De huidige eurocrisis is in de ogen van Alfred Kleinknecht geen staatsschuldencrisis, maar een crisis van solidariteit. Een Europese muntunie kan niet bestaan zonder Europese solidariteit.
Historische achtergrond: Het einde van een 'gouden tijdperk'
Na de Tweede Wereldoorlog kenden grote delen van West-Europa een ongekende economische voorspoed. Nooit eerder in de geschiedenis werden zo veel mensen zo snel zo veel welvarender als tussen 1945 en 1975. Groeivoeten tussen 3 en 6% per jaar waren vrij normaal en de werkloosheid was laag. Deze voorspoed werd (terecht of ten onrechte) geassocieerd met de leer van John Maynard Keynes (1883-1946) die als reactie op de Grote Crisis van de jaren dertig was ontstaan.
De periode 1945 tot cirica 1975 was The Age of Keynes; de meeste economen waren toen Keynesianen. Ook de structuur van macro-econometrische modellen was geïnspireerd door de theorie van Keynes. De leer van Keynes was het Leitmotiv van de gematigde arbeidersbeweging: het Manchester kapitalisme was passé. We hadden nu het gereguleerde kapitalisme met een sociaal vangnet en de mogelijkheid om fiscaal en monetair bij te sturen, mochten zich ooit nog grote crises voordoen.(1)
Rond het midden van de jaren zeventig kwam hier stevig de klad in. Groeivoeten daalden, de werkloosheid steeg. Tot overmaat van ramp joegen forse verhogingen van de olieprijs in 1973 en 1978 ook nog de inflatie op. De periode 1975-85 staat bekend als periode van 'stagflatie' (stagnatie plus inflatie). In Nederland kwam hier nog speciaal de 'Hollandse Ziekte' bij: de opbrengsten van de aardgasbel in Slochteren stegen mee met de stijgende olieprijzen en de fors stijgende exportopbrengsten uit gas joegen de wisselkoers van de gulden op.
Met de dure gulden konden grote delen van het Nederlandse bedrijfsleven niet meer goed internationaal concurreren. Het gevolg waren bedrijfssluitingen en een forse werkloosheid. Regeringen probeerden in deze situatie de economie nog 'Keynesiaans' te stimuleren met extra overheidsuitgaven, maar het leek erop dat dit niet echt wou baten. Het joeg vooral de staatsschuld op. Bovendien bleken de Keynesiaanse macromodellen almaar slechter te voorspellen.
De supply-side revolutie
Dit alles bereidde de voedingsbodem voor een anti-Keynesiaanse revolutie van rechts. De Keynesiaanse leer stond bekend als 'vraaggeoriënteerde' economie; de revolutionairen van rechts profileerden zich onder de vlag van een 'aanbodgeoriënteerde' (ofwel: 'supply-side') economie. Keynesiaanse economen waren nog onder de indruk van falende markten in de Grote Crisis van de jaren dertig. De aanhangers van 'supply-side economics' toonden daarentegen juist een hernieuwd vertrouwen in markten en een groot wantrouwen jegens de overheid. Wat is 'supply-side economics'? Enkele programmatische kernpunten:
- Stop met het fiscaal stimuleren van de economie. Dit jaagt alleen maar de inflatie en de staatsschuld op.
- Dereguleer markten die gebukt gaan onder onnodige overheidsbemoeienis.
- Laat een grotere inkomensongelijkheid toe: 'presteren moet weer lonen'. Progressieve inkomstenbelastingen zijn een straf voor hardwerkende mensen!
- Versober de uitkeringen, want die belonen mensen die liever lui zijn dan moe. Ze nemen ook de prikkel weg om laag betaald werk te accepteren.
- Versoepel het ontslagrecht. De baas moet weer baas in eigen bedrijf kunnen zijn. De aanbodcondities voor ondernemerschap moeten beter.
- Dereguleer de financiële markten. Vrij baan voor financiële innovatie!
- Privatiseer openbare (nuts)bedrijven en instellingen.
Friedrich Hayek propageert zelfs de minimal state: De overheid beperkt zich tot het organiseren van politie, justitie en militair en garandeert daarmee de algemene rechtsorde, eigendomsrechten en veiligheid. Laat al het andere aan de vrije markt over!
Werkloosheid als beleidsinstrument
De geboorte van de theorie van de 'evenwichtswerkloosheid' leidde ook tot een interessante wending in de visie op de arbeidsmarkt. Een invloedrijke variant van deze theorie staat bekend onder de term NAIRU = Non-Accelerating Inflation Rate of Unemployment. De ironie van de geschiedenis wil dat de oervorm van de NAIRU theorie uit Het Kapitaal van Karl Marx stamt. Hij noemde het de theorie van het 'industriële reserveleger'.
De theorie van Marx verschijnt nu in een rechts jasje en luidt vrij vertaald: er is een zekere werkloosheid nodig, zodat er voldoende concurrentie is om schaarse banen en lonen en inflatie in toom gehouden worden. Voor Nederland wordt de gewenste 'evenwichtige' werkloosheid overigens op rond de 5% geschat. Met minder dan 5% werklozen zitten we in de gevarenzone!
Men realiseert zich op links onvoldoende dat de NAIRU theorie een interessante implicatie heeft voor de kijk op de hoge (en rap stijgende) werkloosheid in de Mediterrane landen. Voor rechts is dit geen enkel probleem. Integendeel, de schrikbarende werkloosheidscijfers zijn juist onderdeel van de oplossing! Als de concurrentie om schaarse banen maar groot genoeg is, dan verdwijnt vroeg of laat de (te grote!) solidariteit tussen werknemers. Volgens de logica van de NAIRU brengt een hoge werkloosheid vakbonden en socialisten vanzelf in het defensief. Zo ontstaat politieke ruimte om de mediterrane landen te modelleren volgens de idealen van de supply-siders.
Het gaat dan vooral om het wegnemen van 'starheden' in de werking van de arbeidsmarkt. Vakbonden en de Linkse Kerk zijn onderdeel van deze starheden. Deze starheden voorkomen dat de arbeidsmarkt als een echte markt werkt. In een echte arbeids-'markt' geldt de logica van vraag en aanbod. Een overschot aan arbeid vertaalt zich in lagere lonen, waardoor de arbeidsmarkt richting evenwicht kan bewegen. Om starheden in de werking van de arbeidsmarkt weg te nemen is het tijdelijk opvoeren van de werkloosheid een noodzakelijk kwaad. Het lonkend perspectief is dat in een meer flexibele arbeidsmarkt uiteindelijk het niveau van de 'evenwichtige' werkloosheid lager zou zijn.(2)
De kredietcrisis in een rechts frame
In de publieke opinie wordt de Eurocrisis consequent voorgesteld als veroorzaakt door gebrek aan begrotingsdiscipline en vooral ook door luie en spilzuchtige Grieken. Dat komt vermoedelijk omdat invloedrijke marktfundamentalisten onder de economen het liever over falende overheden hebben dan over falende markten. Een kijk in de statistiek leert dat veel Eurolanden na hun toetreding tot de Eurozone hun staatsschuld (als percentage van het Nationaal Product) keurig omlaag hebben gebracht. Belangrijke uitzonderingen hierop zijn overigens de Duitsers en de Fransen – uitgerekend de landen die nu heel hoog van toren blazen.
De staatsschuld als percentage van het Nationaal Product is pas weer gestegen na de crash van de zakenbank Lehman Brothers in september 2008. Dit faillissement bracht het hele financiële systeem aan de rand van de afgrond. De val in de afgrond kon alleen worden afgewend met het verstrekken van duizenden miljarden belastinggeld aan gehavende banken. Tevens moest de economie tijdelijk gestimuleerd worden vanwege de grote schokeffecten van de bankencrisis. Dit heeft de staatsschuld van bijna alle Eurolanden fors verhoogd. Dit was dus niet een probleem van 'gebrek aan begrotingsdiscipline' (de regeringen kónden niet anders!), maar van een gebrek aan discipline in een gedereguleerde bancaire sector waar men roekeloos had gespeculeerd.
De kern van de crisis in de Eurozone
Om de problemen goed te kunnen begrijpen is een kleine excursie nodig naar de export-importverhoudingen binnen Europa. Export en import van goederen worden geregistreerd op de handelsbalans (of synoniem: de lopende rekening). Duitsland en Nederland staan bekend om hun grote overschotten op de lopende rekening: zij exporteren al jaren veel meer goederen dan ze importeren. De mediterrane landen daarentegen boeken juist grote importoverschotten.
Vereffening van overschotten gebeurt door aan- en verkoop van vermogenstitels. Onder vermogenstitels vallen zaken als: aandelen, onroerend goed, kunstobjecten, pakjes Amerikaanse rommelhypotheken of schuldpapier van bedrijven of overheid. Landen als Nederland of Duitsland compenseren hun grote exportoverschotten van goederen door voortdurend vermogenstitels in het buitenland op te kopen. De mediterrane landen doen het omgekeerde: zij compenseren hun grote importoverschotten door het verkopen van vermogenstitels. In de praktijk blijkt dat compensatie vooral over de aan- en verkoop van schuldtitels loopt. Dit betekent: landen die veel meer importeren dan exporteren bouwen haast onvermijdelijk schulden op.
Grote netto-exporteurs in de wereldeconomie waren in de afgelopen jaren Duitsland, Nederland, Japan en China. Zij hebben van hun handelsoverschot dus voortdurend vermogenstitels gekocht. Zo hebben Nederlandse pensioenfondsen, banken en verzekeraars grote belangen in het buitenland verworven. Grote netto-importeurs waren de VS, IJsland, Griekenland, Spanje en Portugal. Voor de Eurozone als geheel geldt overigens dat de handelsbalans nagenoeg in evenwicht is: het (vooral) Nederlandse en Duitse exportoverschot staat dus vrijwel gelijk aan het importoverschot van de zuidelijke lidstaten.
De netto-importeurs hebben hun importoverschotten vooral 'betaald' door voortdurend nieuw schuldpapier uit te geven, oftewel: papieren toezeggingen om later te betalen. Deze schuldtitels zitten nu als 'bezittingen' (of 'vorderingen') op de balansen van banken, verzekeraars en pensioenfondsen in de exportoverschotlanden. Mochten de schuldtitels op een dag niet opeisbaar blijken te zijn, dan hebben vooral banken en verzekeraars een groot probleem. Vandaar dat we 'de Grieken' nu moeten helpen. De huidige schuldencrisis in de zuidelijke lidstaten van de eurozone markeert dus het einde van een economisch model, waarbij de financiële sector in de Noordelijke lidstaten voortdurend geld heeft uitgeleend, zodat de zuidelijke lidstaten onze exportoverschotten konden afnemen.
Het echte probleem achter de eurocrisis zit hem dus in verschillen in concurrentiekracht. De mediterrane landen hebben zwakke instituties en een zwak nationaal kennis- en innovatiesysteem. Daarmee kunnen zij niet concurreren tegen de rijke landen in het Noorden. Na hun toetreding tot de EU waren zij niettemin zeer succesvol. Een kijk in de Statistische Jaarboeken van de jaren tachtig en negentig leert, dat zij jarenlang groeivoeten van hun Nationaal Product hadden die duidelijk boven de groeivoeten van de noordelijke lidstaten uitkwamen.
Echter, dit kon alleen omdat de pesetas, escudos, drachmes en lires eens in de zoveel tijd werden afgewaardeerd ten opzichte van de gulden en de Duitse mark. Afwaardering van een munt maakt je nationaal exportpakket goedkoper en je import duurder. Dit zorgt voor herstel van het evenwicht tussen export en import. Sinds hun toetreding tot de eurozone kunnen de zuidelijke lidstaten hun munt niet meer afwaarderen. Sindsdien groeien hun importoverschotten, evenals de exportoverschotten van vooral Duitsland en Nederland. Naarmate men langer in de euro zat, werden de import- en exportoverschotten groter.
Waarover de marktfundamentalisten in alle talen zwijgen
Ook als u geen economie gestudeerd heeft, zult u vermoedelijk begrijpen dat men binnen de eurozone tot voor kort met een – op termijn – onhoudbaar systeem bezig was: financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen) hebben aan de zuidelijke lidstaten voortdurend geld uitgeleend, zodat zij onze exportoverschotten konden afnemen. Wij waren erg blij met onze exportoverschotten, want die stonden garant voor heel wat banen in de exportindustrie. Wat men er niet bij vertelde, was dat het exportoverschot van het ene land altijd het importoverschot van iemand anders is. Als wij extra banen scheppen door een exportoverschot, dan gaan bij landen met importoverschotten banen verloren.
De rijke landen in het Noorden hebben dus eigenlijk banen gestolen van de armen in het Zuiden. Maar wat erger is: de zuidelijke leden van de eurozone hebben zich almaar dieper in de schulden gestoken. Daarbij maakt het overigens niets uit wie in deze landen de schulden maakte: de staat (in Griekenland), bouwindustrie en projectontwikkelaars (in Spanje of Ierland) of een rijke bovenlaag die luxe Audi's, BMW's of Porsches op de pof kocht (Portugal). Vast staat dat iemand in het land schulden moest maken om het importoverschot te vereffenen.
Schandalig in dit verband is overigens dat iedereen kon zien hoe de schuldenberg groeide, maar dat niemand zich eraan leek te storen. In een efficiënte markt zou bij een stijgende schuldenberg (met groeiend risico op waanbetaling) de rente moeten stijgen. De banken zouden namelijk een risicopremie in hun rentevoet moeten verwerken. De stijgende rente zou dan van alleen de opbouw van schulden remmen. Dit is niet gebeurd! Er was hier sprake van eminent falende financiële markten. Ook Moody's, Standard & Poor's en Fitch zaten te slapen. Tot in de week waarin de Griekse crisis losbarstte had Griekenland nog een keurige A-waardering en een daar bijbehorend lage rente! Het dominante marktfundamentalisme lijkt veel economen te hebben verblind voor de mogelijkheid dat markten zouden kunnen falen.
Alternatieve oplossingen
Wat is dus het echte probleem achter de Eurocrisis? De mediterrane landen zijn in de problemen gekomen door een agressieve exportstrategie van vooral Duitsland ('Exportweltmeister!') en Nederland. De natuurlijke oplossing zou zijn dat men de mediterrane landen in staat stelt om in plaats van importoverschotten in de toekomst exportoverschotten te realiseren. Dit vraagt om macro-economische coördinatie:
- De Europese vakbeweging zou haar looneisen solidair moet afstemmen: loonmatiging in de landen met importoverschotten; harde looneisen in landen met exportoverschotten. Dit verslechtert de exportpositie van de overschotlanden en schept bovendien koopkracht, zodat de Zuidelijke lidstaten meer kans maken om hun exportproducten hier kwijt te kunnen.
- De regeringen zouden een systeem van backing-up losers moeten opzetten: financiële transfers waarmee bijvoorbeeld de (kennis-)infrastructuur in de zwakkere landen verbetert. Dit is niet vreemd, want in elke muntunie vinden zulke transfers plaats: de rijkere burgers van de Randstad ondersteunden bijvoorbeeld via allerlei regionale 'zieligheidsfondsen' armere regio's zoals Friesland, Zeeland of Limburg teneinde de Nederlandse monetaire gulden-unie bij elkaar te houden.
- Harde afspraken zodat de handelsbalans van landen in de muntunie dicht bij evenwicht blijft. Men zou bijvoorbeeld (bij voorkeur: automatische) boetes kunnen heffen op excessieve exportoverschotten, zodat vooral de Duitsers en Nederlanders leren zich beter te gedragen. De opbrengsten van deze boetes zouden kunnen worden gebruikt voor structuurversterkende investeringen in de landen met importoverschotten.
Neigt u als lezer ertoe om deze drie punten te kwalificeren als 'onrealistisch', 'utopisch' of gewoon 'politiek onbespreekbaar'? Ik kan me dit goed voorstellen. Maar als dat zo is, dan is de Euro in zijn huidige vorm domweg niet levensvatbaar! Met symboolpolitiek zoals een 'EU-Commissaris voor de begroting' komen we er niet. Het is ook niet voldoende dat de Euro door een Europese Centrale Bank competent gemanagedwordt. Een gemeenschappelijke munt moet door de burgers worden gedragen.
Er moet een Europees 'wij-gevoel' erachter staan en dat 'wij-gevoel' moet zo sterk zijn dat bovenstaande drie punten serieus bespreekbaar zijn. Mocht dat niet zo zijn, dan zal vroeger of later blijken dat een Euro met 17 landen niet meer houdbaar is. Terugkijkend moeten we in ieder geval vaststellen dat de waarschuwingen van 70 Nederlandse economen (waaronder ondergetekende) in 1997 tegen invoering van de Euro niet ongegrond waren.(3)
Mocht het nationalisme zegevieren ...
Mocht het nationalisme zegevieren boven het Europese 'wij-gevoel', dan resteert er maar één alternatief: opsplitsing van de eurozone. Ontwerp een noordelijke en een zuidelijke eurozone of – mocht dat niet lukken – laat dan individuele landen op een goede manier uittreden. Wanneer dit op een goed georganiseerde manier gebeurt, kan excessieve schade voor de Europese economie voorkomen worden. Uittreding is beslist geen straf maar gebeurt om eigen bestwil. Want met 'vrienden' zoals de Duitsers en Nederlanders hebben de mediterrane landen geen vijanden meer nodig.
Overigens is een deel van de tegenargumenten tegen een splitsing van de Eurozone ook weer ingegeven door nationale belangen: de zwakke broeders in het Zuiden beschadigen het imago van de Euro – en dat is goed, want het draagt eraan bij dat de wisselkoers ten opzichte van andere munten laag blijft. Een noordelijke euro met alleen maar 'sterke' landen zou weleens fors kunnen opwaarderen. Daardoor zien de aanbieders uit de noordelijke eurozone hun exportprijzen stijgen, terwijl tegelijkertijd de concurrerende import goedkoper wordt. Daarmee zijn vitale belangen van de noordelijke economieën in het geding! Een 'harde' munt is immers helemaal niet zo leuk als het op het eerste gezicht lijkt (zie de bovengenoemde 'Hollandse Ziekte').
... dan vraagt dat om communistisch ingrijpen
En eventuele splitsing van (of uittreding uit) de Eurozone zal uiteraard met de nodige turbulentie gepaard gaan. Het probleem daarbij is dat de balansen van veel banken nog altijd gehavend zijn door waardeloze pakketten van Amerikaanse rommelhypotheken; tegelijkertijd zijn de overheidsfinanciën gehavend door de banken-reddingsoperaties uit 2008. De kredietcrisis heeft geleerd dat een aantal banken zo groot is dat hun faillissement het hele financiële systeem in gevaar brengt.
Redding is noodzakelijk, maar de overheidsfinanciën van de meeste landen in de Eurozone kunnen echt geen tweede ronde bankenreddingen er meer bij hebben, anders dreigen ze door de Credit Rating Agencies te worden afgewaardeerd. Na de afwaardering stijgt de rente en dreigt de staatsschuld onbetaalbaar te worden, waardoor de banken die het geld hebben geleend weer in de problemen komen, enzovoorts. Daarmee kan een probleem in één van de (grotere) Eurolanden makkelijk de opmaat worden voor een complete meltdown van het hele financiële systeem.
Gelukkig hoeft een publiek belang (zoals het redden van systeemrelevante banken) niet altijd door de overheid zelf te worden bekostigd. De overheid kan ook regelen dat er privégeld aan te pas komt. In dit geval zou de oplossing kunnen liggen in een wet die de toezichthouders van banken meer bevoegdheden geeft: mocht een bank in problemen komen, dan moet de toezichthouder kunnen afdwingen dat de bank zichzelf redt door verplicht nieuwe aandelen uit te geven. Mochten er voor deze aandelen onvoldoende kopers zijn, dan moeten de zittende aandeelhouders verplicht worden om ze te kopen - op straffe van onteigening van hun bestaande aandelen. Ja, dit zijn communistische methoden! Maar is er nog een andere mogelijkheid om banken te redden, zonder dat het hele financiële systeem in gevaar komt?
Het redden van banken door de eigenaars/aandeelhouders zelf treft uiteraard de gegoede middle- en upper class. Die zullen daar geen trek in hebben, maar bij hen zit gelukkig nog wel geld. Eigenaren van 'normale' bedrijven moeten hun bedrijf in geval van nood ook uit eigen middelen redden. Dit heeft bovendien twee voordelen. Ten eerste krijgen de aandeelhouders een extra prikkel om als eigenaren beter op te letten wat het management met hun bank doet. Ten tweede worden daarmee prikkels tot pervers gedrag weggenomen.
Op dit moment is het immers zo dat banken (als ze maar too big to fail zijn) grote risico's kunnen nemen. Met hoge risico's maak je hoge winsten. Deze winsten zijn dan voor de bank, terwijl de belastingbetaler de bank redt als het misgaat. Hier bestaat dus een rare vermenging van kapitalistische en communistische principes: privatisering van winsten, socialisering van verliezen. Dit geeft prikkels tot roekeloos speculeren en is levensgevaarlijk voor de stabiliteit van het financiële systeem. Het enige alternatief op het verplicht uitgeven/kopen van nieuwe aandelen zou zijn dat men grote banken rigoureus splitst in kleinere eenheden die wel failliet mogen gaan. Het feit dat de bankenlobby tot nog toe sterk genoeg was om dit soort regelingen tegen te houden stelt niet gerust als het gaat om de toekomstige stabiliteit van het financiële systeem.