De sixties
De Nederlandse bevolking staat in grote meerderheid achter de idealen van de jaren '60. Dat is de conclusie van De jaren zestig herinnerd, het proefschrift van Noortje Thijssen, socioloog en voormalig medewerker van het wetenschappelijk instituut van GroenLinks. Zij komt tot deze conclusie na gedegen onderzoek van alle publicaties over de jaren '60 in de periode 1994 – 2009 (grofweg de tijd van de Paarse en Balkenende kabinetten) in vier opiniebladen, te weten De Groene Amsterdammer, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Elsevier. (De twee rechts georiënteerde bladen publiceerden 453 artikelen over dit onderwerp, de twee links georiënteerden 278)
Uit de toon en beschrijving van deze periode onderscheidt Thijssen drie stellingnamen. Voor een relatief kleine groep fungeren de sixties vandaag de dag als een schrikbeeld, als het begin van de hedendaagse verloedering, maar voor de meerderheid was dit decennium een voorbeeld. Thijssen verdeelt deze meerderheid in twee groepen, de 'ongerusten' en de 'teleurgestelden'. De ongerusten zijn bevreesd dat verworvenheden op het gebied van de individuele vrijheid bedreigd worden door een reactie van fatsoensrakkerij en de islam. De groep teleurgestelden staat weliswaar achter de idealen van de sixties maar zien dat deze vrijheid misbruikt wordt als instrument om zich af te zetten tegen niet-westerse culturen. De laatste groep ergert zich bovendien aan de 'dikke ikken', vrijheidsinvulling van de yuppen en aan een 'opportunistische elite' die ooit behoorde tot de protesterende jongerengeneratie.
Beide groepen omhelzen de jaren '60, maar als je nagaat waarom deze meerderheid dit voorbeeld koestert dan gaat het met name over individuele vrijheid en de daarmee gepaard gaande mogelijkheid tot persoonlijke ontplooiing. Aan bewegingen die zich minder bezig hielden met individuele ontplooiingsbelangen, maar actie voerden ter ondersteuning van de strijd voor sociale rechtvaardigheid in derde wereldlanden, wordt weinig aandacht besteed.
Anti-conservatisme
In dat licht is het niet verwonderlijk dat een meerderheid de ontplooiingsidealen van de jaren '60 omarmt. De grootste liberale partij, de VVD, mocht in de protestjaren dan wel eens tekeer gaan tegen Provo en langharig tuig, in principe was en is zij niet tegen bevordering van individuele vrijheid en persoonlijke ontplooiing in Nederland. Als het echter ging over acties in het kader van internationale sociale rechtvaardigheid en het steunen van het vrijheidsstreven van verzetsbewegingen in Latijns-Amerika of Zuidelijk Afrika, waren deze liberalen in geen velden of wegen te bekennen.
Terugkijkend kan men constateren dat de protestacties gedurende de sixties vooral een strijd was tegen het conservatisme en dat het met name de overwinning op dit conservatisme is geweest waar de meerderheid van publicisten van zowel rechtse als linkse opiniebladen zich thans mee kan vereenzelvigen.
Als echte wetenschapster levert Thijssen in haar proefschrift niet direct een oordeel over de dominante aandacht voor individuele ontplooiing boven de meer socialistisch gerichte strijd voor rechtvaardigheid. In haar dankwoord echter prijst zij de protestgeneratie omdat die er voor gezorgd heeft dat zij en haar generatie nu leeft in een liberaal en welvarend land met onbegrensde kansen en mogelijkheden.
Je kunt, zoals Noortje Thijssen, de jaren '60 beschouwen als een afgesloten periode waarin conservatieve bolwerken gesloopt werden. Daarin staat zij overigens niet alleen. Maar je kunt deze periode van 'oplopende ongehoorzaamheid' achteraf ook zien als een aanzet tot verder- en diepergaande politieke protesten in de jaren '70.
Nieuwe sociale bewegingen
Duco Hellema, hoogleraar, historicus en, zoals hij expliciet vermeld, gewezen lid van CPN, is de laatste mening toegedaan. In zijn boek Nederland en de jaren zeventig verzet hij zich tegen het beeld van dat decennium als een matte periode na de bruisende jaren '60. In tegenstelling tot Thijssen beschouwt hij de 'lange jaren '70′ als een periode die, halverwege de jaren '60 begint en doorloopt tot de grote vredesdemonstraties begin jaren '80. Met zijn levendige verteltrant en diepgaande analyses heeft Hellema een boek geschreven dat kan dienen als naslagwerk over de maatschappelijke ontwikkelingen tussen 1964 en 1984.
Veel zaken die toegeschreven worden aan de jaren '60, zo begint hij, beleefden hun bloeiperiode in de jaren '70. Dat geldt zowel voor 'nieuwe sociale bewegingen' als de vrouwenbeweging, de milieubeweging, de vredesbeweging, de derde wereldbeweging en de kraakbeweging als voor de radicalisering van oude bewegingen, waaronder de vakbonden.
In geen enkel andere periode werd meer gestaakt en gedemonstreerd voor meer zeggenschap en hogere lonen. Hellema vermeldt 20.000 stakende havenarbeiders, 50.000 demonstrerende leraren en 80.000 demonstrerende werknemers voor inkomensnivellering. Ook het meest linkse naoorlogse kabinet Den Uyl (1973 – 1977) beschouwt hij als een logische uitloop van het maatschappelijk onbehagen dat ontstond in de jaren '60.
Anti-kapitalisme
De anti-conservatieve geest van de jaren '60 legde de basis, of zo men wilt, liep over in een anti-kapitalistische geest van de jaren '70. Dit anti-kapitalistische of anti-westerse protest plaatst Hellema in een wereldwijde context. De politiek van de VS en van het westen in het algemeen ten aanzien van Vietnam, Angola, Zuidelijk Afrika, Chili, Cuba, Nicaragua en El Salvador maakte dat verzetsbewegingen in die landen zich niet alleen keerden tegen de nationale dictatuur, maar in het verlengde daarvan ook tegen het kapitalistische Amerika en Europa. Nederlandse solidariteitsbewegingen gingen gedurende de jaren '70 daarin mee. Ook demonstrerende arbeiders plaatsten hun acties steeds vaker in het kader van de strijd die werd gevoerd tussen het socialisme enerzijds en het kapitalisme anderzijds. Hellema constateert eind jaren '70 het begin van een omslag bij de totstandkoming van het centrum-rechtse kabinet Van Agt/Wiegel.
Overgang naar neoliberaal kapitalisme
Zoals de anti-conservatieve revolutie in de jaren '60 de voorloper werd van de protesten gedurende de jaren '70, zo ziet Hellema de groei van oppervlakkige tv-zenders als Tros en Veronica halverwege de jaren '70, alsmede de komst van roddelbladen als Story en Privé, de opkomst van de EO en het ethisch reveil van Van Agt, als voorboden van een periode waarin kapitalistische uitgangspunten weer als norm worden aanvaard.
De periode van Van Agt kon nog getypeerd worden als een overgangsfase, maar met de komst van het eerste kabinet Lubbers in 1982 begon een periode die de geschiedenis zal ingaan als het begin van het neoliberale kapitalisme. De bezuinigingen en de aanzet tot de afbraak van de verzorgingsstaat, de zogeheten no nonsense benadering van Lubbers, past volgens Hellema in een internationale ontwikkeling vergelijkbaar met het optreden van Reagan in de VS, Thatcher in Engeland en Kohl in Duitsland.
Begin jaren '80 maakten de linkse krachten in Nederland nog eenmaal een gezamenlijke vuist door in 1981 met 300.000 en in 1983 met 500.000 mensen te protesteren tegen de plaatsing van kruisraketten, maar daarmee was het ook gedaan. De kruisraketten werden uiteindelijk niet geplaatst, maar het linkse tijdperk was voorbij.
Hoe treurig Hellema dit einde ervaart, komt duidelijk tot uiting in de slotzin van zijn boek. 'Het streven naar gemeenschappelijke beheersing en sturing van economische groei, toetsing van investeringen aan het gemeenschapsbelang, vermindering van inkomensverschillen en medezeggenschap en democratisering behoorde tot het verleden.'
Dit artikel heeft eerder gestaan op Ravage Webzine.