Ooit was de verzorgingsstaat opgebouwd om de economie met politieke middelen te sturen en de sociale gevolgen van de conjunctuur te ondervangen. Daarbij speelden de ervaringen van de Grote Crisis van de jaren dertig een belangrijke rol. De katholieke minister Marga Klompé loodste in 1963 de Algemene Bijstandswet door de Kamers. Ze noemde bijstand een recht en streed tegen afhankelijkheid van familie en omgeving. "Wat vroeger een uiting van naastenliefde was, wordt tot een uiting van sociale rechtvaardigheid en aldus wordt de hulp welke eertijds als gunst werd verleend, tot een sociaal recht", zo stelde zij. Bijstand dus als een sociaal recht, en niet als gunst.

Al sinds het begin van het neoliberale tijdperk, dat begon aan het eind van de jaren zeventig, staat de verzorgingsstaat onder druk. Gedeeltelijk vanwege de explosieve kosten, gedeeltelijk vanwege ideologische motieven. De nieuwe crisis die in 2008 begon bracht in Nederland een verscherping van de situatie. Door de bankencrisis en de extreme noodhulp voor de systeembanken liepen de toch al oplopende overheidstekorten steil omhoog. Na verloop van tijd koos de politiek voor het beteugelen van de overheidstekorten rond de grens van drie procent. Dat resulteert in een opeenvolgende reeks bezuinigingen, het afzien van een actieve conjunctuurpolitiek om koopkracht te behouden en banen te scheppen.

De bezuinigingen treffen ook het grote bouwwerk van de verzorgingsstaat. Er wordt gewerkt aan een nieuwe Participatiewet, die op 1 januari 2015 in moet gaan. Deze wet betekent een nieuwe benadering van alle mensen die in de bijstand zitten of een arbeidsbeperking hebben. Daarnaast is er de Wet op Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), die voor ouderen, gehandicapten of mensen met psychische problemen extra zorg regelt. De uitvoering daarvan is gedelegeerd aan de gemeenten, vanuit de filosofie dat op lokaal niveau meer maatwerk geleverd kan worden. Maar deze reorganisatie is tegelijk een ingrijpende bezuiniging. Kern van de nieuwe benadering is: iedereen aan het werk, desnoods via de harde hand van de overheid. Maar we zijn beter in het afbouwen van de oude verzorgingsstaat dan het opbouwen van een nieuwe. We overzien de consequenties niet. Er lijkt een nieuwe zinsbegoocheling in Nederland rond te gaan. Bijstand wordt een modern armenhuis, mensen moeten verplicht als tegenprestatie vrijwilligerswerk doen, een vreemde paradox. Je moet Nederlands leren om in de bijstand te mogen, wajongers moeten gekeurd worden terwijl er geen werk is. Thuiszorg wordt gehalveerd en geprivatiseerd, terwijl met de andere hand oude mensen langer thuis worden gehouden en afhankelijk zijn van thuiszorg. Bejaardenhuizen worden op ruime schaal gesloten, zonder dat de oude mensen zelf daar veel over te vertellen hebben.

We leven in crisistijd en voorlopig daalt de werkeloosheid niet of nauwelijks. Het is pijnlijk en onwaardig om mensen te dwingen aan het werk te gaan als er geen werk is. Dat is de kern van de zaak. Het besef dat bijstand en uitkeringen een recht zijn, geen gunst, zoals Marga Klompé in 1963 zei, zal verdampen. Daarvoor in de plaats komt langzamerhand een nieuwe ideologie waarin ‘dwang’, ‘verheffing’ en ‘armenzorg’ centraal staan. Die scepsis en voorzichtigheid klinken door in de reactie van Ton Heerts, voorzitter van de FNV, op de participatiewet en op de voorgenomen herbeoordelingen van de 200.000 Wajongers: "Eerst de banen, dan de herbeoordelingen. Dat is hoe je het moet aanpakken, vinden wij. Wij willen dus dat mensen met een arbeidsbeperking pas opgeroepen worden voor een herbeoordeling als er voldoende banen zijn."