In hun Willem Dreeslezing stellen Noortje Thijssen en Tim ‘S Jongers de actualiteit van de gedachten van Willem Drees aan de orde. Wat kunnen we van Drees leren in de hedendaagse strijd voor bestaanszekerheid en klimaatrechtvaardigheid? En waarom is daar brede linkse samenwerking voor nodig?

1. Terugblik op Drees

Noortje:

Het leven van Willem Drees begon in 1886. Naast Willem Drees zag ook de frisdrank Coca-Cola het levenslicht. In dit jaar verkreeg Karl Benz een patent op de benzinemotor. En er werd een parlementaire enquête gehouden naar kinderarbeid en de erbarmelijke werkomstandigheden in de toenmalige fabrieken.

Je zou kunnen zeggen: het kapitalisme floreerde, en het kapitalisme deed lijden.

Het leven van Drees eindigde in 1988. Het jaar waarin de snelheidslimiet op snelwegen van 100 naar 120 kilometer per uur werd verhoogd. 

Ook was 1988 het jaar waarin Nederland Europees kampioen voetbal werd. Ik rende als vijfjarige met een zelfgemaakt vlaggetje in een oranje T-shirt door de straten.

Voor de minder snelle rekenaars onder ons: Willem Drees werd maar liefst 102 jaar oud. Dat is redelijk uitzonderlijk voor iemand uit zijn tijd. In zijn geboortejaar was de levensverwachting namelijk nog geen 48 jaar. Wellicht dat Drees’ sobere en ietwat saaie leefstijl een rol heeft gespeeld. 

Noortje Thijssen en Tim 'S Jongers
Tim 'S Jongers en Noortje Thijssen

Mijn inschatting is dat hij ver wegbleef van de Coca-Cola. Water en thee als levenselixir. En heel af en toe een mariakaakje.

Illustratief voor hoe het dagelijkse leven van mensen is veranderd gedurende Drees zijn lange leven, is dat Coca-Cola en benzineauto’s niet meer zijn weg te denken uit de publieke ruimte. 

En iemand die morgen geboren wordt, kijkt een levensverwachting van ruim tachtig jaar in de ogen. Nog ver onder de Dreesnorm, maar je begrijpt ongetwijfeld mijn punt: het zijn allemaal symbolen van toenemende welvaart.

Dat de levensverwachting spectaculair steeg, kan niet los gezien worden van de gestage uitbreiding van de sociale wetgeving, die de basis legde voor een breder ervaren bestaanszekerheid. Het deed de bevolking goed. Alle lagen van de bevolking, welteverstaan. 

Neem als voorbeeld het resultaat van de parlementaire enquête naar de fabrieken uit Drees’ geboortejaar. Deze enquête leidde tot de eerste Arbeidswet in Nederland, aangenomen toen Willem Drees een jaar oud was.

Destijds was de Arbeidswet overigens een welkome aanvulling op het al bestaande Kinderwetje van Van Houten. Tot die tijd was kinderarbeid redelijk gewoon in Nederland en daarbuiten. Armoede tierde welig en het inkomen van de kinderen was een noodzakelijke aanvulling op het gezinsinkomen. Dit is voor de meesten onder ons niet meer denkbaar. 

De Arbeidswet, die geldt als de eerste grote sociale wetgeving van ons land, stelde een maximum aan het aantal uren dat vrouwen en kinderen voortaan mochten werken. Dat was ‘slechts’ elf uur. Ook werd het verboden om op zondag te werken én kwam er een arbeidsinspectie. 

In de eeuw die volgde werden nog veel andere sociale wetten geïntroduceerd. Het was het tijdsgewricht van de Sociale Kwestie. Zo kwamen er kort na de Arbeidswet ook een Ongevallenwet en een Ziektewet, die collectieve voorzieningen regelden ten tijde van pech. Het waren de prille kiemen van de verzorgingsstaat. 

Jaren later zou Drees een niet onbescheiden rol spelen in de groeiende welvaart in Nederland en in de verdere opbouw van onze verzorgingsstaat. Met name in de naoorlogse jaren. Daarover later meer. 

In deze lezing blikken we terug op zijn verdiensten, maar we grijpen de lezing vooral ook aan om op basis van Drees’ sociale erfenis te kijken naar de toekomst. Want als we het heden en het verleden naast elkaar leggen, dan zijn er interessante parallellen te trekken.

“ Opnieuw is ons land toe aan grondige opbouw en vernieuwing ”

Hoewel de staat van ons land niet te vergelijken is met de misère van na de Tweede Wereldoorlog, kunnen we wél stellen dat ons land opnieuw toe is aan grondige opbouw en vernieuwing. Verschillende verworvenheden lijken geen zekerheden meer. En de vele uitdagingen waarvoor we staan, lopen verder uit de hand als we niet bereid zijn om de handen uit de mouwen te steken – net als na de oorlog.

Het is de paradox van onze tijd: we hebben geen tijd te verliezen en toch hebben we tijd nodig om fors in te grijpen.

Ook in het licht van de linkse samenwerking is het interessant om terug en vooruit te kijken. Dat gaan we vanavond dus doen. Want ook uit de linkse samenwerking van vroeger zijn waardevolle lessen te trekken. Al is het zo dat als je geschiedenis wilt schrijven, je vooral oog moet hebben voor de toekomst.

Maar laten we toch eerst teruggaan in de tijd. 

Het is oorlog.

Willem Drees is opgepakt door de Duitsers. Samen met andere intellectuelen zit hij als gijzelaar in ‘de gouden hoek’ van kamp Buchenwald. Hun gevangenneming was onderdeel van een Duitse vergeldingsactie, omdat in Nederlands-Indië meer dan 2.000 Duitsers waren ingerekend.

De gijzelaars hadden het vergeleken met andere gedetineerden niet slecht in de gouden driehoek. Ze kregen voedselpakketten, hoefden niet te werken en er werd ruimte gelaten voor de organisatie van colleges en lezingen. Ook waren er politieke discussiegroepen, waar Drees actief aan meedeed. Er werd nagedacht over hoe het land opnieuw vormgegeven moest worden als de oorlog weer voorbij was.

Op 1 mei 1941, de Dag van de Arbeid, hield Drees, die voor de oorlog nog Kamerlid was, vanuit het kamp een rede. Een kort citaat hieruit:

“Daarbij zal de democratie, een sterker georganiseerde democratie dan wij gekend hebben, bestaanszekerheid moeten brengen, economische samenwerking tussen de volkeren, collectieve veiligheid, en zij zal dat hebben te doen op een wijze, die waarborgt, dat economische binding niet geestelijke vrijheid en menselijke rechten aantast.”

Het was een vurig pleidooi vol hoop op betere tijden. Betere tijden ten opzichte van de oorlogsjaren én ten opzichte van de jaren daarvoor. Immers, dát waren de jaren die de voedingsbodem voor de oorlog vormden.

Tegen deze achtergrond sprak Drees zich onomwonden uit voor meer democratie, veiligheid, vrijheid én bestaanszekerheid.

Na een jaar mocht Drees de gouden driehoek verlaten. Zijn ondergrondse politieke activiteiten werden intensiever. Naarmate de oorlog vorderde en de bevrijding dichterbij kwam, werd zijn visie op herstel en vernieuwing steeds meer uitgediept. Die werkte Drees uit in meerdere illegale geschriften.

Een van deze geschriften was een beleidsprogramma met de ambtelijke doch poëtische titel: Enige richtlijnen voor het in Nederland na de bevrijding te voeren beleid. Met ongenoegen stelde Drees daarin vast dat “te veel dreigt te gaan naar te weinigen”. 

De boodschap van dit programma is helaas opnieuw actueel. Drees moest eens weten dat de kloof zo’n tachtig jaar later tot ongekende proporties is uitgegroeid: in Nederland bezit 10 procent van de huishoudens tachtig procent van het vermogen!

Het is het ongenoegen van Drees tot de tweede macht, want het woord ‘dreigt’ kunnen we weglaten. Te veel gáát naar te weinigen.

Toen de oorlog voorbij was, brak er een politiek rommelige tijd aan. Het oude was verdwenen en de nieuwe orde was nog niet uitgekristalliseerd. Mede dankzij de illegale geschriften van Drees werd voor de heroprichting van de SDAP, een van de partijen die later zou opgaan in de PvdA, onder meer naar hem gekeken.

Al tijdens de oorlogsjaren werd door partijprominenten volop nagedacht over een nieuwe inrichting van het partijenstelsel. Ook Drees vond dat er vernieuwing moest plaatsvinden. De politieke versplintering moest worden tegengegaan. En volgens hem en anderen was samenwerking nodig om de grootste te kunnen worden.

Opnieuw blijkt het verleden uiterst actueel te zijn!

Toch liep Drees niet voorop in de fusieplannen van de SDAP, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Christelijk-Democratische Unie. Want aanvankelijk vreesde hij voor een ideologische verwatering van het socialistische gedachtegoed.

Toch ging hij overstag. De SDAP hoefde volgens Drees zowel inhoudelijk als symbolisch namelijk niets op te geven. Al vond er toen wel een verbreding plaats van het gedachtegoed: niet de arbeider, maar de arbeid zelf kwam voorop te staan. En het woord ‘arbeid’ kwam zelfs in de naam van de nieuwe partij te staan. De PvdA werd als doorbraakpartij opgericht.

Verheffing van alle individuen dus. Er moest, zo was de gedachte, een einde komen aan de praktijk dat mensen voor een partij kozen op basis van religieuze overtuigingen of hun sociale klasse. In plaats daarvan moest in het politieke landschap een deling tussen progressieve en behoudende krachten komen. En een politieke keuze op basis van gemeenschapszin en saamhorigheid.

Het is min of meer wat er bedoeld wordt, denken wij, met de kreet die vorige week nog op onze verkiezingsposters prijkte: Samen kan het! 

Tijdens het oprichtingscongres in 1946 hield Drees vol verve een speech over de samenwerking. Hij zei:

“Ik zie de groepen en partijen die samenkomen als kleinere en grotere riviertjes, die zich verenigen tot één grote stroom. Als wateren samenkomen, die van wat verschillende kleur waren, omdat zij door verschillende grondsoorten hebben gestroomd, dan kan men in zo'n rivier nog een tijdlang verschillende schakeringen naast elkaar waarnemen. Dat verhindert niet, dat dan toch dadelijk het brede en diepe water, dat zo gevormd is, machtige schepen draagt, die op de zijtakken niet konden varen en dat water voor vruchtbaarheid brengende bevloeiingen veel ruimer beschikbaar is. Laat het zo ook zijn met de machtige stroom, die vandaag is gevormd.” 

De inspirerende metafoor van water dat samenvloeit is een mooie tegenhanger van Drees’ aanvankelijke vrees voor ideologische verwatering. 

Het mag duidelijk zijn: Drees was een sleutelfiguur voor de vernieuwing van de sociaaldemocratie. 

Maar Drees was ook een sleutelfiguur voor de vernieuwing van ons land.

In het eerste kabinet na de oorlog mocht Drees een ministerspost bekleden op Sociale Zaken. Vanuit deze positie kon hij werken aan het herstel en de vernieuwing van Nederland. Dat was een flinke klus: wegen, rails en bruggen waren kapot, de economie lag op z’n gat, de integratie van overlevenden ging moeizaam en de bestaansonzekerheid onder de bevolking was groot. 

Er was veel te doen met weinig middelen. Zoals Drees het verwoordde in een brief aan de koningin, vroeg dat om “een beleid dat nuchtere werkelijkheidszin paart aan hoog idealisme”.

Voor de wederopbouw werden de handen massaal uit de mouwen gestoken. En ook workaholic Drees zat niet stil. Amper twee jaar na de oorlog slaagde hij erin om een vurige wens in vervulling te brengen: met de Noodwet Ouderdomsvoorziening kregen minderbedeelde ouderen recht op een uitkering.

Het is nog altijd een van zijn meest gewaardeerde wapenfeiten. ‘Hij trekt van Drees’ – oftewel de uitbetaling van het ouderdomspensioen - is een uitspraak die velen onder ons kennen.

Ook wordt dit wapenfeit gezien als de eerste stap naar de verdere op- en uitbouw van de verzorgingsstaat. Overigens sprak Drees liever van een ‘waarborgende staat’. De staat moest 6 bestaanszekerheid garanderen, maar ook de gemeenschap moest volgens hem een actieve rol spelen in het omzien naar elkaar.

In de decennia die volgden werd driftig verder gebouwd aan de verzorgingsstaat. De op- en uitbouw ervan werd mede mogelijk gemaakt door de ontdekking van de gasbel bij Slochteren eind jaren vijftig. Het ging Nederland voor de wind.

Dat was ook terug te zien aan de toenemende welvaart en consumptie. Kijk maar naar de massale verkoop van Coca-Cola en benzineauto’s, twee symbolen van welvaart en consumptie uit het jaar waarin Drees werd geboren…

2. Bestaanszekerheid nu - sociaal

Tim: 

Wij mochten deze zomer, samen met een geweldige commissie van GroenLinksers en PvdA’ers, schrijven aan het eerste gezamenlijke verkiezingsprogramma van onze partijen. Terwijl velen onder ons genoten van een zomer aan het strand, al dan niet met de dreigende rook van een bosbrand achter zich, gingen wij met Willem Drees’ ideeën aan de haal. 

Want ik weet niet of jullie het weten, maar veel van de maatregelen die Drees destijds voorstelde, zijn één op één terug te vinden in het gezamenlijke programma. 

Ik zal er een aantal noemen: het zwaarder belasten van vermogen en winst, minder financiële druk voor gemeenten, werk eerlijk delen, meer zeggenschap voor werkenden, kleinere klassen in de basisschool, een hogere kwaliteit van praktijkonderwijs en meer beschikbaarheid van gezond eten.

Zowel de programma’s van Drees als het programma waar Frans, Esmah en andere roodgroenen het land mee doortrokken, hebben als inzet het garanderen van een minimumlevensstandaard en de uitbreiding van sociale voorzieningen. Bestaanszekerheid ten behoeve van menswaardigheid. 

Wie de verschillen zoekt, vindt deze logischerwijs bij het ontbreken van een groene agenda. Ik wil maar zeggen: het aan banden leggen van de benzinemotor was ten tijde van Drees niet echt een prioriteit. 

Later meer over die groene agenda.

Waar staan we wat betreft de sociale staat van het land? 

Op de eerste plaats constateren we dat de tijden flink zijn veranderd. We kunnen niet langer ontkennen dat de naoorlogse iconen van vooruitgang en welvaart hun keerzijde hebben. Laat ons even stilstaan bij drie voorbeelden. 

Allereerst het Groninger gas. Decennialang hebben we ons blindgestaard op de economische geneugten van deze nationale melkkoe. Geld boven de mensen en de natuur. De laatste jaren zijn we tot inkeer gekomen. Het welzijn van de Groningers zijn we terecht belangrijker gaan vinden dan economisch gewin. Al is en blijft de schade groot, vooral voor de Groningers zelf.

Maar ook in meer algemene zin doen we er goed aan om anders te kijken naar welvaart. Want welvaartsgroei is geen gelijkmaker gebleken. Het is duidelijk dat de toenemende welvaart van de laatste halve eeuw niet terecht is gekomen onderaan de maatschappelijke ladder. Te veel gaat naar te weinigen, zoals Drees het al zei. 

Terwijl de algehele koopkracht sinds pakweg een halve eeuw geleden met zo’n 30 procent is toegenomen, is de koopkracht aan de onderkant van de maatschappelijke ladder nagenoeg gelijk gebleven – zo ook voor de mensen die werken rond het minimumloon. Tel uit je winst, of verlies.

Dit najaar kopte de Quote 500: 

‘De rijkste Nederlanders nog rijker, meer miljardairs dan ooit.’

Zijn tegenhanger, de Quiet 500, opgericht om verborgen armoede zichtbaar te maken, trok in diezelfde periode aan de bel. De kop boven hun nieuwsbericht was: 

‘Vrijwel alle mensen die in een armoedesituatie leven, komen dit jaar moeilijker rond dan de jaren daarvoor.’

Nu vraag ik me hardop af: wat is de betekenis van welvaart als de mensen die er het meest behoefte aan hebben hiervan het minst profiteren?

De derde naoorlogse ontwikkeling die een keerzijde bleek te hebben, is de toenemende consumptie – een logisch gevolg van de welvaartsgroei. We zien nu hoe toenemende consumptie een zware wissel trekt op mens en planeet.

Neem als voorbeelden de twee producten die in het geboortejaar van Drees opgang maakten. De benzineauto, die lange tijd symbool stond voor vrijheid en geluk, associëren we nu met 8 vieze lucht en de belangen van de fossiele industrie. Over twaalf jaar mogen benzineauto’s dan ook niet meer worden verkocht. 

En neem Coca-Cola. Dit voorheen luxedrankje is nu een massaproduct, dat we associëren met een ongezonde leefstijl. Niet voor niets poogde Michael Bloomberg als burgemeester van New York een verbod op emmers frisdrank in te stellen. Ongeveer 40 procent van de kinderen en 60 procent van de volwassenen bleek er te dik. De overconsumptie van frisdrank draagt daaraan bij.

Tot zover de keerzijden van een aantal in het oog springende iconen van de naoorlogse jaren. 

Onze tweede constatering is dat er opvallende overeenkomsten zijn tussen het tijdperk-Drees en nu. 

Want opnieuw staan we voor een periode van herstel en vernieuwing. Maar zoals eerder gezegd: de paradox van deze tijd is dat we voor veel van de uitdagingen waar we voor staan geen tijd te verliezen hebben, en dat er toch tijd nodig is voor structureel herstel.

We moeten onze verzorgingsstaat heropbouwen en we moeten bouwen aan een samenleving die weer samenleeft. 

Het probleem is echter dat we als overheid en als samenleving niet langer beschikken over het juiste gereedschap om te kunnen bouwen. Het ontbreekt ons aan grip en regie. Onbehagen regeert het land. 

Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de jaren tachtig en negentig.

Tegen de achtergrond van economische stagnatie, hoge werkloosheid en een oplopende staatsschuld ontstond er in die jaren een andere manier van denken binnen politiek-bestuurlijk Nederland. De nieuwe mentaliteit is het beste samen te vatten als een beweging waarbij de overheid werd afgewaardeerd en de markt werd opgewaardeerd. 

En ook binnen de overheid werd het denken in termen van markten het devies. Van bestuurders en ambtenaren werd verwacht dat ze door een managementbril keken. Ze moesten sturen op controle, rendement en het individuele belang van de organisatie. De overheid moest zich hierbij enkel richten op haar kerntaak en al het andere afstoten. Specialistische kennis stroomde de overheidsorganisaties uit, externe kennis van dure consultants stroomde de organisatie in.

Je zou kunnen zeggen: door te weinig eigen kennis in huis te behouden, raakte de overheid regie kwijt en kreeg ze er afhankelijkheid voor terug.

Iedereen gaat erover, dus niemand is verantwoordelijk. Dat soort idee. 

Een tweede ontwikkeling is dat de overheid actief marktwerking ging introduceren in de publieke sector. Ze gaf haar eigen stuur uit handen. Essentiële voorzieningen, zoals volkshuisvesting, zorg, openbaar vervoer en kinderopvang, kwamen in handen van commerciële beleggers.

Zo kon het gebeuren dat het belang van collectief welzijn ondergeschikt raakte aan kortetermijnwinst van beleggers. Dat heeft geleid tot verslechterde toegang tot essentiële voorzieningen en een verschraling van het aanbod. 

De derde ontwikkeling waarbij de overheid grip verloor, is dat zij veel verwachtte van zelfregulering. In de internationale concurrentiestrijd moest het bedrijfsleven zo min mogelijk obstakels ondervinden. Regels die in het leven waren geroepen om werkenden, de natuur en het milieu te beschermen, werden versoepeld. 

Denk even terug aan de Arbeidswet van toen Willem Drees één jaar oud was. Werken op zondag is al lang niet meer verboden. En sinds de jaren negentig werd doelbewust ingezet op de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Het werd voor werkgevers aantrekkelijker gemaakt om goedkope uitzend- en oproepkrachten in dienst te nemen dan om werkenden vastigheid te bieden.

Bedrijven kregen vrij spel, met de gedachte dat we allemaal zouden profiteren van een gunstig vestigingsklimaat voor multinationals. Door een trickle-down effect zouden de lusten zich vanzelf eerlijk verdelen. Maar terwijl het geld rijkelijk circuleerde tussen de kleine bovenlagen van de fontein, sijpelde het niet naar beneden, naar de grote massa. Het resultaat was een samenleving die verdeeld raakte tussen de haves en de have-nots. Zij die hebben en zij die niet hebben. 

Na de eeuwwisseling kwam daar een nieuwe tegenstelling bij: die van de cans en cannots. Zij die kunnen en zij die niet kunnen. 

We moesten zelfredzaam worden, of veerkrachtig zo je wilt. Ik woonde welgeteld 48 dagen in Nederland toen de koning in diens troonrede de participatiesamenleving tot woord van het jaar verhief.

Van burgers en het maatschappelijk middenveld werd verwacht dat ze meer voor elkaar gingen zorgen. De aanname was dat de overheid dan nog minder hoefde te doen. Het was het begin 10 van een decentralisatiegolf, waar de inmiddels demissionaire premier Rutte nog veertien jaar lang op meesurfte. 

Sociale voorzieningen moesten dicht bij burgers worden georganiseerd. De nooit bewezen aanname was dat dat vele malen goedkoper was. Gemeenten kregen een grote verantwoordelijkheid met een forse bezuiniging op hun bord. 

Pittig detail: destijds werd stellig geclaimd dat het wel goed zou komen met die decentralisaties. Immers, de overheid had 25 miljoen euro uitgegeven aan consultancykosten. Wat kon er dan nog misgaan?

En zo kon het gebeuren dat onze verzorgingsstaat met zijn ruimhartige basisvoorzieningen geen recht meer is, maar een gunst. En daar waar gunsten worden verleend, is wantrouwen het motto. De angst dat mensen te veel krijgen is groter dan de angst dat mensen tekortkomen. De systemen en cultuur zijn daarop ingericht, alle goede bedoelingen van individuele ambtenaren en politici ten spijt. 

Het gevolg is dat de groep mensen die echt afhankelijk is van de overheid wordt geconfronteerd met ondoorgrondelijke bureaucratie, torenhoge terugvorderingen, vernedering en institutioneel racisme. Dat zijn dus niet de mensen die de overheid twee keer per jaar treffen, voor bijvoorbeeld de inkomstenbelasting of een nieuw rijbewijs.

De ondersteuning die mensen onderaan de maatschappelijke ladder genieten is in tegenstelling tot wat velen geloven geen hangmat, nee, het is een wielklem. Men zit vast en komt niet meer vooruit. Ook is er sprake van een vissenkomeffect: hulp en ondersteuning die ten tijde van Drees en de jaren daarna waren bedoeld om mensen te doen groeien, houden nu de mensen klein. 

En zo kon het dan weer gebeuren dat bestaanszekerheid hét thema werd van de afgelopen verkiezingen. 

Wat daarbij opviel is dat de meeste politici die zich ineens druk maken over bestaanszekerheid zich slechts bezighouden met de vraag hoe we ervoor gaan zorgen dat de bestaanszekeren niet bestaansONzeker worden. Het is een defensieve invulling van het begrip: bestaanszekerheid als behoud.

We willen vanzelfsprekend niets afdoen aan de onzekerheid van de middenklasse, maar we moeten ons minstens net zo druk maken om de offensieve invulling van het begrip: hoe zorgen we ervoor dat mensen in bestaansONzekerheid weer zekerheid en perspectief krijgen? 

Toegegeven, we pakken veel aan. Kijk bijvoorbeeld naar armoedebestrijding. We bestrijden kinderarmoede, beweegarmoede, voedselarmoede, digitale armoede, ov-armoede, fietsarmoede, mobiliteitsarmoede, bereikbaarheidsarmoede, energiearmoede, hygiënearmoede, zorgarmoede en zelfs menstruatiearmoede.

Iedereen is met een armoede bezig, maar niemand is met dé armoede bezig. 

En: bestaanszekerheid is veel meer dan geld alleen. 

Bestaanszekerheid betekent dat je kunt zijn wie je bent en kunt worden wie je wil. Daar is een basis voor nodig waar je op kan rekenen en bouwen. Daarvoor hebben we in Nederland grondrechten in het leven geroepen.

Er zijn klassieke grondrechten, zoals artikel 1 dat discriminatie op welke grond dan ook verbiedt. ‘Zijn wie je bent.’ Het ligt voor de hand dat wanneer je permanent gediscrimineerd wordt of slachtoffer bent van uitsluiting, je bestaan hoogst onzeker is. 

En er zijn sociale grondrechten: het recht op werk, huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs. In artikel 20 staat zelfs letterlijk bestaanszekerheid genoemd! Al deze grondrechten vormen als het ware de grond waar we ons individuele leven op bouwen. 

Het cynische is: onze sociale grondrechten dateren uit 1983. De periode waarin ze in het leven werden geroepen is dus óók de periode waarin de verschraling ervan, of vermarkting zo je wilt, werd ingezet. Bestaansonzekerheid als iets wat zich afpeelde in de donkere schaduw van een harstikke gaaf landje.

“ Onze sociale grondrechten verkeren allemaal in crisis ”

Vandaag is het anders, want er is met onze sociale grondrechten iets heel aparts aan de hand. Ze verkeren namelijk allemaal in crisis: we hebben een wooncrisis, zorgcrisis, onderwijscrisis, arbeidsmarktcrisis, bestaanszekerheidscrisis en leefomgevingscrisis (stikstof weet je wel). 

Punt is: kijk je naar een stadswijk met veel kansenongelijkheid of naar een afgelegen plattelandsgebied, dan zie je dat het daar al jaren crisis is voor wat betreft zowat alle sociale grondrechten.

En als je daarop inzoomt, dan zie je dat ongelijkheid in onze sociale grondrechten onherroepelijk leidt tot ongelijkheid in participatie én tot politiek wantrouwen. Daar waar publieke voorzieningen – zoals buslijnen, bibliotheken, ziekenhuizen en scholen – verdwijnen, haken mensen af. Dat brengt de ongemakkelijke vraag met zich mee: hebben wij hen niet gewoon weggeduwd?

We zien dus dat er de laatste jaren een tegenstelling bij is gekomen. Sinds de jaren tachtig hadden we al de haves and de have-nots, sinds de eeuwwisseling zijn daar de cans and de cannots bijgekomen. En onder onze ogen zien we gebeuren dat we verzeild raken in een tijdperk van wants en want-nots

Grote groepen mochten niet meedoen, konden niet meedoen en willen ondertussen simpelweg niet meer meedoen.

3. Bestaanszekerheid nu - groen 

Noortje: 

Bijna alle politici die hun mond vol hadden van bestaanszekerheid in de afgelopen weken, zwegen over misschien wel de grootste bedreiging voor de bestaanszekerheid van ons allemaal: de klimaat- en biodiversiteitscrisis. 

Velen vroegen Tim en mij waar we nou het meest over gesteggeld hebben tijdens het schrijven van het programma. Ik zal het jullie verklappen. Dat ging over het volgende zinnetje dat ik had opgeschreven: “Wat klimaat betreft is het vijf over twaalf.” Tim zei zenuwachtig: “Nee, nee, we moeten hoopvol blijven! Het is vijf vóór twaalf.” We hadden maar zes weken om het programma op te leveren. Dus ik koos voor de weg van de minste weerstand; we pasten de zin aan.

Maar nu zeg ik waar het op staat, Tim: het is vijf over twaalf. 

Klimaatverandering en verlies van biodiversiteit zijn geen ver-van-ons-bed-show meer. Terwijl in het geboortejaar van Drees nog ongeveer 40 procent van de oorspronkelijke Nederlandse natuur behouden was, is dat inmiddels gedaald tot een schamele 15 procent. De laatste drie decennia waren de warmste in 1.400 jaar tijd. Twee jaar geleden liepen delen van Limburg, België en Duitsland onder water. Het is een voorbode van wat op ons afkomt als we niet ingrijpen. Want de komende zestig jaar kan de zeespiegel stijgen tot wel 80 centimeter, en daarna blijft ie doorstijgen. 

Dat de bestaanszekerheid van mens en natuur op het spel staat, is een ongemakkelijk verhaal. Maar het wordt alleen maar ongemakkelijker als we het niet onder ogen willen zien.

“ Ons economisch model, gebaseerd op oneindige groei, houdt geen stand op een planeet met eindige hulpbronnen ”

Decennialang is er laffe politiek van nalatigheid gevoerd. Want we weten al heel lang dat ons economische model, dat op oneindige groei is gebaseerd, geen standhoudt op een planeet met eindige hulpbronnen en een beperkt vermogen om de gevolgen van menselijk handelen te dragen. 

Al in 1972 luidde de Club van Rome de noodklok met het rapport Grenzen aan de groei. De onderzoekers voorspelden een stagnatie van de industriële groei, omdat schaarse grondstoffen uitgeput raakten. Ook zouden onze voedselvoorziening en onze gezondheid onder druk komen te staan.

In een klein links Nederlands hoekje maakten de PPR en de PSP zich al langer druk om het milieu. Spoiler alert: deze partijen zijn twee van de vier voorlopers van GroenLinks. Daarover zo meer. 

Na het rapport van de Club van Rome namen ook D66 en de PvdA de milieuproblematiek serieus. Wat velen niet weten of niet meer weten, is dat de PvdA in die jaren een stempel drukte op het milieubeleid. Eurocommissaris Sicco Mansholt zei dat er behoefte was aan een ‘groene Marx’ voor de hervorming van het kapitalistische systeem. Maar ook Joop den Uyl wilde de individuele consumptie afremmen, om zo ruimte te maken voor een beter woon- en leefmilieu.

Eigenlijk was de PvdA dus al ‘groen’ en ‘links’ voordat GroenLinks bestond.

 Zo bezien was het dus helemaal niet verwonderlijk dat de PvdA, D66 en de PPR (altijd al wat rekkelijker dan de PSP) in die jaren samen een nieuw hoofdstuk schreven in de geschiedenis van de linkse samenwerking. Ze gingen namelijk met Keerpunt ‘72 samen de verkiezingen in. Ze stonden voor een radicale agenda van meer democratisering, sociaal én groen beleid.

Met als kers op de linkse taart: de vorming van het kabinet-Den Uyl. Maar bij het vallen van dat kabinet spatte de links-progressieve samenwerking uiteen. 

Het duurde nog lang voordat er in dat kleine hoekje ter linkerzijde van de PvdA weer sprake was van krachtenbundeling. Ik heb het over de PSP, de PPR, de Communistische Partij Nederland (ooit een afsplitsing van de SDAP!) en de Evangelische Volkspartij. Aan het samengaan van deze partijen in GroenLinks ging een lange en hobbelige weg van aantrekken en afstoten vooraf. Een beetje zoals Ross en Rachel uit Friends. Maar in 1989 kwam het dus toch nog goed.

Het nieuwe GroenLinks legde in het eerste verkiezingsprogramma al een duidelijke link tussen groene politiek en bestaanszekerheid. Zo stond er: “De huidige economische groei bedreigt de aarde en dus het menselijk bestaan.” 

Maar eind jaren tachtig, begin jaren negentig was deze boodschap aan dovemansoren gericht. Tim vertelde net uitgebreid dat dit nou net de jaren waren waarin ‘marktwerking’ de status had gekregen van duizenddingendoekje. En bedrijven moesten geen obstakels ondervinden, weten jullie nog? Zo kon het gebeuren dat milieudoelen werden versoepeld. De wortel (in de vorm van duurzaamheidssubsidies) werd verkozen boven de stok (namelijk normeren en eerlijk beprijzen). 

En op de uitbuiting van het milieu wordt gehandhaafd zoals op de uitbuiting van werkenden: too little too late. Bedrijven die milieunormen overschrijden en milieudelicten plegen, komen daar gewoon mee weg.

Het gevolg van een stuurloze overheid zonder grip. 

En zoals bij de sociale kwestie de verantwoordelijkheid bij het individu werd gelegd (‘je moet je eigen broek ophouden’), zo is de verantwoordelijkheid voor de huidige klimaatcrisis ook bij burgers neergelegd. 

Wie kent de campagnespot nog van ‘Een beter milieu begint bij jezelf’? Ik was toen negen jaar. Van mijn ouders mocht ik twee keer per week kort douchen, en mijn moeder schotelde ons wekelijks de eerste vegaburgers voor, die echt heel vies waren.

Alle goede individuele bedoelingen ten spijt: zolang de grote vervuilers hun gang mogen gaan en het economische systeem van meer-meer-meer intact blijft, verandert er niets fundamenteels. Minder douchen en vegaburgers zijn dan druppels op een gloeiende plaat. 

Door te verwachten dat burgers zelf aan zet zijn om het klimaatprobleem op te lossen, ontstond er - vergelijkbaar met de ‘sociale kwestie’ - ook binnen het ‘groene vraagstuk’ een tegenstelling tussen de bestaanszekeren en de bestaansonzekeren. 

Want ook hier zien we een tegenstelling tussen de haves en de have-nots. De haves zijn de mensen met voldoende middelen om zich tegen de klimaatlasten te wapenen. En doordat zij de weg weten te vinden naar subsidies voor klimaatmaatregelen, krijgen zij daarbij een steuntje in de rug. Hun daken zijn belegd met zonnepanelen, zij rijden in een elektrische auto en hun boomrijke tuin werkt in de zomer als een natuurlijke airco.

En er zijn wat we de cans kunnen noemen: een groep bestaanszekeren die over voldoende kennis, tijd en netwerken beschikken om zich te kunnen organiseren in bijvoorbeeld energie- en voedselcoöperaties. Dat is prettig, want zo zijn ze bestendig tegen de schommelende energie- en voedselprijzen. 

Zij die hebben en kunnen, krijgen meer. 

We willen niet afgeven op het goede gedrag van de haves en cans. Ik zou ook niet durven, want dit is de GroenLinks-achterban.

Het punt dat we willen maken is niet dat de haves en cans niet het goede doen. Het punt is dat het contrast ten opzichte van de have-nots en de cannots groot is. Bestaansonzekeren wonen in ongezonde tochtige huizen en moeten het doen met een tochtstrip en radiatorfolie. In de winter rijst hun energierekening de pan uit, en in de zomer hebben zij het meeste last van hittestress. En wie druk bezig is met overleven, heeft vaak geen tijd en geld om mee te doen aan energie- en voedselcoöperaties. 

We zien hier dat de overheid nalatig is geweest om de bestaansonzekeren te helpen om zich te bewapenen tegen de klimaatlasten. Terwijl er zoveel is te bedenken: zet een grootscheeps isolatieoffensief in, herstel de buslijnen, maak de trein betaalbaar, vergroen de wijken. En help bestaansonzekeren om aansluiting te vinden bij coöperatieve initiatieven.

In het licht van een rechtvaardige klimaattransitie is het wat ons betreft overduidelijk: we hebben een actieve overheid nodig die de lusten én de lasten van de transitie eerlijk verdeelt.

Zo hebben we nog een klein groepje binnen de haves die ik in deze context niet onbenoemd wil laten: de happy few. Zij hebben de luxe om in de zomer verkoeling te vinden in een privézwembad en voor de kerstinkopen vliegen ze in een privéjet naar het warme Dubai. 

Ik wil hen niet de maat nemen, want als ik de middelen had zou ik dit, in tegenstelling tot de sobere Drees, misschien ook wel doen.

Het gaat ons dan ook niet om het individu, maar om het systeem. Om Bernie Sanders te citeren: “Haat niet Elon Musk, maar haat het systeem dat hem mogelijk maakt.” En zo is het.

Een systeem dat vermogen, hyperconsumptie en vervuiling veel te weinig belast en belastingparadijzen in stand houdt, zorgt ervoor dat de happy few kunnen doen en laten wat ze willen.

Zo kan het gebeuren dat de allerrijksten het grootste aandeel hebben in de ecologische crises. De Vlaamse politicus Kristof Calvo heeft een treffend woord gevonden voor deze groep: de pollutocraten. Om je een beeld te geven: wereldwijd is de gemiddelde CO2-uitstoot per persoon 5 ton per jaar. Maar de allerrijksten stoten meer dan 300 ton per jaar uit. Dat is zestig keer zoveel! 

Om Drees maar weer te citeren: te veel gaat naar te weinigen. 

Zo bezien is het dus helemaal niet gek om extreme rijkdom te begrenzen. Wij vinden dat een grens aan de bovenkant net zo normaal zou moeten zijn als het stellen van een grens aan de onderkant. Dus naast een bestaansminimum ook een bestaansmaximum. Vanaf bepaalde rijkdom moeten we gewoon zeggen: proficiat, u hebt van het kapitalisme gewonnen. U krijgt een lintje en vanaf nu betaalt u 99 procent belasting. Dank u!

Nee, dit is geen populisme, dit is noodzaak. Want het is ronduit cynisch en onaanvaardbaar dat de omvangrijke ecologische voetafdruk van de pollutocraten wordt afgewenteld op de bestaansonzekeren. 

Deze onrechtvaardigheid binnen de groene kwestie heeft, net als bij de sociale kwestie, geresulteerd in mensen die afhaken. Ook nu kunnen we spreken van een scheidslijn tussen de wants en de want-nots. Bestaansonzekeren kunnen niet meedoen, mogen niet meedoen en willen ondertussen niet meer meedoen.

En zo wordt de democratie uitgehold. Temeer omdat de pollutocraten ook nog eens voldoende economische macht hebben om ‘democratische macht’ te kunnen kopen. Zie de tonnen aan donaties die sommige partijen ontvingen voor de recente verkiezingscampagne. 

We kunnen het ons niet permitteren dat groepen langs de kant staan. Want de klimaattransitie is zowat het grootste gezamenlijke verandertraject uit de geschiedenis van de mensheid. En mensen die niet lekker in hun vel zitten, die kunnen niet veranderen.

En zo kunnen we opnieuw een pleidooi houden voor het belang van sociale grondrechten. Bied bestaansonzekeren een zekere basis in het leven en we kunnen de klimaatcrisis aan. 

Hiermee is de cirkel rond.

4. Hoopvolle toekomst 

Tim: 

Samen bouwen aan een hoopvolle toekomst. Het was de titel van het verkiezingsprogramma dat we samen schreven. Al had het evengoed het motto kunnen zijn van de naoorlogse Nederlandse politiek, waarvan Drees een boegbeeld is. 

Opnieuw staan we voor de uitdaging om te bouwen aan een verzorgingsstaat die aan iedereen bestaanszekerheid biedt. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Maar als we, in de woorden van Drees, “nuchtere werkelijkheidszin paren aan hoog idealisme”, dan komen we er wel.

Vanavond hebben we duidelijk willen maken dat groene en rode politiek zijdes van dezelfde medaille zijn. Wie knokt voor klimaat, knokt voor bestaanszekerheid. En wie bestaansonzekerheid serieus neemt, wil de lasten en de lusten van de duurzaamheidstransitie eerlijk verdelen. 

De conclusie is dat de optelsom van het sociale en ecologische denken méér is dan de som der delen. 

1 + 1 = 3.

Van ideologische verwatering is dan ook geen sprake. Sterker nog: wij denken dat Drees onze grootste supporter zou zijn geweest. Al zou hij ons wellicht net iets té links vinden, maar dat even geheel terzijde. 

Zoals Noortje eerder zei: wie geschiedenis wil schrijven, moet vooral naar de toekomst kijken. Er ligt nu een rood-groen programma voor de komende vier jaar. Maar hoe ziet een rood-groene toekomst eruit op de lange termijn?

“ We moeten terug in de haarvaten van de samenleving kruipen ”

Wij zien als directeuren van de wetenschappelijke bureaus de noodzaak om een progressieve agenda voor de 21e eeuw uit te denken. Samen met bondgenoten uit de vak-, milieu- en jongerenbeweging, met bedrijven die vooroplopen, mensen – jong en oud – die zich inzetten voor een groener en socialer land. We moeten terug in de haarvaten van de samenleving kruipen. Met trots op onze idealen en een doorleefd en doorvoeld verhaal van hoop en vooruitgang in plaats van een verlangen naar een verleden dat nooit geweest is. 

Wij willen daarin een trekkersrol op ons nemen.

In ons verhaal gaan we bestaanszekerheid vanuit een offensieve houding invullen. Want te lang stond behoud ervan op de voorgrond, terwijl velen hun dagen doorbrachten in de duisternis die bestaansonzekerheid is. Dat we in een klassensamenleving leefden, mocht niet zo heten in ons egalitaire polderland. En armoede was een randfenomeen in – ik zei het eerder al – dit harstikke gave landje. 

Linkse idealen zijn nu meer nodig dan ooit. Want als wij de handen niet in elkaar slaan, blijven de haves, de cans en de wants de samenlevingsdans bepalen. Wat steeds meer wegheeft van een danse macabre: voor de een is politiek een kwestie van meer naar zich toehalen, voor de ander is het een kwestie van de dagen wel of niet in de duisternis doorbrengen.

Veel van de voorzieningen en verworvenheden die we als gewoon zijn gaan beschouwen, staan onder immense druk. Willen we grote groepen burgers niet langer mee laten sleuren in de modder van het nostalgisch nationalisme, dan zullen wij hen zekerheid moeten bieden. Basisvoorzieningen als voedingsbodem voor een verenigde samenleving. 

Het is aan links om alles en iedereen die in de duisternis verkeert of zich op het randje begeeft, het licht in te trekken. Want het zal u niet zijn ontgaan: mensen keren in toenemende mate hun rug naar de samenleving. Daar moeten we ons tegen verzetten, vandaag, morgen en overmorgen. In krachtige bewoordingen, maar evengoed in straffe daden. 

Ikzelf heb geen kinderen, maar moest ik kinderen hebben, dan zou ik het heel fijn vinden dat ze dan zeggen: “Mijn vader heeft er alles aan gedaan om verandering te brengen, om onze toekomst zo zeker als mogelijk te stellen. Sommige zaken zijn gelukt, sommige zaken zijn niet gelukt, maar hij heeft er focking hard zijn best voor gedaan.”

Daar zou ik trots op zijn. En dat is waar het ons weleens aan ontbreekt. Links is verworden tot een scheldwoord, terwijl zij die schelden veel van hun verworvenheden te danken hebben aan vroegere linkse agenda’s, die van Drees voorop. Laten we daar trots op zijn en laten we die trots uitdragen. 

De samenwerking die is ingezet, het verbreden van bestaanszekerheid tot een zaak van rechtvaardigheid en het strijden voor een rechtvaardige klimaattransitie, vraagt om een toekomst van écht en breed verenigd links.

De verkiezingsuitslag heeft laten zien dat het – om het in de woorden van Noortje uit te drukken – vijf over twaalf is. Terwijl de rechts-conservatieve krachten blijven winnen, zien we links krimpen. En binnen het kleiner wordende links zien we bij iedere verkiezing opnieuw dat partijen enkel stuivertje wisselen. Dat schiet niet op. Dus laten we de krachten breder bundelen. SP, D66, Volt, de Partij voor de Dieren: doe met ons mee! 

Vanavond hebben we laten zien dat linkse politiek niet op sterk water staat. Linkse politiek is én blijft een politiek van beweging. Door linkse idealen belangrijker te maken dan het behoud van de eigen identiteit, zijn de PvdA en GroenLinks immers ontstaan.

Het linkse project is, om dichtbij Drees zijn metafoor te blijven, een rivier die door de samenleving vloeit: dan weer rustig kabbelend, dan weer met een sterke stroom. De komende jaren is het tijd voor een brede sterke stroom. 

Voor zij die nu nog twijfelen, halen we als besluit nog een keer de wijze woorden van Drees erbij:

“Ik zie de groepen en partijen die samenkomen als kleinere en grotere riviertjes, die zich verenigen tot één grote stroom. Als wateren samenkomen, die van wat verschillende kleur waren, omdat zij door verschillende grondsoorten hebben gestroomd, dan kan men in zo'n rivier nog een tijdlang verschillende schakeringen naast elkaar waarnemen. Dat verhindert niet, dat dan toch dadelijk het brede en diepe water, dat zo gevormd is, machtige schepen draagt, die op de zijtakken niet konden varen en dat water voor vruchtbaarheid brengende bevloeiingen veel ruimer beschikbaar is. Laat het zo ook zijn met de machtige stroom, die vandaag is gevormd.” 

Wij danken u.

Video

Op 12 februari 2024 spraken Noortje Thijssen en Tim 'S Jongers in De Balie een geactualiseerde versie van de Dreeslezing uit. Na hun lezing volgde een panelgesprek.

Video speelt af via YouTube Afspelen op YouTube

De Willem Dreeslezing van Noortje Thijssen en Tim 'S Jongers is ook in gedrukte vorm beschikbaar, via uitgeverij Van Gennep.

Lees meer over de rood-groene agenda en beweging in het dossier Linkse samenwerking.