Alle politieke partijen in Nederland willen goed onderwijs: “Goed onderwijs is, naast het gezin waarin je opgroeit, de aanjager van kansen en de motor van persoonlijke groei en ontplooiing. Een leven lang,” aldus het programma van D66. De VVD wil het allerbeste onderwijs “niet alleen voor de pientere dochter van vijf die zichzelf al leerde lezen, maar ook voor de handige zoon van zeventien die hard op weg is een geweldige stukadoor te worden.” De SP wil “minder markt en meer democratie” in het onderwijs en GroenLinks legt de nadruk vooral op kansengelijkheid.
Dat wordt dus een makkie, de komende vier jaar, zou je denken. Maar de praktijk blijkt weerbarstiger. Want wat nu dat ‘goede onderwijs’ is, daarover blijken de meningen flink te verschillen. De lijstjes van beste scholen op basis van eindexamencijfers, schooltoetsen, klassengrootte of het opleidingsniveau van de leraren geven ook niet genoeg houvast. Wel is duidelijk dat de laatste jaren vooral is ingezet op de toch al goede leerling die meer uitdaging nodig heeft. Op excellente scholen en uitblinkers.
Dat is niet per se verkeerd, maar in het onderwijs gaat het niet alleen om die “pientere dochter van vijf” en die “handige zoon van zeventien”, maar ook om het gehandicapte nichtje en de probleemjongere uit de straat verderop. Voor hen is goed onderwijs minstens zo belangrijk. Om dat voor elkaar te krijgen, zijn er drie grote wijzigingen nodig in het kabinetsbeleid, die ik hieronder zal toelichten.
In de eerste plaats moet de stem van alle betrokkenen (leerlingen en studenten, leraren en ouders) in het onderwijs beter gehoord worden. Ten tweede moet meer worden geïnvesteerd in het onderwijzend personeel en ten derde moet de aandacht worden verlegd naar leerlingen die extra zorg nodig hebben.
1. Leraren, leerlingen en studenten 'eigenaar' van het onderwijs
Leraren, ouders en leerlingen/studenten hebben in ons onderwijssysteem weinig formele invloed, ondanks het feit dat de overheid op afstand staat. Het zijn de bestuurders die over de eigen instelling besluiten. Ze krijgen wel adviezen van de medezeggenschapsraad, maar die heeft nauwelijks middelen om besluiten te veranderen of tegen te houden en heeft vaak last van een informatieachterstand.
Toezichthouders kijken van een afstand mee en hebben de taak in te grijpen wanneer het mis gaat. Dat gebeurt zelden. In de praktijk zien we dat dit bestuurssysteem alleen werkt als er welwillende bestuurders zijn die de input van onderwijzers en leerlingen/studenten serieus nemen.
Diverse ministers hebben aangekondigd dat het beter moet. Ze willen een cultuurverandering, maar dat gaat niet vanzelf. Voorstellen om de regels aan te scherpen worden dikwijls toch niet omgezet in wetgeving. Dit is mede te verklaren doordat de bestuurders, verenigd in koepelorganisaties, een sterke positie hebben in Den Haag.