Het publieke debat dat volgde, was enigszins voorspelbaar. Een reactie langs de lijn ‘dit is geen nieuws, het rapport bevestigde nogmaals wat we al decennia wisten’ was veelvuldig te lezen. Relativerende woorden in de Telegraaf. Er werd ingezoomd op de reactie vanuit politiek Den Haag (geen spoeddebat) en bedrijfsleven (geen noodzaak tot herziening ambities vanuit de boardrooms). En uiteraard talloze oproepen tot verregaande klimaatactie. Maar nu echt.
Wat mij persoonlijk het meest intrigeerde was de discussie die losbarstte over wie nu aan zet was, van wie we actie mochten verwachten, naar wie we moesten kijken voor de omslag. Opgegroeid in de jaren 90 staan de ‘een beter milieu begint bij jezelf’-spotjes van de overheid me nog altijd helder voor de geest. Hoewel dit discours inmiddels - gelukkig - grotendeels is afbrokkelt duurt de strijd tussen systeemkritiek en consumentenactivisme voort.
Roxanne van Iperen herhaalde in een aflevering van het programma Zomergasten op 25 juli jl. haar eerdere betoog dat consumentenactivisme geen zoden aan de dijk zet. Door de pijlen op elkaar en elkaars keuzes te richten houden we het systeem in stand. Er is wereldwijd slechts een handjevol mensen dat de keuze kan maken om producten en voeding te kopen die de planeet niet vergallen, zo redeneerde ze. En dit zijn bovendien mensen die simpelweg door hun inkomen altijd meer consumeren en dus uitstoten dan de miljarden mensen in armoede met wie ze de aarde delen.
Dit betoog leverde haar naar eigen zeggen vele boze reacties op van progressieve mensen die vonden dat zij met hun minder vlees eten, niet vliegen en zonnepanelen op het dak toch echt wel een substantiële bijdrage leverden aan die klimaatveilige, duurzame toekomst waar we met z’n allen naar snakken.
Is deze discussie behulpzaam? Worden we er wijzer van? Ik moest denken aan de structuratietheorie van de Britse socioloog Anthony Giddens. Giddens poogde met deze theorie het perspectief van de microsociologie, gericht op de acties van het individu, en de macrosociologie, gericht op structuren en instituties, samen te smelten in iets dat overstijgt: de dynamiek en interactie tussen mens en systeem.
Individuen leunen op sociale structuur, maar structuren en systemen veranderen ook door het handelen van individuen. Mensen handelen binnen de kaders van het systeem en versterken daarmee het systeem of houden het op z’n minst in stand, door Weber aangeduid als traditioneel handelen. Het tegenovergestelde is reflexiviteit, waarin het bestaande systeem kritisch wordt beschouwd en nieuwe handelswijzen en daarmee nieuwe structuren ontstaan. Dit alles leidt tot een continu proces van instandhouding en vernieuwing.
Het is beiden waar, we worden geleefd door het systeem en we zijn onderdeel van het systeem en kunnen het veranderen door ons handelen.
Wat hier nog mist, is het besef dat bepaalde individuen en instituties meer invloed hebben op sociale structuren dan anderen. Er is geenszins een gelijk speelveld om aan vernieuwing of behoud van het systeem te werken. Juist daarom is collectief handelen zo cruciaal.