Europa: een speerpunt van GroenLinks. ‘Zielloos’ schijnt het tegelijkertijd te zijn. Nederlanders voelen zich meestal nog eerder ‘wereldburger’ dan ‘Europeaan’ en vinden Brussel ver weg en ondemocratisch. De gemiddelde Nederlander voelt zich niet door Europa gepresenteerd in politieke zin en voelt zich geen Europees burger. Europa is daarmee nog altijd veel meer een Statenbond dan een Bondsstaat. Als de EU de ziel van Europa is heeft bovendien elke lidstaat zo haar eigen redenen om zich bij die ziel aan te sluiten: vrede en veiligheid, immigratieafspraken of economische ontwikkeling bijvoorbeeld.

Net als de meeste Nederlanders en net als de meeste Europeanen wist ik tot enige tijd geleden niet zo veel van Europa en Europese besluitvorming. Tot een kans zich voordeed: Een prestigieuze, achtdaagse simulatie van het Europees besluitvormingsproces ín de zalen van het parlement in Straatsburg. Dat was een onvergetelijke ervaring.

Het betekende ontmoetingen met honderden studenten uit heel Europa die allemaal maatschappelijk geëngageerd en politiek betrokken zijn, maar het betekende ook uren- en dagenlang debatteren over voorstellen en amendementen. Het betekende je inleven in de verschillende partijen in het Europees Parlement en uitgebreid inlezen voor vertrek om álles over de EU en jóuw standpunt te weten te komen. Die interesse in Europa is niet meer verdwenen. Die week verruimde mijn blik, maakte me enthousiaster en tegelijkertijd kritischer over Europa en eigenlijk verrijkte het zelfs mijn leven. Het maakte me Europeaan.

Steeds beter begreep ik de eurosceptische houding van de Franse partij die ik vertegenwoordigde. Die houding is deels de houding van populistische, nationalistische eurosceptici die een nationale onvrede vertegenwoordigen. Tegelijkertijd is het ook een teken aan de wand. Er is fundamentele kritiek mogelijk op de huidige inrichting van de Europese Unie. De snelheid waarmee bevoegdheden, wetgevende macht en allerlei instituties zijn overgeheveld naar Europees niveau is duizelingwekkend. Dit gebeurde veelal niet democratisch, maar via de regeringen van lidstaten en via de Europese commissie en de Europese Raad.

Op hetzelfde moment wordt Europa geconfronteerd met gemeenschappelijke problemen. Op het gebied van milieu, immigratie en marktwerking wordt al steeds meer door Europa bepaald maar zeker ook de eurocrisis vraagt een gemeenschappelijke aanpak, zeker omdat er constructiefouten in de huidige monetaire unie zijn opgedoken.

De verwachtingen, in 1999, van een verdergaand politiek eenwordingsproces zijn net zo min waar geworden als verwachtingen van een Europa dat liever economisch reguleert dan democratisch besluiten neemt: De crises van banken, schulden en de euro lieten zien dat er veel te weinig instrumenten zijn voor een gemeenschappelijk economisch beleid.

Een groot probleem is dat de Europese afspraken tussen de verschillende overheden over economisch beleid juridisch meestal niet bindend zijn. Dat levert een tweespalt op: De ‘aanbevelingen’ kunnen worden genegeerd, wat tot verergering van de problemen leidt, of ze kunnen worden doorgevoerd, met een legitimatieprobleem als gevolg. ‘Het moet van Brussel’ is niet voor niets een steeds vaker gehoorde kreet – een soort zachte druk van Europa waar dan half onwillig mee wordt ingestemd. Wanneer dit gebeurt ontstaat steeds meer een beeld van een strijd, waarin Nederland zich vastbijt tegen ‘andere Europeanen’ die de schuld zijn van wat ‘wij’ ‘moeten’ doen vanuit de ‘Europese Superstaat Brussel’.

Als dit laatste gebeurt wordt het nationale parlement bovendien tot een halfslachtig en kritiekloos instituut en verliest het steeds meer democratische legitimiteit. Tegelijkertijd is die juridische bindendheid essentieel wanneer je gemeenschappelijk handelen binnen de hele Europese Unie verwacht. Het enige instituut in Europa dat daadwerkelijk de suggestie van een gemeenschappelijke taak opwerpt is het Europees Parlement, dat dan op haar beurt helaas weer meer om de belangen van partijen gaat dan om de belangen van naties.

De procedures in het Europees Parlement toonden mij hoezeer dit partijbelang vaak een belangrijker rol kan spelen dan individuele landsbelangen. Het toonde ook hoe ondemocratisch de verschillende ‘Special Legislative Procedures’ kunnen zijn. Het is dan ook een stap naar meer democratie als bijna altijd de ‘gewone wetgevingsprocedure’ wordt gevolgd door de Europese Commissie, de procedure waarin zowel Raad als Parlement toestemming geeft voor voorstellen. Het betekent tegelijkertijd dat de Raad en het Parlement meer bevoegdheden naar zich gedelegeerd krijgen, wat niet snel zal gebeuren.

De gemiddelde Europeaan is immers Europa-moe. Een dergelijke voorspelling mag alleen nooit een excuus vormen voor politieke bovenlagen om de toestand van de Unie zo dramatisch te laten als die nu is. Het is juist taak de Unie te laten leven en haar ziel te geven. Dit zónder ooit nog meer een eliteproject te worden, zonder Europese burgers verder buiten de macht te laten grijpen.

Een rol in de huidige situatie is er voor Duitsland, een land dat steeds sterker en zelfbewuster naar buiten treedt. Er is in de economische maatregelen en aanbevelingen steeds meer sprake van een “Duitsachtig” Europa. Ook hier hebben echter de landsbelangen steeds meer voorrang. De partijen in alle Europese staten laten zich ook in Europese verkiezingen te veel leiden door peilingen, door opportunisme en door belangen in het eigen land (eigen thema’s, eigen politieke gezichten die vanuit Europees opzicht irrelevant zijn).

Er zijn echter ook lichtpunten. Het Europees Burgerinitiatief en ook andere mogelijkheden tonen dat verandering van onderaf mogelijk kan zijn. De nu nog niet aanwezige motivaties tot hervorming en verandering van de Europese Unie als geheel kunnen dáár worden gegenereerd. Dan moet de Europese burger wel het gevoel hebben dat zijn stem er toe doet, dat die stem niet beter thuis is bij een gelouterd en geroemd tegenfiguur van de verschillende eurosceptische partijen. Het is voor welke politieke partij dan ook, maar zeker voor GroenLinks, absoluut de moeite waard om voor Europese eenwording te strijden.

De bestaansgrond van de Europese Unie ligt in alle thema’s en waarden waar GroenLinks voor strijdt. GroenLinks heeft “Zin in de toekomst” en legt haar ziel in de toekomst. Maar GroenLinks heeft ook “Zin in Europa” en legt haar ziel in Europa. Het is een toekomst waarin wij de grote thema’s van onze tijd moeten behandelen: Niet alleen het kapitalisme van de financiële markten of de eurocrisis, maar juist ook klimaatverandering, duurzaamheid, kernenergie en internationale mensenrechten. Die thema’s verbinden ons met alle Europeanen en verenigen ons. Europa is van dit alles de ziel.

Europa kan uiteindelijk eenheid scheppen en het continent verbinden. Samen met GroenLinks en haar idealen in Europa, samen met de europarlementariërs van de Greens/EFA, de parlementsleden hier in Nederland en samen met hopelijk vele GroenLinks-leden zijn wij Europeanen.