Na hun toetreding tot de Europese Unie hebben de Zuid-Europese landen het erg goed gedaan. Er gebeurde wat iedereen gehoopt had: het arme Zuiden groeide harder dan het rijke Noorden. Helaas is dit proces na de invoering van de euro omgekeerd: naar mate de tijd vorderde, groeiden Noord en Zuid binnen de eurozone uit elkaar. Dit geldt vooral voor maatstaven van concurrentiekracht.

Eerder konden de mediterrane landen hun munten afwaarderen waardoor ze concurrerend bleven. Na hun toetreding tot de eurozone kon dat niet meer en werden ze overklast door een superieure Noord-Europese exportindustrie. De torenhoge importoverschotten van Portugal, Spanje en Griekenland  werden gefinancierd doordat de financiële sector in het Noorden royaal geld uitleende aan het Zuiden. Dit ging goed zo lang het goed ging; de afloop is bekend.

Dutch Disease

Na jaren van crisis zitten de mediterrane landen nog altijd opgezadeld met een wisselkoers van de euro die voor hen te hoog is. Hun probleem lijkt op de beroemde 'Dutch Disease' die Nederland in de periode 1975-1985 doormaakte: door je harde munt ben je te duur en kun je de internationale concurrentie niet meer aan. Het gevolg is een golf van faillissementen en reorganisaties in je bedrijfsleven en stijgende werkloosheid.

Een bijproduct van dit proces zijn problemen met overheidsbegrotingen omdat de overheid minder belasting ontvangt en meer inactieven moet verzorgen. Helaas draait de discussie over de eurocrisis vooral om dit bijverschijnsel. Dit komt mede doordat de marktfundamentalisten onder de economen liever over falende overheden praten dan over falende markten.

Als we het geld dat onze banken, verzekeraars en pensioenfondsen met de grootst mogelijke lichtvoetigheid aan het Zuiden hebben uitgeleend ooit weer terug willen zien, dan zou de discussie moeten gaan over de vraag hoe we de mediterrane landen aan exportoverschotten kunnen helpen. Zonder exportoverschot kun je nauwelijks buitenlandse schulden aflossen. Er zijn macro-economische beleidsinstrumenten om dit klaar te spelen.

Zo zou niet alleen Nederland maar ook Duitsland een hoger overheidstekort moeten nemen als conjunctuurmotor van Europa. Er zouden ook financiële transfers moeten komen voor structuurversterkende investeringen in het Zuiden. Politici durven dit echter nauwelijks aan, want het is voer voor populisten.

Een solidair cao-beleid van een Europees denkende vakbeweging zou ook helpen: harde looneisen in landen met exportoverschotten en loonmatiging in landen met importoverschotten. In Nederland neigen we echter naar het tegendeel: loonmatiging ondanks een fors exportoverschot. Het exportoverschot schept banen en de vakbeweging handelt nog altijd nationaal: eigen werklozen eerst!

Soberheid, solidariteit, splitsing

In haar verkiezingsprogramma 'Ons Europa' gaat GroenLinks in op een aantal van deze relevante vragen. GroenLinks durft zich uit te spreken voor een stabilisatiefonds, tegen de knellende banden van de Europese begrotingsnormen, en voor een Europese vakbeweging. Helaas verzandt de dominante publieke discussie in de vraag hoe men voldoende austerity, soberheid, kan opleggen.

Dit beleid bereikt nu echter zijn grenzen: de sociale ellende in het Zuiden is niet meer te overzien en de jonge democratieën in Zuid-Europa zijn druk bezig hun krediet bij de bevolking te verspelen. Als vroeger of later de Griekse generaals weer uit hun kazernes komen, moeten de pleitbezorgers van austerity geen krokodillentranen plengen.

Europa heeft helaas nog altijd te veel nationale denkers en te weinig Europeanen om een euro met 17 landen overeind te kunnen houden. De euro wordt hoe langer hoe meer een molensteen om de nek van Europa. Een sprong voorwaarts naar een Europese federatie – zoals GroenLinks tussen de regels door lijkt voor te stellen - zou leuk zijn, maar lijkt zeker op korte termijn politiek niet haalbaar. De solidariteit onder Europeanen schiet daarvoor simpelweg te kort.

Daarom zit er niets anders op dan een drastische ommekeer. De op een na beste oplossing zou een opsplitsing in een euro-Zuid versus euro-Noord zijn, maar ook hier is de politieke haalbaarheid twijfelachtig. De op twee na beste oplossing is dat landen als Griekenland, Portugal en Spanje de eurozone (tijdelijk?) verlaten – helaas, een stap achteruit, maar het kan grotere ellende voor het Europese project voorkomen.

Scenario’s over hoe een afsplitsing vorm te geven zijn heftig. Als afsplitsing wanordelijk plaatsvindt is de economische chaos niet te overzien. De schade kan echter beperkt worden wanneer men samenwerkt. Laat ons hopen dat bij de Europese Centrale Bank intelligente economen zitten die werk maken van goede draaiboeken.

Afsplitsing van landen uit de eurozone vereist complexe planning in het diepste geheim. Ieder stukje informatie dat naar buiten komt kan onbeheersbare speculatiegolven losmaken. Functionarissen van centrale banken en overheden moeten daarom voor de Bühne tot de laatste snik volhouden: afsplitsing van landen uit de euro is een volstrekt gek idee - nooit, never!

Haalbaar?

Wat het geheel niet makkelijker maakt is dat de noordelijke landen er niet echt trek in hebben. Een afsplitsing van zwakke landen zal hoe dan ook een forse opwaardering van de (Noordelijke) euro tot gevolg hebben. Daarmee kan de nationale export tientallen procenten duurder worden. Dit is niet in het nationale belang van vooral Duitsland en Nederland. Hier zijn we dan weer terug bij de tragiek van Europa: Europees beleid wordt gedicteerd door nationale belangen en dat doet Europa geen goed.

Dit is een bewerking van een artikel dat zaterdag 5 oktober 2013 verscheen in NRC Handelsblad.