Ik heb steeds weer dezelfde vragen gesteld. Hoe komen we aan onze morele oordelen? Waarom zijn we tegen armoede en stellen we vragen bij rijkdom? Waarom aarzelen we bij grote ongelijkheid? Waarom spreken we over het kwaad van massawerkloosheid? Waarom kiezen we voor solidariteit? Waarom vinden we de verzorgingsstaat een vooruitgang aan menselijkheid? Waarom zouden we rekening willen houden met de aarde en met de toekomstige generaties?

Morele oordelen worden ons aangereikt door morele tradities, opgeslagen in een morele bibliotheek van de mensheid. Lang kenden we vooral exclusieve tradities, seculier of religieus. Ze claimden een exclusieve, hogere waarheid over mens en maatschappij te bezitten. Dat betrof de individuele moraal, maar ook de sociaaleconomische moraal.

Uit verzet tegen de intolerantie en de bloedige oorlogen die daar het gevolg van konden zijn – denk aan de godsdienstoorlogen in het Europa vanaf de 16e eeuw, denk aan de godsdienstig geframede oorlogen van dit moment – ontstond een lege, procedurele ethiek die sprak van gelijke kansen, maar geen rangorde in mensbeelden en beelden over het goede leven aanvaardde. John Rawls en Ronald Dworkin zijn grote voorbeelden hiervan.

Gelijke kansen

Aanvaarden van ongelijkheid enkel wanneer het in het voordeel zou zijn van de armen en van hen die pech gehad hadden. Een nieuwe ethiek die niet enkel in het liberalisme, maar ook binnen de sociaaldemocratie haar sporen naliet. Tegen deze vernieuwing kwam het communitarisme van mensen als Charles Taylor en Alasdair MacIntyre in verzet. Zij huiverden bij de leegheid van deze ethiek. Geen gevuld mensbeeld en geen geloof in de gemeenschap. Te individualistisch. De communitaristen hadden invloed in confessionele kring, maar losten het probleem van de exclusieve bron niet op.

Vader en zoon Skidelsky brengen in hun boek How much is enough? (2012) een nieuw compromis naar voren, eigenlijk op basis van een slimme historische benadering. Ze gaan verder dan de procedurele ethiek van Rawls, ze willen ook spreken over het goede leven en over gevulde visies op mens en rechtvaardigheid.

Maar ze stellen tegelijk dat na de val van de Berlijnse Muur in 1989 de grote verhalen van het verleden, met de daaraan verbonden sociale bewegingen, geschiedenis geworden zijn. Dat treft het communisme en socialisme, maar ook de christendemocratie en het verlichte liberalisme. Bovendien zijn in dit deel van de wereld de kerken marginaal geworden.

In de nieuwe crisis van 2008 beschikken we enkel nog over fragmenten van de grote morele tradities van het verleden. Zij noemen de encyclieken van de katholieke pausen, bepaalde tradities in de sociaaldemocratie en het sociaalliberalisme, met haar Angelsaksische, protestantse achtergrond. Zij hadden de oecumene kunnen noemen uit de traditie van de Wereldraad van Kerken, maar ook het boeddhisme en de islam, die sinds enkele decennia inheems zijn geworden in Europa.

Ergens valt ook het begrip ‘overlapping fragments’, een verwijzing naar de ‘overlapping consensus’ van Rawls. De suggestie is duidelijk. De fragmenten uit de oude tradities zijn gedwongen samen als ‘overlapping fragments’ te bouwen aan een nieuwe sociale ethiek, die exclusief noch dwingend is, niet onder regie van kerken valt, geen religieuze of wereldbeschouwelijke burgeroorlog veroorzaakt, maar wel baat heeft bij religieuze of wereldbeschouwelijke inspiratie.

Dat levert een geheel nieuwe context op, anders dan de tijd waarin een sociale ethiek direct verbonden was met een grote sociale beweging – zoals in het verzuilde Nederland van voorheen – en elkaar vaak uitsloten in plaats van samenwerkten. En zeker anders dan in de tijd van de godsdienstoorlogen in Europa, toen geloof, sociale ethiek en oorlog een onontwarbare kluwen vormden. 

Historische bibliotheek van de mensheid

Ik heb zelf ooit het beeld gebruikt van een historische bibliotheek van de mensheid. Hierin zijn vele tradities bewaard gebleven. Ze zijn vanuit het heden en vanuit de nieuwe context interactief te raadplegen. Ook dienen ze regelmatig geactualiseerd te worden. Niet door dogmatische waarheid, maar door gezond verstand.

Deze historische bibliotheek van morele verhalen, die niet exclusief zijn, maar inclusief en een morele synergie tussen religies en wereldbeschouwingen kunnen veroorzaken, bevat vele verhalen over goed en kwaad, ook op sociaaleconomisch gebied. Ik zou uit de Koran kunnen citeren, of uit de traditie van Boeddha, uit het Jodendom van toen en nu, ik zou rabbijnse vertellingen kunnen presenteren of profeten als Amos laten spreken. Of islamitische mystici als Rumi en Emre.

Ik zou verhalen van Marx over het fetisjkarakter van het geld en het kapitaal kunnen vertellen. Ik zou theologen die het kapitalisme een kosmische religie noemen kunnen citeren of de Mammon veroordelen, maar ook theologen die over bedrijfsethiek en soberheid spreken, over duurzaamheid en schepping. Ik wil hier slechts twee verhalen in herinnering roepen, als voorbeeld. Verhalen uit mijn eigen, christelijke traditie.

Het eerste stamt uit het Nieuwe Testament, ofwel het Tweede Testament. Hier staat: rijkdom kan een gevaar voor de ziel betekenen. Voor velen nog bekend is het verhaal over de arme Lazarus en de rijke man, een verhaal dat in de oude uitvaartdienst van de katholieke liturgie verteld werd. Het verhaal stamt uit het evangelie van Lucas 16:19. De arme Lazarus wordt opgenomen in het hart van Abraham, de rijke man komt in het dodenrijk, lijdt hevig in de vlammen en vraagt God om de rijke mensen op aarde te waarschuwen. God antwoordt: ze hebben Mozes en de profeten. Laten ze naar hen luisteren.

Ook bekend is de uitspraak uit het evangelie van Matteüs 19:24: “Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van de naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk Gods binnen te gaan”. Hier spreekt een religieuze huiver voor rijkdom. Het kan slecht voor de ziel zijn en dus voor je leven na de dood. Maar ja, wij moderne mensen geloven niet meer in hemel en hel en een leven in het hart van God. Dus dit zal de rijken niet meer afschrikken. Of we moeten een nieuwe, spannende actualisatie verzinnen.

Imago Dei

Het tweede verhaal. In de katholieke traditie bestaat een originele en tegelijk principiële argumentatie voor het herverdelen van de rijkdom en voor een recht op bijstand. Die argumentatie gaat terug op de middeleeuwse filosoof en theoloog Thomas van Aquino. Laat ik de argumenten op de rij zetten.

Elk mens is als schepsel een ‘imago Dei’, beeld van God – ook de niet-gelovige – en heeft daarom een absoluut recht op leven, ook de armen, ook degene die niet werkt. Dat recht op leven gaat vooraf aan alle andere rechten, ook vooraf aan het recht op particulier eigendom. En daarom hebben de armen een natuurlijk recht op een deel van de algemene rijkdom om in leven te blijven. En dat betreft niet enkel een biologisch minimum, maar een sociaal minimum.

Als je vanuit de degene die inkomen verwerft, vanuit ‘de rijken’, kijkt heeft deze redenering het volgende effect. Wat mensen verdienen in de economie valt uiteen in twee delen. Een deel moet en mag de persoon gebruiken om zelf op een fatsoenlijk niveau in leven te blijven. Een niveau dat ook gepast is bij stand, cultuur en context. De rest van het inkomen moet niet beschouwd worden als een persoonlijk bezit, maar als een surplus, als een soort ’noodfonds’ waar de armen recht op hebben. Let wel, een noodfonds van de armen en niet een noodfonds voor de armen.

Dit is in de huidige tijd een sterk pleidooi voor een overdracht van inkomens van rijk naar arm, voor een behoud van de verzorgingsstaat, voor progressieve belastingen. Nivelleren in crisistijd is dan wel geen feest, zoals PvdA-voorzitter Hans Spekman opmerkte, maar moreel gezien wel een deugd. Zelfs al doet het pijn.

De ethiek gaat niet over de praktisch beste invulling en wat het verstandigste model is. De religie gaat daar al zeker niet over, zelfs niet de paus of een Raad van Kerken. Of Boeddha en Mohammed. Daar telt gezond verstand, wetenschap en politieke moed. En daar hoef je geen christen voor te zijn.