Voor veel wetenschappers annex fiscalisten zelf is dit verhaal niet nieuw en weinig schokkend. Er wordt vanuit de discipline zelf immers al jarenlang vrij ontspannen gereageerd op de realiteit van de vele dubbelfuncties — zie het gebrek aan verwondering rondom het ZIFO. Natuurlijk is wetenschappelijke integriteit belangrijk. Maar dat is vooral iets dat van binnen zit, zo wordt benadrukt. Het heeft verder weinig van doen met een al dan niet aanwezig commercieel nevenbelang. Een wetenschapper die teveel het belang van zijn klant nagalmt, verspeelt zijn of haar geloofwaardigheid, luidt het. Sterker nog, die dubbele petten versterken juist de academie. Zonder gedegen praktijkkennis immers geen goede theorie en geëngageerd onderwijs.
Informele druk
Laat ons heel helder zijn. Het zou best kunnen dat praktijkkennis een inspiratiebron kan zijn voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Al zullen er ook wetenschappers zijn die het daarmee oneens zijn. Wij willen ons ook niet mengen in de discussie of er binnen de wetenschappelijke discipline van het belasting- en ondernemingsrecht wel de ‘juiste, kritische geluiden’ naar boven komen. Dat is immers niet aan de politiek, en daar wordt nu ook al een stevig wetenschappelijk debat over gevoerd.[8] Daarnaast zullen er vast wetenschappers met commerciële nevenfuncties zijn die vanuit hun eigen overtuiging toch al het perspectief voorstonden dat overeenkomt met het commerciële belang. Of die persoonlijke of wetenschappelijke overtuiging is juist de reden om een nevenfunctie te aanvaarden.
De wetenschap moet echter wel onafhankelijk zijn. Dat lijkt een open deur, maar reikt verder dan de nadruk op transparantie van universiteiten en de innerlijke integriteit waar commercieel werkzame wetenschappers zelf naar verwijzen. Want waar integriteit een bepaalde oprechtheid en eerlijkheid vanuit een persoon zelf vereist, bestaat onafhankelijkheid enkel als de dubbelfunctie, of die nu transparant is of niet, de wetenschapper — hoe eerlijk zij ook is — niet in de weg zit als het gaat om waarheidsvinding.
Precies daar zit het probleem. Wetenschappers in het belasting- en ondernemingsrecht kunnen nog zulke goede bedoelingen hebben. Maar hoeveel zijn die waard als ze zelf zeggen beknot te worden in hun wetenschappelijke vrijheid? Volgens ingewijden is er sprake van een informele druk om bepaalde onderwerpen maar niet te adresseren.[9] Wij citeren: “Een medewerker die zich wat al te vrijmoedig uitdrukt en positie kiest op een manier die het belastingadvieskantoor onwelgevallig is, mag (...) rekenen op een normoverdragend gesprek (...) als de publicatie tenminste door de netten van de organisatie heeft weten te slippen”.[10] Ook andere ervaringsdeskundigen benadrukken dat “een niet gering aantal wetenschappers (...) zo nauw betrokken [is] bij een commerciële praktijk, dat zij in wezen niet meer vrij zijn om onafhankelijk te oordelen over ontwikkelingen in het (internationale) belastingrecht, al denken zij zelf soms van wel (…)”.[11][12]
Wetenschappelijke onafhankelijkheid is een slot op de deur dat zich niet leent voor compromissen. Net zoals we weinig kopen voor een beetje vrijheid van meningsuiting. Burgers moeten als absoluut minimum van een met publiek geld gefinancierd stelsel kunnen verwachten dat er onafhankelijke waarheidsvinding plaatsvindt. Dat verschillende signalen de andere kant op wijzen, is ronduit schrijnend.
Kennis is macht
Maar daarmee zijn we er nog niet. Want het gebrek aan onafhankelijkheid is niet enkel een probleem in zichzelf. Kennis is macht. Experts hebben disproportioneel veel te zeggen in een democratie. Zeker bij taaie, technische materie, waarover burgers simpelweg niet zo makkelijk kunnen meepraten. Hun analyses zijn dan mede bepalend voor het lot van politieke plannen.
Over het algemeen is deze afhankelijkheid onvermijdelijk. Denk bijvoorbeeld aan de rol van epidemiologen in de coronabestrijding. Of die van het Centraal Planbureau in het maken van economische vooruitzichten. Minder onvermijdelijk, maar des te gevaarlijker, is het wanneer invloedrijke wetenschappers commerciële nevenbelangen hebben. Hoe kunnen we er dan nog op vertrouwen dat onze democratische wetten in feite niet de commerciële belangen van de Zuidas dienen?
Het antwoord is even simpel als pijnlijk: dat kunnen we niet. De wetenschappers met een dubbele pet hebben zich namelijk diep in het hart van de democratische besluitvorming weten te nestelen. Het meest prominente voorbeeld is de eerdergenoemde Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Zij levert commentaar op allerlei belastingwetgeving. En bepaald neutraal gaat dat niet.
Het gevecht tegen belastingontwijking is volgens de NOB vooral iets dat het vestigingsklimaat raakt. Vandaar het NOB-advies om vooral de internationale discussie af te wachten toen het ministerie van Financiën een commissie instelde om na te denken over het belasten van multinationals. Enkel belastingverlaging kan op instemming rekenen. Zo sprak de NOB zich hartstochtelijk uit voor het afschaffen van de dividendbelasting, en tegen uitstel van belastingverlaging voor het grote bedrijfsleven (de vennootschapsbelasting). Wat Nederland hier economisch of maatschappelijk aan heeft, lijkt niet zo relevant. Het levert de fiscalisten zelf immers meer fiscale constructies, meer papierwerk en daarmee meer euro’s op.
De NOB doet zich daarbij voorkomen als een onafhankelijk baken van expertise en speelt hiermee een soort Raad van State van de belastingwetgeving. De naam “orde” suggereert ten onrechte dat ze een bij wet ingestelde publiekrechtelijke organisatie zijn. Een hoeder van de integriteit van het vakgebied. En de ondertekenaars van NOB-wetscommentaren pronken immer fier met hun professoraten. Dat ze intussen als partner werkzaam zijn bij Deloitte, EY of De Brauw, wordt niet bij deze adviezen vermeld.
Dat heeft natuurlijk een reden. Zo’n schijnbaar onafhankelijke titel is goed voor het aanzien. En dus voor invloed. Verschillende politieke partijen vragen immers consequent naar de reactie van ministeries op de commentaren van deze wetenschappers annex fiscalisten. Ook in het politieke debat worden ze door partijen consequent met hun wetenschappelijke titel aangehaald.
Zo blijft het beeld bij politiek en publiek beklijven dat het hier om onafhankelijke experts gaat. En dat terwijl alle vaste leden van de NOB-commissie Wetsvoorstellen commerciële belangen in de advocatuur hebben of bij een multinational werken.
Vechten tegen belastingontwijking betekent vervolgens dat je het beter weet dan de experts. Daarmee worden politieke ideeën die tegen de commerciële belangen van de Zuidaskantoren ingaan, in het politieke debat op achterstand gezet. Met het dienen van het publieke belang heeft deze vorm van ‘wetenschapsbeoefening’ weinig meer te maken.
Adviescommissies
We zouden mogen verwachten dat het kabinet kritisch kijkt van wie zij adviezen aanneemt. Het tegendeel blijkt waar te zijn. Want zij nodigt de wetenschapper met commerciële belangen consequent uit voor haar eigen adviescommissies.
Neem bijvoorbeeld de commissies Vennootschapsrecht en Insolventierecht. Twee adviescommissies van het ministerie van Justitie en Veiligheid die invloedrijke adviezen uitbrengen over wetgeving van toepassing op het bedrijfsleven. De Commissie Vennootschapsrecht heeft tien leden, waarvan er zeven als partner of adviseur bij een groot advieskantoor direct verdienen aan nieuwe juridische wetgeving die bedrijven bevoordeelt of voor extra papierwerk zorgt. Drie van die zeven commissieleden heeft naast een direct relevant commercieel belang zelfs ook nog een bestuurlijke nevenfunctie als belangenbehartiger. Bijvoorbeeld voor de AEX-bedrijven, zoals wij in het begin noemden.
Bij de Commissie Insolventierecht is het beeld niet anders. Deze heeft acht leden, waarvan er zes als partner of adviseur een direct financieel belang hebben bij het soort van faillissementswetgeving dat de advocatuur een extra dikke boterham oplevert. En in de commissie die het ministerie van Financiën en de Tweede Kamer adviseerde over de belastingheffing van multinationals, zaten (naast ambtenaren en economen) drie belastingwetenschappers, waarvan er twee deze multinationals direct als klant hebben.
De invloed die de Zuidaskantoren via ‘hun wetenschappers’ vervolgens in de politiek hebben, laat zich raden. Meest in het oog springend voorbeeld uit het recente verleden is misschien wel de vorig voorjaar aangenomen faillissementswetgeving. In sommige media is reeds in geuren en kleuren beschreven hoe het parlement overvallen werd door een agressieve lobby van advieskantoren op de Zuidas. Het parlement stond toch echt niet veel anders te doen dan de nieuwe faillissementswetgeving zonder morren integraal aan te nemen. Alleen zo kon Nederland een ‘insolventiehub’ worden. Daaraan vooraf ging een jarenlang proces waarin verschillende advieskantoren en wetenschappers annex fiscalisten letterlijk meeschreven aan wetteksten. Het ministerie werd vervolgens nog verder de kant van de commerciële belangen opgestuurd door de mensen met commerciële nevenbelangen uit de Commissie Insolventierecht. Het wetsvoorstel is uiteindelijk onthamerd en na een lang debat met verschillende amendementen enigszins verzacht. De advocatuur liet het vervolgens niet na om bij hun klanten te adverteren over de nieuwe ‘kansen’ die de faillissementswet biedt.
Veel vaker moeten we concluderen dat het aan een ‘smoking gun’ ontbreekt. Maar dat maakt het probleem van de wirwar van commerciële, bestuurlijke en academische belangen niet minder groot. Het uitgangspunt moet zijn dat het publieke debat over belastingen en ondernemingsrecht gevoed wordt door boven elke schijn van belangenverstrengeling verheven experts. Daar is op dit moment evident geen sprake van. Hoogleraren belasting- en ondernemingsrecht leveren een democratische bijdrage die vooral henzelf goed uitkomt.
Pappen en nathouden
De tijd van pappen en nathouden is daarom echt voorbij. Dat begint met het besef dat transparantie alleen volstrekt onvoldoende is, zelfs al zouden universiteiten aan hun eigen richtlijnen voldoen. Wetenschappers met commerciële nevenbelangen moeten ophouden hun eigen professoraat als een soort cafetariamodel in het publieke debat in te zetten. De NOB zou hier een voortrekkersrol in kunnen, nee, moeten nemen. Pretendeer niet langer Raad van State-tje te spelen door als groep ‘orde’ van hoogleraren tot een eenduidig oordeel te komen, maar zet je praktijkkennis in om de voor- en nadelen van wetgeving op een rijtje te zetten. Laat zien waar het onderlinge debat zit, in plaats van de rijen naar de buitenwereld toe gesloten te houden. Dit zal misschien niet ten bate komen van het eigen commerciële belang, maar wel van de democratie.
De universiteiten zouden een helder onderscheid moeten maken tussen hoogleraren die daadwerkelijk onafhankelijk functioneren, en wetenschappers die in hun dagelijks leven feitelijk gewoon als advocaat werken — met bijkomende belangen van dien. Voor die laatste groep moet enkel nog ruimte aan de universiteit zijn als ‘bijzonder hoogleraar’. Dit is een verantwoordelijkheid voor de Colleges van Bestuur van universiteiten, in samenwerking met de faculteitsdecanen. Zij kunnen zorgen dat commerciële belangen niet langer gecombineerd worden met een reguliere wetenschappelijke aanstelling. Hierdoor wordt het zegel van ‘onafhankelijk expert’ niet langer misbruikt.
Ook zouden universiteiten paal en perk moeten stellen aan de grote hoeveelheid overig academisch personeel dat onderzoek en onderwijs combineert met een commerciële nevenfunctie. Het onkruid van gebrekkige onafhankelijkheid wordt enkel aangepakt als er een grotere gemeenschap van onafhankelijke wetenschappers is. Dat hoeft inspirerend onderwijs vanuit de praktijk niet in de weg te staan. Het uitgangspunt moet daarom zijn dat in de disciplines van het belasting- en ondernemingsrecht, minimaal twee-derde van het academisch personeel onafhankelijk is.
Tenslotte vragen wij universiteiten volledige openheid te geven over mogelijke geldstromen die er van de grote advieskantoren op de Zuidas naar deze universiteiten lopen, en de laatste vijf jaar gelopen hebben. Burgers moeten ervan op aan kunnen dat (deels) met publiek geld gefinancierd wetenschappelijk onderzoek, niet formeel of informeel beïnvloed wordt door commerciële belangen – via de nevenfuncties (waar transparantie al het streven is), maar zeker ook via geldstromen om onderzoeken en academische posities te financieren. Binnen de universiteiten moet over deze onderwerpen het debat gevoerd worden.
Het is vervolgens aan de politiek om gebruik te maken van een aanwas van meer onafhankelijke belastingwetenschappers. En ook om nu al veel kritischer te zijn ten aanzien van de nevenfuncties in adviescommissies. Dat betekent dat dubbele petten nu en in de toekomst niet langer welkom zijn als leden van de adviescommissies van ministeries. Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën heeft op dit punt recentelijk interesse en sympathie getoond, met onder andere de recente publicatie van een essaybundel over ethiek en het belastingrecht.[13] Maar het moet niet alleen van huidige bewindspersonen afhankelijk zijn. Daarom moet het weren van nevenfuncties gecodificeerd worden in een richtlijn, zodat ministeries zich ook in de toekomst niet voor de kar laten spannen. Het is nu aan het kabinet om de daad bij het woord te voegen.
Nog te vaak wordt beleid dat vooral de belangen van de Zuidas dient in politiek Den Haag verkocht onder een sluier van geveinsde onafhankelijkheid. Niets minder dan de zuiverheid van ons democratische debat staat op het spel.
De data die in dit artikel gebruikt zijn, komen voort uit eigen onderzoek (peildatum eind november 2020). Voor dit onderzoek is gekeken naar de commerciële en bestuurlijke nevenfuncties van alle aan de universiteit werkzame personen op het gebied van fiscaal recht en het ondernemingsrecht daar waar er een nauwe inhoudelijke verwantschap is met het fiscaal recht. Volgens het onderzoek zijn dit in totaal 393 personen. Naar (buiten)promovendi en emeriti is niet gekeken. Daarnaast is onderzocht in welke mate de verscheidene universiteiten de commerciële nevenfunctie van een belastingwetenschapper op hun website publiceren. Tenslotte is gekeken naar de commerciële en bestuurlijke nevenfuncties van fiscalisten in voorname tijdschriften en ministeriële adviescommissies.