Om maar met een understatement te beginnen: onderwijs is een eigenaardig fenomeen. Het is in de vorm van basisonderwijs het eerste aangrijpingspunt van de maatschappij op het individu. Vanaf een jaar of vier – binnenkort mogelijk eerder – tot aan volwassenheid wordt een kind blootgesteld aan de tucht van de maatschappelijke markt. Gedisciplineerd in wat sociaal aanvaardbaar is. Toch biedt onderwijs door de juiste hulpmiddelen aan te reiken, bij uitstek ook gelegenheid tot zelfontplooiing en zelfontwikkeling. Onderwijs heeft daarmee een prominente rol in de paradoxale verhouding tussen individu en maatschappij.
De aankondiging van de ‘Wet meer ruimte voor nieuwe scholen’ en recent beleid geven blijk van een onbevredigende manier waarop met de bemiddelende functie van het onderwijs wordt omgegaan. De wetgever heeft baat bij enige bezinning.
Liberalisering van het onderwijs
De huidige onderwijswetten gaan er, kort gezegd, vanuit dat nieuwe scholen alleen kunnen worden opgericht wanneer is aangetoond dat aan de levensbeschouwelijke grondslag van de school behoefte bestaat (‘of er vraag naar is’). De wens bestaat om dit uitgangspunt los te laten, ten behoeve van onderwijs dat ‘slechts’ is gebaseerd op een pedagogisch concept. Er wordt dan wel – en dat kan nu nog niet – vóór de start van een school getoetst of de kwaliteit van het onderwijs op orde zal zijn.
Daarnaast is in alle onderwijssectoren een heroriëntatie op de individuele eigenschappen van onderwijsvolgers ingezet. Om een selectie van de seizoenkaart te geven: in het basisonderwijs worden initiatieven ontplooid om op meer verschillende individuele talenten in te spelen (koken, zingen, sport); het voortgezet onderwijs mag onderwijstijd nu flexibel inzetten om aan individuele behoeften tegemoet te komen; beroepsonderwijs worstelt met de uitdaging om studenten niet meer voor één beroep op te leiden maar breder op het werkzame leven voor te bereiden door individuele (al dan niet “twentyfirst century”) skills te cultiveren; in het hoger beroepsonderwijs wordt meer individuele aandacht nagestreefd, door de inzet van meer docenten en meer excellentietrajecten; en als de overheidsvisie op het wetenschappelijk onderwijs van 2025 wordt gerealiseerd, “krijgt elk talent de kans”. Goed onderwijs, zo lijkt het, richt en vormt zich naar het individu.
De individualisering van het onderwijs (letterlijk, want het onderwijs gaat meer en meer uit van de individuele leerling) kan op verschillende manieren worden bezien. Als een exponent van het verlichtingsdenken, waarin ‘de mens’ een steeds hardere norm wordt: objectief in zijn subjectiviteit. Maar ook als een exponent van industrialisering en economisering, waarvoor het nodig is om steeds meer uit steeds meer mensen te halen. Door onderwijs af te stemmen op (het talent van) de onderwijsvolger wordt tegelijk recht gedaan aan de intrinsieke waarde van het individu (autonomie) en aan zijn economische waarde (productiviteit).
Waardeloosheid wringt
Toch wringt er iets, want het geïndividualiseerde onderwijs van de eenentwintigste eeuw en het beleid daaromtrent besteden maar bar weinig aandacht aan waarden. Daarmee doel ik op (normatieve) uitspraken of ideeën die mens en maatschappij (kunnen) vormen en beïnvloeden.
Dat onderwijs altijd wel enkele waarden – hoe impliciet ook – moet uitdragen, hangt samen met de integratiefunctie die het onderwijs altijd al heeft gehad. Dat wordt ook onderkend. Basisonderwijs en beroepsonderwijs moeten bijvoorbeeld bijdragen aan de bevordering van sociale en maatschappelijke redzaamheid. Die taak is niet waar te maken zonder tenminste enkele basale waarden over te dragen op de onderwijsvolger. Doorgaans krijgt dit vorm in lessen “burgerschap” of “maatschappijleer”.
Zonder nadere grondslag lijkt het gehanteerde minimum - ‘zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij’ - de lat helaas wel erg laag te leggen. Ik vrees dat een ‘doe eens normaal, man’ (met andere woorden: ‘spreek je níet uit!’) al een voldoende uitgesproken waarde bijbrengt om in de maatschappij te functioneren. Door onderwijs alleen te baseren op een onderwijskundig idee en daarnaast het onderwijs slechts te richten op (cultivering van) het individu, valt iets weg waaraan kinderen zich kunnen optrekken en waartegen zij zich kunnen afzetten.
Gelet op de integratiefunctie van het onderwijs is het natuurlijk nog maar de vraag of onderwijs meer nadruk op waarden moet leggen, nu dit in beginsel blijkbaar niet door de samenleving wordt gevraagd. Althans, niet anders dan in de oppervlakkige vorm zoals ik die net benoemde.
Een antwoord op deze vraag hangt samen met de opvatting van de positie van onderwijs: is het slechts bedoeld om het individu toegang tot de maatschappij te verschaffen en zijn individuele talenten te ontwikkelen, of is het (ook) bedoeld als middel om nieuwe generaties in staat te stellen de maatschappelijke status quo te doorbreken? Die vraag is een politieke en moet ieder voor zich beantwoorden, maar ik geef alvast een voorzet.
Burgerschap schiet tekort
Goed onderwijs richt zich volgens mij nadrukkelijk ook (en vaker dan nu het geval) op meer uitgesproken waarden. Gevoel voor verschillende opvattingen stelt individuen in staat om zich beter tot elkaar te verhouden en zich met minder frictie in de maatschappij te bewegen. Bovendien weet een maatschappij bestaande uit waarde-bewuste (en tot relativering in staat zijnde) individuen zich gemakkelijker aan veranderingen aan te passen. Begrip van waarden draagt daarmee bij aan (sociaal-democratische) verheffing, maar zeker ook aan (liberaal-economische) innovatie. Vanuit welke hoek je er ook naar kijkt: de belangen zijn groot genoeg om overheidsbemoeienis te rechtvaardigen. Juist op dit punt mag “de aanhoudende zorg der regering” zich laten gelden.
Daarnaast bestaat een meer actuele en pragmatische reden om in het onderwijs minder uit te gaan van het individu en meer van de waardegemeenschap waar we deel van uitmaken. We leven in een samenleving waarin sociale verbanden een steeds grotere rol zullen (moeten) gaan spelen. De overheid krimpt en sociale uitdagingen groeien.
De zorg voor ouderen en de opvang en integratie van vluchtelingen zijn daarvan slechts twee voorbeelden. Het lijkt ondenkbaar om welzijn en welvaart op peil te houden zonder intensivering van sociale verbanden, de versterking van gemeenschapszin, of in bredere zin: het vergroten van sociaal bewustzijn. Dit lukt niet door (waarde-loos) uit te gaan van het talentvolle individu in combinatie met de slechts voor redzaamheid benodigde aandacht aan waarden. Het is een zoete noodzaak om de aandacht van het onderwijs (hernieuwd) op waarden te richten.
Een seculiere investering
Dat georganiseerde levensovertuigingen met een teruglopende uitgesproken aanhang te maken hebben, is een gegeven. Daar moeten we het als samenleving dus niet (meer) van hebben. Er zijn bovendien ook genoeg voorbeelden van religieus onderwijs waarin waarden op intolerante wijze worden behandeld. Dat het individu in de beeldvorming en in huidige didactische opvattingen centraal staat, is ook niet iets om snel te veranderen. Al met al lijkt een liberale opvatting van het onderwijs op dit moment gegeven. Hoe dan het onderwijs dan van waarden te voorzien, of liever gezegd: hoe leerlingen en studenten met waarden in de weer te krijgen? Een door de staat opgelegd waardenkader zal immers ook niet snel op brede instemming kunnen rekenen.
Ik durf het aan om hier een “wij van wc-eend” te proberen, omdat ik denk dat een mogelijke oplossing is te vinden in het vanaf jonge leeftijd aanbieden van filosofie – gedurende een langere periode, op alle onderwijsniveaus. Het vormen van een begrippenkader om de wereld, de mens, de ander, jezelf te beschouwen, vormt een basis voor waardebewustzijn. Een bewustzijn dat geleidelijk naar de achtergrond is verdwenen, maar dienst kan doen als middel tegen maatschappelijke frictie.
Bovendien zonder af te doen aan de centrale positie van dat individu en zonder terug te komen op de secularisering die zo allesdoordringend is geweest. We hoeven zelfs aan de beleidstermen niets te veranderen, want ook filosofie is als skill aan te prijzen. Het recent gepubliceerde voorstel om de kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap in het mbo aan te passen is daarin slechts een eerste – veel te kleine – stap.
Wie gaat de kar trekken?
Recent beleid en een nieuw wetsvoorstel bepalen ons weer bij de maatschappelijke rol van het onderwijs. Dat de overheid probeert om het onderwijsbestel meer te laten aansluiten bij de – ontzuilde – samenleving is begrijpelijk. Tegelijk legt het ook een tekort in het huidige onderwijssysteem bloot, namelijk het gebrek aan aandacht voor waarden en ‘uitdagende’ uitspraken; opvatting waar leerlingen zich aan kunnen optrekken en tegen kunnen afzetten. Filosofie kan daarbij een middel zijn om het scherpen van gedachten en positiebepaling door het individu te bevorderen.
De politiek toont zich helaas maar amper bewust van het onderwijsinhoudelijke tekort; wellicht ook voortvloeiend uit een soms gebrekkig waardebewustzijn van politici zelf. En daarnaast zal de vraag gesteld worden of onderwijsinhoud überhaupt een overheidstaak is; het is wellicht passender om deze verantwoordelijkheid bij docenten te beleggen. Hoe dan ook is een waardevolle impuls in onze samenleving zo snel mogelijk geboden.