Nederland zet vol in op de energie- en grondstoffentransitie. De ambitie van de overheid is om in 2030 het gebruik van mineralen, metalen en fossiele grondstoffen met 50 procent te hebben teruggebracht.  De kranten staan vol met discussies over hoe de duurzame transitie eerlijk in te richten voor de ‘gewone Nederlander’. In dit belangrijke debat ontbreekt helaas de aandacht voor de gevolgen van onze transitie op ontwikkelingslanden. Grondstofrijke ontwikkelingslanden zullen te maken krijgen met krimpende afzetmarkten en zullen uiteindelijk hun mijnbouwindustrieën zien inzakken. Welke impact heeft de omwenteling naar een duurzaam en circulair systeem op grondstofrijke ontwikkelingslanden en wat valt daar vanuit Nederland aan te doen?

De Limburgse mijnstreek

Toen minister van Economische Zaken Den Uyl in 1965 aankondigde dat de Nederlandse kolenmijnen zouden worden gesloten, bleef een grote opstand onder de van mijnbouwindustrie afhankelijke bevolking uit. Mijnwerkers, hun gemeenschappen, vakbonden en overheid zagen allen in dat de industrie zou bezwijken onder de concurrentie van gas, olie en buitenlandse kolen. En hoewel de industrie lang Limburgs trots vertegenwoordigde, realiseerde iedereen zich dat de arbeid zeer gevaarlijk en ongezond was. Er werd fors geïnvesteerd in flankerende maatregelen om de transitie in de regio te begeleiden. De 45000 mijnwerkers kregen veelal alternatieve werkgelegenheid aangeboden.

Het transitiepakket kon echter niet voorkomen dat de mijnsluiting in de regio zorgde voor een omslag van voorspoed naar armoede en verbittering. De meest zuidelijke provincie was te afhankelijk van de kolen en de werkeloosheid in de voormalige mijnstreek is nog steeds hoger dan het landelijke gemiddelde. De vraagstukken die in de jaren na 1965 in Limburg centraal stonden, staan in vele landen nu hoog op de agenda.  Overheden van Indonesië tot China en van Polen tot Zuid-Afrika zullen zich de komende jaren moeten buigen over de vraag hoe een transitie weg van kolen te organiseren zonder de mijnwerkers en de kolenregio’s te duperen.  

    Illustratie van een pikhouweel

    Grondstoffenvloek

    De transitie van fossiele naar duurzame energie is niet de enige omwenteling die op vele plekken in de wereld wordt ingezet. De druk op de aarde neemt toe. Grondstoffen dreigen schaars te worden door de stijgende welvaart en de groeiende wereldbevolking. Om minder afhankelijk te worden van deze primaire grondstoffen, wordt steeds meer ingezet op hergebruik.

    Door de transitie van een lineaire naar een circulaire economie zal in de toekomst de vraag naar primaire grondstoffen - direct uit de mijn – verminderen. Deze transitie kán ook positief uitpakken voor degenen die nu lijden onder grondstoffenwinning.

    Grondstoffen brengen in ontwikkelingslanden namelijk vaker ongelijkheid en conflict dan welvaart en vrede. Dit fenomeen staat bekend als de grondstoffenvloek.  Door corruptie en belastingontwijking in de sector komen belastinginkomsten maar beperkt terecht in de staatskas. De grote mijnbouwindustrie trekt daarnaast een zware wissel op de leefomgeving van de mijnregio’s. De mijnbouw gaat gepaard met grond-, water- en luchtvervuiling met schadelijke effecten op de gezondheid van de omwonenden. De winning van grondstoffen gaat bovendien vaak hand in hand met  mensenrechtenschendingen zoals landroof en uitbuiting van de werknemers. De slachtoffers van de mijnbouwindustrie - van de Groningers tot de bewoners van de koperregio in Zambia -  zullen gebaat zijn bij het stoppen van de winning van natuurlijke hulpbronnen als dit een einde maakt aan vervuiling, uitbuiting en aardbevingen. Dit gebeurt niet vanzelf. Er zal actief moeten worden ingezet op een eerlijke transitie die ook aandacht heeft voor het herstellen van huizen in Groningen en het voorkomen van torenhoge werkeloosheid en armoede in de koperregio in Zambia.

    Paradox van de energietransitie

    Door de energietransitie zal het gebruik van fossiele grondstoffen verminderen. Kolenmijnen gaan dicht, olie- en gaswinning zullen stoppen. Maar de effecten van circulariteit zullen nog even op zich laten wachten. Het einde van mijnbouw is nog lang niet in zicht. Sterker nog, de energietransitie zal voor bepaalde grondstoffen juist tot meer mijnbouw leiden. Het zijn echter andere grondstoffen dan in de fossiele economie. Voor iedere elektrische auto is rond de zes kilo kobalt nodig voor de batterijen en tot tien keer meer koper dan voor een benzineauto. Voor de productie van windturbines zijn grote hoeveelheden grondstoffen nodig zoals koper, nikkel en ijzer. De regio’s die beschikken over deze grondstoffen (denk aan Chili, Bolivia, DR Congo en Zambia) zouden weleens van de transitie kunnen profiteren. De werkgelegenheid kan toenemen in die landen door banen in de mijnbouw en de toeleverings- en dienstenindustrie. De overheden kunnen (indien ze ervoor zorgen dat de bedrijven eerlijk belast worden) meer publieke investeringen doen. Maar inclusieve ontwikkeling komt niet vanzelfsprekend voort uit een economie die leunt op grondstoffenhandel. Het kwartje kan dus twee kanten opvallen: als de mijnbouwindustrie zich niet verantwoordelijk gaat gedragen en de overheid hier niet nauw op toeziet, zullen deze regio’s niet profiteren, maar enkel verliezen.

    Anticipeer op de transitie

    Zoals Limburg sterk afhankelijk was van kolen, zijn regio’s over de hele wereld afhankelijk van hun productie van grondstoffen; of het nu gaat om de ijzerproducerende regio’s in Zuid-Afrika en Brazilië of de steenkool- en tinproducerende regio’s van Indonesië. Het tot stilstand laten komen van deze industrieën, op de korte tot middellange termijn voor fossiel of de wat langere termijn voor de winning van metalen, betekent dat banen wegvallen en economische activiteit wegtrekt.  Zeker als de overheid niet de capaciteit, middelen of wil heeft om te voorkomen dat de bevolking de prijs voor de transitie betaalt. De landen en regio’s die sterk afhankelijk zijn van hun grondstoffenindustrie dienen deze afhankelijkheid nu al af te bouwen en hun economieën verder te diversifiëren. Het voorbereiden op een transitie lijkt echter niet vanzelfsprekend. Dat zagen we ook in Limburg. In 1964, een jaar voordat Den Uyl de sluiting van de mijnen aankondigde, kregen de mijnen nog een staatssubsidie – van sluiting leek geen sprake.

    Het ontwikkelen van een zogeheten ‘transitie routekaart’ helpt de overheid en andere betrokkenen zich voor te bereiden op de mogelijke consequenties van de transitie. Samen kunnen zij bepalen hoe zij de fossiele industrie het beste kunnen uitfaseren of hoe de tijdelijke groei naar grondstoffen voor de energietransitie kan bijdragen aan inclusieve ontwikkeling. Ze zouden kunnen besluiten om te investeren in lokale waarde-toevoeging door niet alleen ruwe grondstoffen maar ook bewerkte metalen te exporteren. Binnen een circulair model worden de kansen per een land geïdentificeerd. Plannen kunnen worden gemaakt om zelf ‘urban mines’ te creëren waardoor landen straks niet afhankelijk zijn van het buitenland voor de import van gerecyclede materialen.

    Helaas zien we dat veel overheden wegkijken van de transitieopgave die hen wacht.  Zolang steenkool in landen als Australië en Zuid-Afrika door de overheid wordt gezien als dé sleutel tot armoedebestrijding in de komende decennia, is er weinig ruimte voor het ontwikkelen van eerlijke transitieplannen.

      Conflictmineralen

      De aanpak van transitie in regio’s afhankelijk van grondstoffenwinning is in de eerste plaats een nationale aangelegenheid. Maar ook inkopende landen hebben een rol te spelen. Zolang de EU nog sterk leunt op de winning van primaire grondstoffen voor onder andere de energietransitie, dient er aandacht te zijn voor oplossingen om de grondstoffenwinning eerlijker en schoner te organiseren. Een eerlijke(re) grondstoffenwinning kan worden aangejaagd via de internationale handel en ontwikkelingssamenwerking. Bijvoorbeeld door in te zetten op goed bestuur in landen en eerlijke EU handels- en belastingverdragen. De Europese wetgeving voor conflictmineralen, die EU-inkopers van ruwe grondstoffen verplicht om na te gaan waar de mineralen vandaan komen en onder welke omstandigheden deze werden gemijnd, richt zich nu alleen op tin, tantaal, wolfraam en goud. Deze wet moet worden uitgebreid met mineralen die nodig zijn voor onze energietransitie, zoals koper en kobalt. Hierdoor komt er ook in deze mineraalketens meer transparantie en meer druk op de producerende landen en mijnbouwbedrijven om eerlijker te produceren.

      Belastingontwijking

      Nederland heeft als een van de grootste inkopers van grondstoffen in Europa zelf ook verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen voetafdruk. Mijnbouwbedrijven die opereren in ontwikkelingslanden weten Nederland goed te vinden om belasting te ontwijken. Ontwikkelingslanden lopen hierdoor miljarden mis. Er is nog onvoldoende vooruitgang geboekt om belastingontwijking tegen te gaan. Nederland heeft zich onlangs aangesloten bij het Extractive Industries Transparency Initiative.  Hierdoor moeten bedrijven die in Nederland grondstoffen winnen nu publiekelijk rapporteren over hun belastingen. Mijnbouwbedrijven die alleen een brievenbusfirma hebben in Nederland, hoeven dat echter niet te doen. Nederland zou zijn rol als financiële hub meer moeten aanwenden om verantwoordelijk gedrag bij (mijnbouw)bedrijven te stimuleren.

      Vorig jaar lanceerde de Nederlandse overheid de Reponsible Mining Index. In deze index worden mijnbouwbedrijven beoordeeld op basis van hun ecologische, sociale en economische effecten op de producerende gemeenschappen en landen. Een van de indicatoren waarop de bedrijven worden getoetst, gaat specifiek over ‘post-mine closure’ (wat gebeurt er nadat een mijn gesloten is?). De mijnbouwbedrijven scoorden gemiddeld slecht. De Nederlandse industrie is als geheel een van de grootste Europese inkopers van grondstoffen uit ontwikkelingslanden. Nederland moet er via regelgeving voor zorgen dat de industrie bij de inkoop hogere eisen stelt aan mijnbouwbedrijven om milieu en sociale standaarden na te leven, en om binnen de mijnbouwsector beter beleid af te dwingen over hoe zij na sluiting van de mijnen de omgeving achterlaten.

      Vergeten verliezers

      De meeste politieke partijen in Nederland zijn inmiddels om: ook zij pleiten nu voor een grondstoffentransitie.  Dat is een goede ontwikkeling, en progressieve partijen kunnen dat mede op hun conto schrijven. Echter, er is een risico dat dit louter vanuit het Nederlandse of Europese perspectief wordt bekeken, terwijl veel van de kosten gedragen zullen worden in de producerende landen. Er zullen verliezers van deze transitie zijn in ontwikkelingslanden, maar ook potentiële winnaars. Het gaat erom dat Nederlandse bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid daar meer oog voor hebben. De vorige heilige graal, die van de globalisering, kende veel ‘vergeten’ verliezers. Laten we in het huidige ‘transitiedenken’ deze groep niet vergeten. Juiste groenen en progressieven dienen aandacht te vragen voor de mogelijke verliezers van deze transitie. Een eerlijke transitie is mogelijk, maar komt niet vanzelf.

        Literatuur