Dit jaar mogen we weer naar de stembus. Niet alleen voor een nieuw landsbestuur maar ook voor het nieuwe hoofdgemaal van ‘s lands grootste vakbond, de FNV. De bijna één miljoen leden mogen deze periode stemmen voor een nieuwe voorzitter en voor vertegenwoordigers in het Ledenparlement. Ook het Dagelijks en Algemeen Bestuur wordt ververst. Deze verkiezingen zijn het uitgelezen moment om koers te zetten naar een sterke, moderne vakbeweging die werk maakt van een eerlijke, democratische samenleving. Voor linkse politieke partijen is een sterke vakbeweging een cruciale bondgenoot. Maar er is wel wat voor nodig om vakbonden klaar te stomen voor de vraagstukken van de 21e eeuw. In dit stuk doe ik een aantal voorstellen daartoe.

Onverminderd relevant

Vakbonden zijn onverminderd relevant. Nog steeds tellen alle vakbonden samen zo’n 1,6 miljoen leden. Weinig maatschappelijke verenigingen, laat staan politieke partijen, komen ook maar in de buurt van deze aantallen. Verder valt het merendeel van werkend Nederland onder een cao, afgesproken door, jawel, vakbonden. Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert in haar onderzoek Burgerperspectieven dat een ruimte meerderheid van de Nederlandse bevolking vertrouwen heeft in vakbonden, meer zelfs dan in grote ondernemingen, de Tweede Kamer of de regering. En in de coronacrisis blijkt opnieuw hoe waardevol een sterke vakbeweging is die werkenden een stem geeft. Ik durf de stelling gerust aan dat de steunpakketten om werknemers door te betalen zonder de inzet van vakbonden een stuk kariger waren geweest. Ook weet de FNV met initiatieven als de #voor14- en #NietMijnSchuld-campagne het maatschappelijke en politieke gesprek over belangrijke onderwerpen als het minimumloon en studiefinanciering te veranderen. Vrijwel elke politieke partij is nu voor verhoging van het minimumloon en voor afschaffing van het leenstelsel, al verschillen de partijen nog van mening over de uitvoering.

Deze hoge waarderingscijfers en grote politieke impact betekenen niet dat er niets aan de hand is. Recent zakte het aantal leden van de FNV onder 1 miljoen. De trend van dalende ledenaantallen is al een tijd gaande, beperkt zich niet tot Nederland en hangt samen met onder andere vergrijzing van de bevolking. Columnisten buitelen regelmatig over elkaar heen om het failliet van de vakbeweging aan te kondigen. Het imago van ouwe knarren met hesjes en fluitjes helpt niet, ook al is de werkelijkheid een stuk genuanceerder. Daarnaast hebben veel van mijn generatiegenoten wel ooit van de vakbond gehoord, maar weten zij niet wat zo’n club nou precies doet. Als de daling van het aantal leden doorzet, heeft dat grote impact op de relevantie of zelfs het voortbestaan van de vakbond. Er is alles aan gelegen om het tij te keren. Want een democratische en solidaire samenleving kan niet zonder een sterke vakbeweging.

Machtsfactor

De vakbeweging geeft werknemers een stem en vormt daarmee een belangrijke machtsfactor tegenover overheden en werkgevers. Democratie gaat niet alleen om de politieke arena, eens in de zoveel tijd stemmen of het nauwgezet volgen van de laatste uitspraken van de Haagse kopstukken, maar juist ook over zeggenschap in andere onderdelen van het leven. De gemiddelde Nederlander werkt zo’n 56.500 uur in zijn leven. Het vergroten van de invloed van werkenden op de besteding van deze uren is net zozeer een versterking van de democratie als het opkrikken van het opkomstpercentage bij verkiezingen.

De uitgangspositie van werkgevers is vele malen sterker tegenover die van een individuele werknemer. Wat kun je in je eentje beginnen tegen een lastige baas? De Schotse feminist en vakbondsvrouw Mary Macarthur (1880-1921) verwoordde het als volgt: “Een vakbond is als een bundel stokjes. Een werknemer zonder vakbond is als een losse stok. Ze kan makkelijk gebroken of gebogen worden naar de wil van de werkgever. Een werkgever kan zonder die ene werknemer. Maar hij kan niet zonder al zijn werknemers.” Wanneer werkenden zich verenigen, staan ze een stuk sterker tegenover werkgevers. Dat is cruciaal voor een eerlijke machtsbalans op de werkvloer.

Ongelijkheid

Wie de ongelijkheid in ons land wil verminderen, doet er goed aan lid te worden van een vakbond. We weten dat een krachtige vakbeweging een ongelijkheidsremmer is. Vanaf het jaar 2000 is de ongelijkheid in Nederland toegenomen en tegelijkertijd is het ledental van vakbonden gedaald. Een verklaring van onderzoekers Wilkinson en Pickett voor dit fenomeen is dat ongelijkheid een meer individualistische mentaliteit bevordert en daarmee de solidariteit tussen mensen ondermijnt. Cijfers uit de VS bevestigen dat. Als je in dat land het aandeel van inkomens dat naar de top 10 procent gaat vergelijkt met het aantal leden van vakbonden, dan zie je dat deze twee sterk samenhangen. Robert Reich, de voormalige Amerikaanse minister van Werk, zei hierover: “Het gaat niet om de economie. Het gaat om macht.” Hoe meer macht vakbonden en werkenden hebben, hoe eerlijker de koek verdeeld wordt.

Offensieve agenda

De grote vraag die logischerwijs op het voorgaande volgt, is hoe vakbonden hun positie kunnen versterken in de komende jaren. Daarvoor zie ik een aantal mogelijkheden. Zoals de positie op de werkvloer versterken, nieuwe groepen werkenden organiseren, het organizing-werk beter integreren, vakbondswerk maken van maatschappelijke thema’s zoals klimaatverandering en digitalisering en de blik naar buiten richten met een offensieve agenda.

Veel energie van vakbonden gaat naar het afsluiten van cao’s op sectoraal niveau of de onderhandelingen in de nationale arena. Dat was niet altijd het geval. In de tweede helft van de twintigste eeuw kreeg juist het vakbondswerk op een derde niveau, de werkvloer, een zwieper. Grondlegger hiervan was vakbondsman en politicus Stan Poppe. Hij zag het versterken van de vakbond op de werkvloer als een essentieel middel om werkenden te mobiliseren die invloed moesten gaan uitoefenen op hun directe omgeving. Hier kan de vakbeweging vandaag de dag inspiratie uit putten. Om een geloofwaardige vertegenwoordiger van werkenden te blijven op andere niveaus is het cruciaal voor vakbonden om hun positie op de werkvloer te verstevigen.

Deskundigen als hoogleraar arbeidsrecht Paul de Beer waarschuwen regelmatig voor het gevoel van concurrentie tussen vaste medewerkers en flexwerkers, wat de onderlinge solidariteit – niet geheel toevallig het fundament voor vakbonden - ondermijnt. Juist mensen met een minder sterke positie op de arbeidsmarkt, zoals flexwerkers, uitkeringsgerechtigden, arbeidsmigranten en studenten, hebben er baat bij zich te verenigen. Hun positie is er de afgelopen decennia amper op vooruit gegaan, terwijl de dagelijkse kosten zoals boodschappen en huurlasten flink groeiden. Maar hetzelfde principe geldt ook voor theoretisch geschoolde kenniswerkers. Zelfs als je denkt dat je prima je eigen boontjes kunt doppen - je hebt immers een vast contract en een goed salaris - zou een vakbondslidmaatschap vanzelfsprekend moeten zijn. Dat is het nu niet. Voor vakbonden valt hier een wereld te winnen. Door het lidmaatschap voor bovengenoemde groepen aantrekkelijker te maken, maar vooral door relevant vakbondswerk te verrichten met deze groepen. Recente acties van de FNV rond de sociaaleconomische positie van studenten en het organiseren van arbeidsmigranten zijn hiervan een goede start en verdienen navolging bij andere groepen. Daarbij is het ook van belang dat deze groepen de ruimte krijgen om posities te bekleden binnen de vakbeweging.

Van mobiliseren naar organiseren

Bij het betrekken van (nieuwe groepen) mensen bij het vakbondswerk is het van belang een onderscheid te maken tussen mobiliseren en organiseren. De Amerikaanse vakbondsvrouw en onderzoeker Jane McAlevey onderscheidt in totaal drie typen vakbondswerk: belangenbehartiging, mobiliseren en organiseren. Bij belangenbehartiging geldt het credo ‘kom maar naar ons met je probleem, wij lossen het wel voor je op’. Mobiliseren is het op de been brengen van mensen die het al met je eens zijn. Bij organiseren of organizing, de meest diepgaande en effectieve strategie, gaat het juist om een steeds groeiende basis van ‘gewone mensen’. Vooral deze laatste twee typen worden vaak door elkaar gehaald, zo stelt McAlevey. Veel organisaties denken bezig te zijn met het uitbreiden van de basis, maar trommelen in feite slechts de mensen op die al tot hun achterban behoren. McAlevey bepleit dan ook dat het gros van de energie van vakbonden naar de methode van organiseren dient te gaan.

Na een periode begin van deze eeuw waarin de vakbeweging wel eens omschreven werd als een ‘sociale ANWB’, vooral gericht op dienstverlening aan leden bij arbeidsconflicten, heeft met name de FNV flink geïnvesteerd in de organizing-methode. De stakingen van schoonmakers in 2010 en het succes met de campagne rond het jeugdloon in 2015 zijn hier onder andere de vruchten van. Een uitdaging is telkens wel het vasthouden van de energie die met deze campagnes vrijkomt bij actieve leden, aangezien die na het einde van een campagne de neiging heeft snel weg te ebben. Ook wordt de organizing-tak binnen de vakbondsorganisatie nog wel eens gezien als een vreemde eend in de bijt. De komende jaren is het dan ook nodig het werk van deze tak en haar principes te integreren in al het andere vakbondswerk, zoals bij het afsluiten van cao’s. Daarnaast valt veel te leren van andere organisaties over digitale manieren om mensen te organiseren, het zogeheten digital organizing. Dat staat nu nog in de kinderschoenen in de Nederlandse vakbondswereld.

Tegenduwen en voortrekken

Een sterke vakbeweging moet zowel tegenduwen als voorttrekken. De afgelopen jaren lag de nadruk op tegenduwen: proberen de negatieve effecten van het kapitalisme te remmen. Denk aan het onderbetalen van platformwerkers, de erbarmelijke omstandigheden waar veel arbeidsmigranten in wonen en werken of de doorgeslagen flexibilisering op de arbeidsmarkt. Dat is nodig en waardevol; er kan niet hard genoeg geduwd worden. Tegelijkertijd is het net zo belangrijk de samenleving vooruit te trekken. Laat de vakbeweging het heft in eigen hand nemen en bouwen aan een andere, eerlijke economie en samenleving. Dit onder het motto van Johan Stekelenburg, de voormalig FNV-voorzitter en burgemeester van Tilburg: niet de vakbond zijn van ‘tegen’ maar van ‘het kan anders, beter’. Op een aantal thema’s doet een vakbond als de FNV dat nadrukkelijk wel, zoals met het minimumloon, studiefinanciering en de jeugdzorg. Ze organiseren mensen rond thema’s die hen raken in het dagelijks leven. Samen met hen bedenken vakbonden dappere plannen die laten zien hoe het anders kan, die het politieke normaal oprekken. En ze strijden totdat deze plannen werkelijkheid worden. Dat mag op nog veel meer thema’s gebeuren.

Klimaatverandering en digitalisering

Tot deze thema’s behoren onder andere het tegengaan van klimaatverandering, het in goede banen leiden van robotisering en digitalisering en het komen tot een meer ontspannen arbeidsmarkt. De energietransitie laat de komende decennia banen verschijnen, verdwijnen en veranderen. Vakbonden moeten hier een antwoord op vinden dat verder gaat dan onderhandelen over het nationale Klimaatakkoord en een demonstratie op de Dam, hoe nodig ook. Juist werkenden en vakbonden hebben de positie om een eerlijke energietransitie handen en voeten te geven, bijvoorbeeld in cao’s en in de medezeggenschap. Hierin vormt Canada een inspiratiebron, waar verschillende cao’s inmiddels bepalingen kennen over bijvoorbeeld klimaatneutraal woon-werkverkeer, duurzaam voedsel in de kantine en het opstellen van klimaatdoelstellingen door de organisatie. Voor werknemers in een ondernemingsraad biedt artikel 28 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden een bijzonder concreet handvat. Dit artikel bepaalt dat de ondernemingsraad ‘naar vermogen de zorg van de onderneming voor het milieu’ bevordert.

Andere thema’s die de komende jaren moeten landen in de praxis van de arbeidsverhoudingen zijn robotisering en digitalisering en de toegenomen mentale druk die ertoe heeft geleid dat burn-out inmiddels beroepsziekte nummer één is. Ook het bevorderen van een coöperatieve economie met meer zeggenschap en autonomie voor werkenden en een ontspannen arbeidsmarkt die ruimte biedt aan andere aspecten van het leven dan werk, verdienen aandacht. Aan vakbonden de schone taak met een wenkend perspectief te komen voor deze vraagstukken.

Regionale Energiestrategie

Dat kunnen vakbonden niet alleen. Het is nodig om de blik naar buiten te richten. Daarbij horen coalities tussen vakbonden, nationale en lokale maatschappelijke organisaties, wetenschappers, politieke partijen en iedereen die wil werken aan een solidaire samenleving. Ook voor GroenLinks ligt hier een taak om de komende jaren de band met de vakbeweging verder uit te bouwen. Traditioneel gezien is de band van de bond met socialisten en sociaaldemocraten sterk. Voor zowel GroenLinks als vakbonden liggen er mogelijkheden van elkaar te leren. Zo kan GroenLinks het één en ander afkijken van het organizing-werk van vakbonden, terwijl vakbonden weer wat kunnen opsteken van de digitale knowhow van de partij. De mogelijkheden voor samenwerking zijn er overigens niet alleen op landelijk niveau, maar juist ook lokaal. Bijvoorbeeld rond het lokaal sociaal beleid of de arbeidsmarktcomponent van de Regionale Energiestrategie.

Dr. Martin Luther King Jr. merkte ooit op: “De vakbeweging was de primaire kracht die miserie en wanhoop transformeerde in hoop en vooruitgang”. Aan vakbonden de taak deze uitspraak ook in tegenwoordige en toekomstige tijd te laten gelden. Vakbonden dienen hun positie op de werkvloer terug te veroveren, nieuwe groepen werkenden te organiseren zoals flexwerkers, jongeren en arbeidsmigranten en het succesvolle organizing-werk te integreren in andere takken van vakbondswerk. Ook moet vakbondswerk gemaakt worden van thema’s als klimaatverandering en robotisering. Daarvoor is het nodig de blik naar buiten te richten en coalities te smeden met iedereen die wil werken aan een socialer Nederland. Aan het werk!

Literatuur