Het is niet zo dat we van het ene stabiele klimaatsysteem naar het andere stabiele systeem overstappen. We keren ook niet simpelweg terug naar een warmere periode, zoals de aarde die eerder heeft gekend. Het huidige tempo van opwarming heeft namelijk geen historische equivalenten. Klimaatverandering is als de doos van Pandora. We gaan van een stabiel klimaatsysteem naar een chaotisch en onberekenbaar klimaat.
Extreme weersomstandigheden, zo is de inschatting, dreigen delen van de planeet onbewoonbaar of onvruchtbaar maken. De wereldwijde voedselvoorziening zal door de hogere temperaturen grote klappen oplopen. Er zijn schattingen van gerenommeerde onderzoeksinstituten die stellen dat de voedselproductie met tientallen procenten zal afnemen. Weer andere rapporten wijzen erop dat de visstand in veel gebieden zal inkrimpen, doordat bestaande golfstromen en voedselketens verstoord raken en veranderen. Klimaatverandering kan ook migratie doen toenemen. Een veel aangehaalde schatting is dat er in 2050 wereldwijd al 200 miljoen klimaatvluchtelingen zullen zijn, al is dat cijfer nog met veel onzekerheden omgeven.
Nu zult u denken, hoe zit het dan met de klimaatdoelen die in Parijs zijn afgesproken? Zijn die er niet op gericht om een dergelijk scenario te voorkomen? Het probleem met de afgesproken reductie van CO2-uitstoot is dat deze bij lange na niet voldoende is om onder die 2 graden temperatuurstijging te blijven. Sterker nog, in het Emissions Gap Report uit 2018 van de VN staat dat een snelle aanpak van de uitstoot en het onmiddellijk nakomen van alle verplichtingen die zijn aangegaan in Parijs resulteren in een temperatuurstijging van 3,2 graden. Om op de cruciale 2 graden te blijven is er drie keer zoveel CO2-reductie nodig als in Parijs is afgesproken.
Het beschamende is: we liggen niet eens op koers om de bestaande afspraken te halen. Nederland is een van de hekkensluiters in Europa, met de hoogste uitstoot per inwoner en de laagste CO2-reductie vanaf 1990.
Met de huidige mondiale uitstoot koersen we af op 3 tot 5 graden opwarming in 2100, met een uiteindelijke zeespiegelstijging van 55 meter over de komende eeuwen. Dat zal betekenen dat de kuststroken van verschillende continenten vele kilometers landinwaarts zullen opschuiven. Wereldsteden als New York, Jakarta, Shanghai, Londen en ook Amsterdam, zullen onder water komen te liggen. Bosbranden zullen vertienvoudigen. Rond de evenaar zal het klimaat onleefbaar worden. Steden in India en het Midden-Oosten zullen zo warm worden dat ze onbewoonbaar worden. Dan hebben we het over de 22e eeuw. Wij zullen dat zelf niet meer gaan meemaken.
Bijkomend probleem is dat de kosten van het omgaan met klimaatverandering dan zo groot zullen zijn dat het onmogelijk wordt om daarnaast nog een energietransitie door te voeren. Bij vier graden opwarming wordt de wereldwijde schade door natuurrampen geschat op zeshonderd duizend miljard dollar, meer dan het huidige vermogen van de hele wereldbevolking samen.
Niet alle landen zijn even kwetsbaar. Over het algemeen geldt dat rijke industrielanden die verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van de uitstoot, minder kwetsbaar zijn dan ontwikkelingslanden. Alhoewel niemand immuun zal zijn voor de gevolgen, treft het de armen meer dan de rijken. Door haar lage ligging is Nederland één van de uitzonderingen.
Mede door de snelle afkalving van de poolkappen, hebben wetenschappers in de afgelopen tien jaar hun maximum-verwachting over de snelheid en intensiteit van zeespiegelstijging met een factor twee naar boven bijgesteld. Het heeft gek genoeg nauwelijks voorpagina’s gehaald.
Het onderzoeksinstituut Deltares laat weten dat het in 2100 een zeespiegelstijging verwacht van 0,3 tot 2 meter, als we ons houden aan de doelstellingen van het Parijs-akkoord. Lukt dat niet, dan kan de stijging oplopen tot 2,0 m (middenwaarde) en maximaal 3,0 m (bovenwaarde) in 2100. Deze versnelde zeespiegelstijging kan doorzetten tot 5 en mogelijk 8 m in 2200, zo is de verwachting. De eeuwen daarna zal de stijging nog verder doorzetten, vanwege een proces dat klimaatinertie wordt genoemd. Zoals eerder gesteld, gaan de wetenschappelijke modellen uit van een zeespiegelstijging van minimaal tien meter op de lange termijn.
In Vrij Nederland verscheen recent een artikel, waarin Nederlandse wetenschappers de laatste stand van zaken schetsen. Hoogleraar fysische geografie Maarten Kleinhans stelt dat we een meter of anderhalf nog net kunnen bolwerken. Daarboven zullen we grote delen van het Nederlands grondgebied moeten prijsgeven. Marjolein Haasnoot, auteur van de bijlage over zeespiegelstijging van het rapport Deltaprogramma 2019 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, heeft vier toekomstscenario’s geschetst voor Nederland in de volgende eeuw:
1) Gigantische dijken bouwen met enorme gemalen. Probleem is dat de lagergelegen rivieren naar zee gepompt moeten worden. Landbouwgebieden zullen verzilten; 2) Het water binnenlaten en steden op palen bouwen in de ontstane moerasdelta; 3) De vlucht naar voren: eilanden in zee bouwen; 4) De terugtocht aanvaarden. Grove schattingen gaan dan uit van het midden van de 22e eeuw.
De meeste wetenschappers achten de laatste optie uiteindelijk het waarschijnlijkst. Polair meteoroloog Michiel van den Broeke stelt dat we op termijn een gecontroleerde terugtrekking moeten gaan overwegen. Glacioloog Michiel Helsen roept op tot een discussie over welke delen van Nederland we willen behouden tegen welke prijs. Anderen stellen voor om het Duits verplicht te gaan stellen en als deelstaat op te gaan in Duitsland. Om een idee te geven van hoe dat eruitziet: Vrij Nederland vroeg fysisch geograaf Kim Cohen een kaart te tekenen van Nederland anno 2300. Cohen gaat ervan uit dat tot midden 22ste eeuw het huidige Deltaprogramma wordt gehandhaafd en opgehoogde duinen en dijken worden aangelegd rond de grote steden. Ik moet erbij zeggen dat dit type onderzoek nog in de kinderschoenen staat, het KNMI heeft maar 1,2 fte voor onderzoek naar zeespiegelstijging.
Tot zover de stand van zaken van de klimaatwetenschap. Gegeven deze uitkomsten is het niet verwonderlijk dat de historicus en journalist David Wallace Wells alarm slaat in zijn baanbrekende boek Onbewoonbare Aarde. Ik las het vorige maand en zelden ben ik zo geraakt door een boek. Wells draagt geen nieuwe informatie aan, hij vat enkel de huidige stand van zaken van de klimaatwetenschap samen en biedt een overzicht van de sterk gegroeide hoeveelheid natuurrampen. Vandaaruit trekt hij zijn conclusies en die zijn niet mals.
Wat volgens Wells concreet op het spel staat, is het voortbestaan van de menselijke beschaving. Er zijn er die de toon van Wells alarmistisch vinden. Ook in Nederland doen stemmen van zich horen die afgeven op de klimaatdrammers, die klimaatwetenschappers ‘doemdenkers’ noemen en die klimaatverandering ‘een hype’ noemen. De werkelijkheid is echter dat het onderliggende klimaatonderzoek eerder de omgekeerde toonzetting heeft: droog, technisch, complex, voorzichtig en bijzonder genuanceerd. De vraag is eerder waarom het alarm tot nu toe uitblijft.
Meer dan de helft van het CO2 dat aan de atmosfeer is toegevoegd, is uitgestoten in de afgelopen drie decennia. Bedenk dat in 1992 het klimaatverdrag van de Verenigde Naties is ondertekend. Terwijl we ons bewust waren van wat we deden, hebben we dus net zoveel schade toegebracht aan de planeet, als in alle eeuwen en millenia daarvoor.
Het lot van de menselijke beschaving is door de opwarming van de aarde in handen gelegd van twee generaties, zo stelt Wells: één generatie die het klimaat uit balans heeft gebracht en één generatie die nu voor de taak staat om het ergste te voorkomen.
Het roept de vraag op waaróm we decennialang werkloos toekeken. Waarom we geen maatregelen hebben genomen, waarom de alarmerende inhoud van de wetenschappelijke rapporten nauwelijk voorpaginanieuws zijn geweest of het dagelijks gesprek aan de keukentafel of koffiemachine heeft bepaald. Het is toch redelijk absurd dat het nieuws dat half Nederland binnen afzienbare tijd onder water dreigt te verdwijnen niet breder uitgemeten wordt. In het publieke debat wordt nog steeds méér aandacht besteed aan compleet fictieve bedreigingen als het cultuurmarxisme of de omvolkingstheorie die stelt dat Europese elites en moslims een geheim pact hebben gesloten om de Europese bevolking te vervangen door moslimimmigranten.
Er zijn een aantal redenen te bedenken waarom klimaatverandering zo gemakkelijk is weg te wuiven. Zoals al gezegd is de klimaatwetenschap enerzijds complex en moeilijk toegankelijk. Anderzijds is het idee dat wij met onze huidige uitstoot de ontwikkelingen over zo’n honderd jaar bepalen abstract en moeilijk in te passen in onze versnelde aandachteconomie.
Maar de meest prozaïsche reden is natuurlijk die van het economisch belang. Er zitten nog vele duizenden miljarden aan fossiele brandstoffen in de bodem. Als we de opwarming echt willen beperken tot onder de 2 graden zou het leeuwendeel daarvan in de grond moeten blijven. Ondertussen is de olie-industrie bezig met een wedloop aan miljardeninvesteringen om deze veelal moeilijk bereikbare bronnen te ontginnen. Chevron heeft onlangs nog een miljardeninvestering in Australië gedaan en verwacht daar de komende dertig jaar nog gas te winnen. Shell heeft eveneens nieuwe diepte-investeringen uitstaan in projecten die nog 25 jaar doorlopen. En Exxons project in de Canadese teerzanden is gepland om nog 35 jaar olie te leveren. Gezien de bedragen die op het spel staan is het niet verwonderlijk dat de olie-industrie alles op alles zet om klimaatwetgeving te blokkeren of af te zwakken.
Het gaat echter om meer dan het naakte economische belang. De realiteit van klimaatverandering botst ook met diepgewortelde overtuigingen waar allereerst het christendom en later de kapitalistische moderniteit op gestoeld is. Volgens de oude natuurgeloven waren wij onderdeel van de natuur en waren wij ondergeschikt aan haar goddelijke grillen. Denk aan de doos van Pandora.
De christelijke traditie introduceerde het idee dat God deze aarde had geschapen opdat de mensheid haar kon gebruiken naar believen. ‘Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!’ Het is dit idee van heerschappij over de natuur dat nu op losse schroeven komt te staan. Het moderne kapitalisme heeft daar eigen normen en waarden aan toegevoegd. De socioloog Max Weber zou het ‘de geest van het kapitalisme’ noemen: de normen en waarden die het kapitalisme hebben doen ontstaan en die het als systeem ook aanmoedigt en voortbrengt.
Uit onderzoek blijkt dat mensen die belang hechten aan hiërarchie en prioriteit geven aan de bloei van het bedrijfsleven een veel grotere kans lopen om de klimaatveranderingen te ontkennen. Mensen die veel waarde hechten aan doelen als succes, geld, macht, status en aanzien blijken negatiever te staan tegenover het milieu. Yale professor Dan Kahan stelt dat de hechte correlatie tussen wereldbeeld en klimaatscepsis voortkomt uit ‘culturele cognitie’. In andere woorden: we filteren informatie zodanig dat ons bestaande wereldbeeld blijft bevestigd. Als nieuwe informatie een directe bedreiging vormt voor ons wereldbeeld begint ons brein onmiddellijk allerlei uitwegen te bedenken om niet de logische conclusies te hoeven trekken.
The Green New Deal
Wat concreet aan ingrijpen nodig is om onze planeet bewoonbaar te houden, is van een ongekende omvang. We leven immers in een fossiele samenleving met een infrastructuur die gebouwd is op de consumptie van fossiele brandstoffen. Om te voorkomen dat de opwarming zogezegd uit de bocht vliegt, vergt een haast revolutionaire verandering van onze maatschappelijke orde. Het IPCC spreekt over ‘snelle, veelomvattende en ongekende veranderingen’.
Daarbij is de grootste opgave niet primair technologisch. Het vereist voor alles een omslag in ons denken en daarmee omslag in onze cultuur. We hebben de middelen om iets te doen. Het ontbreekt echter aan politieke wil. We leven in een wereld van een fossiele politiek die in het teken staat van krampachtig vasthouden aan wat we hebben of zelfs het terugkeren naar een geïdealiseerd verleden. (Toen de wereld nog heel was en de moderne architectuur nog niet bestond). Gezien de gepolariseerde verhoudingen is de verleiding groot om niet al te hard in te zetten. Om te koersen op het redelijke midden tussen klimaatscepsis en klimaatactivisme in. Dat is hoe onze huidige regering zich profileert. Maar hoe redelijk is die middenkoers als dat een fundamentele bedreiging betekent voor de levensvatbaarheid van de planeet?
Deze tijd vraagt om een andere politiek. Niet de aloude polderpolitiek van rustig aan dan breek het lijntje niet. Niet de prudente politiek die balans zoekt en niet voor de troepen wil uitlopen. We leven immers in een wereld die niet meer in balans is. Wat nodig is, is een bredere politieke beweging die actief een groot, mobiliserend verhaal uitdraagt.
De laatste jaren doet een nieuwe internationale beweging van zich spreken in een poging het tij te keren. Het speerpunt van haar beleid is de Green New Deal, een ambitieus investeringsprogramma dat sociale en ecologische doelen met elkaar verbindt. Het Amerikaanse congreslid Alexandria Ocasio-Cortez (kort: A.O.C.) is het belangrijkste boegbeeld van deze beweging. De Green New Deal-resolutie die Ocasio-Cortez in februari dit jaar indiende, roept op tot een nationale mobilisatie gedurende tien jaar waarin volledig wordt overgeschakeld op duurzame energie. Dat is wat concreet nodig is om de wereld op 1,5 graden te houden.
Het gaat om een massaal investeringsprogramma van de overheid teneinde de elektriciteitsvoorziening radicaal om te vormen, gebouwen duurzaam te maken, de transportsector van de benzine af te halen, hogesnelheidstreinen en openbaar vervoer uit te breiden en om industrie en landbouw te verduurzamen. Dit programma wordt gecombineerd met een reeks sociale ambities die gericht zijn op werkzekerheid voor mensen en toegang voor hen tot zorg, onderwijs en huisvesting. Het plan is in feite een oproep tot een nieuw sociaal contract. Dit vanuit de overtuiging dat klimaatbeleid sociaal zal zijn, of niet zal zijn.
De koppeling tussen groen en rood lijkt anachronistisch maar is het niet. Het milieu wordt door velen nog als een bijkomstigheid gezien, een extraatje, de immateriële toevoeging aan een traditionele sociaaleconomische agenda. Lange tijd waren groen en rood, milieubeweging en vakbonden, gescheiden werelden. We gaan echter toe naar een tijd waarin deze oude onderscheiden steeds minder relevant zijn. De komende decennia zal klimaatverandering noodgedwongen een dominant raamwerk worden, het kader waarbinnen een groot deel van onze politiek zich zal gaan afspelen. Dat vakbonden samen met milieuorganisaties in 2019 samen demonstreren op de 1 mei manifestatie in Amsterdam is geen toeval. We zijn getuige van een langdurige, fundamentele heroriëntatie van de politiek waardoor groene politiek en sociaaleconomische politiek steeds meer zullen overlappen. Praktisch gezien zijn velen daar al mee bezig maar in ons denken over politiek zijn we nog veel minder ver. Rood en groen worden door velen nog als aparte domeinen gezien.
Klimaatverandering is een ernstige vorm van marktfalen. Het draait specifiek om het onvermogen om milieuschade op te nemen in de prijs van fossiele brandstoffen. Ervaringen uit de afgelopen decennia laten zien dat het verduurzamen van de samenleving niet iets is wat we aan het marktmechanisme kunnen overlaten. Pogingen om de CO2-uitstoot te verminderen door het oprichten van markten in emissierechten waren geen succes. Het Europese Emissions Trading System (EU ETS) is het grootste emissiehandelssysteem ter wereld. Maar door veel te ruimhartige uitstootrechten en door allerlei mazen in de regelgeving heeft het nauwelijks het beoogde effect opgeleverd. De prijs voor CO2 is simpelweg te laag om bedrijven aan te zetten tot schonere productie. Het Clean Development Mechanism van de Verenigde Naties bleek nog minder succesvol: het is de facto geïmplodeerd.
Nog steeds leeft het idee dat enkel de markt zelf het klimaatprobleem kan oplossen. Als je CO2 maar de juiste prijs geeft, zal het marktmechanisme vanzelf een duurzamere wereld opleveren. Zo is de CO2-taks het alfa en omega van het Nederlands klimaatdebat. Alhoewel een CO2-belasting een belangrijk onderdeel is van een effectief klimaatbeleid, door klimaatwetenschappers wordt het niet als afdoende gezien. Binnen veel sectoren vormt de CO2-uitstoot slechts een beperkt deel van het totale kostenplaatje. Die zullen veel minder prikkels voelen om snel over te schakelen. Duurdere energiekosten zullen bovendien gecompenseerd moeten worden voor mensen en ondernemingen met minder financiële slagkracht.
Het vergroenen van het bedrijfsleven vergt een ambitieuze overheid die waar nodig op grote schaal durft in te grijpen. Ocasio-Cortez refereert daarbij niet alleen naar de New Deal maar eveneens naar de Amerikaanse mobilisatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Vandaar haar recente oproep tot een nationale mobilisatie. Klimaatwetenschappers wijzen erop dat een dergelijke mate van ingrijpen noodzakelijk is om de aarde onder de 2 graden opwarming te houden. Enkel de overheid heeft de capaciteit om een dergelijke grootschalige omslag op een sociale en democratische wijze te initiëren en te coördineren.
Dergelijke ambitieuze publieke investeringen, met bijbehorende sociale akkoorden tussen arbeid en kapitaal kennen we uit de tijd van het keynesianisme en het democratisch socialisme in het midden van de vorige eeuw. Toen waren de New Deal en de verzorgingsstaat het antwoord op het marktfalen van de jaren dertig. Het is zo bezien geen wonder dat dat op die traditie teruggegrepen wordt nu het klimaat een zo mogelijk nog ernstiger vorm van marktfalen blootlegt.
De beweging rond de New Green Deal doet daarbij een beroep op ideeën die afkomstig zijn uit de traditie van het democratisch socialisme. The rise of millenial socialism, kopte het Britse zakenblad The Economist onlangs nog, refererend aan de stormachtige opkomst van Ocasio-Cortez. De term democratic socialism die door toedoen van de campagne van Bernie Sanders nu overal in de Verenigde Staten rondzingt, refereert aan de sociaaldemocratische politiek in de naoorlogse periode.
In Nederland kennen we eveneens een lange traditie van democratisch socialisme. Dit is terug te vinden in het werk van Joop Den Uyl en Jan Tinbergen. In 1951 verscheen het PvdA-Plan De Weg naar Vrijheid. Een in ambitie ongeëvenaarde schets voor de bevrijding van de mens door invoering van een Nederlands socialisme. De toen 33-jarige Den Uyl was als directeur van de Wiarda Beckman Stichting een van de voornaamste auteurs. Het socialisme als stroming, zo stelt de introductie, is ‘een beweging, die de ganse maatschappij, zoals ze onder de inwerking van het kapitalistische systeem is geworden, wil hervormen tot een gemeenschap van vrije mensen.’
Kern van dit gedachtegoed is dat de economie ten dienste staat van de mens en niet andersom. Het centrale belang van de term vrijheid doet denken aan de Four Freedoms van Roosevelts New Deal, waaronder freedom from want. Belangrijk is dat dit socialisme vanaf begin af aan zich niet blindstaarde op economische groei. Den Uyl schreef over ‘een perspectief dat iets meer inhoudt dan de 40-urenweek, een behoorlijk ouderdomspensioen, een auto, een televisietoestel en een ijskast voor elk gezin.’ Het uitgangspunt van De Weg naar Vrijheid was volgens Den Uyl de ‘vrije ontplooiing van de mens als norm voor socialistische politiek’.
In 1963 publiceerde de PvdA het rapport Om de kwaliteit van het bestaan. De inhoud was gebaseerd op het werk van de Amerikaanse econoom en zelfverklaarde socialist John Kenneth Galbraith en zijn boek The Affluent Society. Zoals Galbraith stelde zou de groei van de productie niet de allesbepalende toetssteen moeten zijn van maatschappelijke vooruitgang’. Galbraith observeerde een dramatische groei van de private rijkdom in de naoorlogse periode maar zag dat het publieke domein verwaarloosd werd: ‘private opulence, public squalor’. Eenzelfde observatie deed Den Uyl: ‘In de naoorlogse periode, lezen we in zijn rapport, ‘is de private welvaart gegroeid, maar zijn de publieke voorzieningen sterk achtergebleven. Juist deze konden een belangrijke bijdrage leveren aan socialistische doelstellingen.’
‘In de geduldige cijfers van het nationale inkomen,’ schreef Den Uyl in 1963, ‘telt de elektrische tandenborstel evenzeer als de verpleeghulp, de reclame-uitgaven voor het definitieve kalmeringsmiddel evenzeer als de entreeprijzen voor de schouwburg, het commissarissentantième evenzeer als de blindenrente.’ De grootte van de economie was geen goede indicatie van de maatschappelijke welvaart. ‘Groei van het nationale inkomen per hoofd van de bevolking op zichzelf is geen waarborg voor het welzijn, voor de verbetering van de kwaliteit van het bestaan.’
In de jaren zeventig richtte het socialisme zich op het vraagstuk van een duurzame, rechtvaardige economische orde. In 1972 verscheen Grenzen aan de groei, het beroemde rapport van de Club van Rome, een internationale organisatie van geëngageerde wetenschappers. Het voorspelde dat de grondstoffenvoorraden op termijn uitgeput zouden raken en dat daarmee de natuurlijke grenzen voor steeds verdergaande economische groei in zicht zouden komen. Op een eindige wereld kun je niet oneindig groeien. Zonder verandering dreigde er over vijftig tot honderd jaar een catastrofe, zo stelden de auteurs.
Het rapport sloeg in als een bom. In Nederland alleen al werden er 300.000 exemplaren van verkocht. De beschikbare grondstoffen bleken uiteindelijk te laag ingeschat. Echter de algemene vaststelling dat er natuurlijke grenzen zijn aan groei, heeft weinig van zijn relevantie verloren. Toentertijd had het rapport een enorme politieke impact, ook onder de gevestigde partijen. De milieubeweging kwam in deze jaren op (Greenpeace en Milieudefensie ontstonden in 1971) en er werd - bovenal onder socialisten - openlijk gediscussieerd over de voorwaarden voor een duurzame inrichting van de economie,
PvdA’er en eurocommissaris Sicco Mansholt had in de zomer van 1971 een conceptversie van het rapport ingezien. Daarop schreef hij de geruchtmakende rede 'Modern socialisme' die hij op 23 september van dat jaar presenteerde op een cultureel congres in Brussel. Hij sprak over de milieuvervuiling, de uitputting van de grondstoffen, de Noord-Zuid- tegenstelling en de tweede industriële revolutie als gevolg van automatisering. Mansholt pleitte voor radicale hervormingen van het kapitalisme en stelde dat er behoefte was aan een tweede Marx. Er zou een Europees plan van verduurzaming moeten komen, met een ecotax, milieucertificaten, grondstoffendistributie en 'kringloop'-research.
In Nederland was Mansholt actief in de zogenaamde Commissie van Zes, een permanent progressief overlegorgaan van de partijen PvdA, D'66 en PPR. In maart 1972 kwam de Commissie met een discussiestuk waarin een politieke agenda werd voorgesteld, in reactie op het rapport van de Club van Rome. Het stuk pleitte voor een breed welvaartsbegrip, en relativering van economische groei, en wilde meer kwaliteit van leven bieden in plaats van meer consumptie en koopkracht.
In 1974 stelde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vast dat de bestaande wereldorde er niet in geslaagd was de gemeenschappelijke belangen van de mensheid te dienen. In een resolutie riep zij op tot een nieuwe internationale economische orde. Het vormde de aanleiding voor de voorzitter van de Club van Rome om de Nederlandse econoom en socialist Jan Tinbergen te vragen een rapport op te stellen, dat de mogelijkheden voor een nieuwe internationale economische orde verkende. Het onderzoek werd gefinancierd door de toenmalige Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk. Het rapport opende met een citaat van de toenmalige premier Joop den Uyl:
‘Het internationale economische systeem is niet zo vrij als vaak beweerd wordt en onze keus is er niet een tussen een vrij systeem gebaseerd op vrij ondernemerschap en een volledig centraal geleide economie. De werkelijke keuze die we moeten maken is tussen het vasthouden aan ons huidige systeem, dat grotendeels wordt geleid en gemanipuleerd in het voordeel van de rijke landen of het opteren voor een systeem, dat gericht is op een oplossing voor het probleem van een rechtvaardige verdeling van inkomen en bezit, van schaarste aan natuurlijke hulpbronnen en vernietiging van het milieu.’
Het kabinet Den Uyl besloot naar aanleiding van de aanbevelingen van de Club van Rome, om een beleid van ‘selectieve groei’ na te streven. De overheid poogde hierbij via grootschalige investeringen economische sectoren te bevorderen die minder vervuilend waren en minder grondstoffen verbruikten.
Het beleid van selectieve groei toentertijd was uiteindelijk niet bijzonder succesvol, mede vanwege de economische crisis die aan het einde van de jaren zeventig woedde. Maar is het niet intrigerend dat we vandaag de dag veel meer informatie en middelen ter beschikking hebben, terwijl het urgentiegevoel navenant minder lijkt te zijn? Waar zijn vandaag de dag de ambitieuze plannen voor een rechtvaardigere en duurzamere internationale orde? Zo bezien is het geen wonder dat de voorstanders van een Green New Deal teruggrijpen op het democratisch socialisme. Er zijn veel elementen die dit politieke gedachtegoed relevant maken voor onze tijd, mits aangepast aan de moderne werkelijkheid.
Ten eerste het idee dat een fundamentele hervorming van onze maatschappelijke en economische orde noodzakelijk is. Te lang draaide onze politiek simpelweg om het beheren van de winkel. Wat vandaag de dag nodig is, is een hervormingsdrang vergelijkbaar met die van de zeventiger jaren met eenzelfde ambitieniveau. Daarbij is de relativering van economische groei en de focus op de kwaliteit van het bestaan onverminderd actueel.
Vervolgens is de arbeidstijdverkorting die toentertijd al werd voorgestaan door de vakbonden is vandaag de dag weer actueel. Volgens een rapport van het Tellus Institute kan een driedaagse werkweek een belangrijke bijdrage leveren aan de CO2-reductie waarbij het onze levensstandaard verbetert. De stelling private wealth, public squalor is onverminderd actueel. Een verschuiving van de focus naar een verbeterde kwaliteit van de publieke voorzieningen in plaats van economische groei en extra consumptie is gezien vanuit onze zorg voor het klimaat een logische keuze.
Een derde belangrijk punt is het internationalisme. Rechtse critici van het klimaatbeleid hebben gelijk als ze zeggen dat Nederland op zichzelf niet veel kan bijdragen aan een oplossing. Een realistische aanpak van het klimaatprobleem kan enkel tot stand komen door intensieve internationale samenwerking en herverdeling van de grond. Het akkoord van Parijs vermeldt dat technologie-overdracht van rijke naar arme landen noodzakelijk is om zo de onevenredige impact van klimaatverandering enigszins te compenseren. Hiervan is nog weinig van terecht gekomen.
Ten vierde is er het idee dat de overheid een belangrijke rol toekomt door het doen van publieke investeringen en het bijsturen van de economie. Deze sturende rol is een belangrijkere voorwaarde voor de transitie naar duurzame energie en houdt meer in dan enkel het subsidiëren van marktpartijen.
Het denken over een duurzame en rechtvaardige economische orde verstomde aan het einde van de jaren zeventig door de opkomst van het neoliberalisme. In haar boek This Changes Everything stelt Naomi Klein dat onze huidige klimaatproblematiek voor een groot deel te danken is aan slechte timing. Het bewustzijn dat de mens invloed uitoefent op het klimaat, kwam op in de jaren zeventig. Het werd echter verdrongen door de opkomst van het vrije marktdenken, waardoor de focus op groei en handelsliberalisatie kwam te liggen. De eerste echte aanzet tot klimaatbeleid in de jaren negentig werd ondergeschikt gemaakt aan de nieuwe economische prioriteiten. Overheidsinvesteringen golden als concurrentievervalsing, privatisering en deregulering waren het devies.
In dezelfde periode raakte het democratisch socialisme in diskrediet. Met het uitplukken van de ideologische veren werd in 1995 gebroken met het oude linkse denken. Sociaaldemocraten stelden in de jaren negentig dat de samenleving ‘af’ was en de strijd gestreden. De Derde Weg van Wim Kok en Wouter Bos presenteerde zich als vernieuwing, maar was feitelijk een behoudende politiek, waarin het oude socialistische streven naar fundamentele hervormingen was opgegeven.
Het is tijd voor een nieuwe politiek. De samenleving is niet af: we staan voor een grote opgave. Niets minder dan een bewoonbare planeet door een rechtvaardig klimaatbeleid staat op de agenda. Het socialisme dat zo lang op sterk water is gezet, is weer een nieuw leven beschoren. Groen is het nieuwe rood.