Het overwinnen van de nationale ervaring

In feite draait het Europese project om het creëren van eenheid binnen een bepaald grondgebied. Lange tijd waren huwelijken, overerving en verovering de geëigende manieren om dit voor elkaar te krijgen. De komst van de natiestaat sloot de eerste twee mogelijkheden uit en het Europese project is nu juist gestart om de derde manier uit te sluiten. De Europese samenwerking is in belangrijke mate gestoeld op een afwijzing van het gemeenschappelijke Europese verleden. Een verleden waarin oorlog een grote rol speelt.

Met het afwijzen van dit gewelddadige verleden werd echter niet ook het eigen nationale verleden bij het grof vuil gezet. De natiestaat en haar voorgeschiedenis zijn voor veel Europeanen nog steeds een bron van trots alsmede een referentiepunt voor het interpreteren van de wereld. Het gevolg hiervan is dat de nationale instituties, maar met name de nationale historische ervaringen nog steeds een leidende rol spelen in het bepalen van beleid en wereldbeeld.

De centrale uitdaging voor Europa is dan ook het overwinnen van deze nationale ervaringen. De natiestaten in Europa zijn er ieder voor zich van overtuigd dat zij het juiste systeem hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Europese eenwording traag verloopt en gepaard gaat met moeizame onderhandelingen. Het is niet voor niets zo dat de meeste progressie is geboekt op het terrein van de interne markt. Dit vlak raakt het minst aan de essentie van de natiestaat en vereist daardoor de minst pijnlijke concessies.

Het is echter essentieel voor het succes van de EU dat de landen in Europa niet alleen qua instituties en mentaliteit naar elkaar toe groeien, maar ook dat er een gezamenlijke Europese geschiedenis ontstaat. Slechts onder grote druk zullen de Europese landen bereid zijn over hun eigen verleden heen te stappen om op verregaande wijze samen te komen.

Toenadering

Dit is precies wat er nu gebeurt. Landen met grote economische problemen, met name zuidelijke EU landen, worden gedwongen om hun overheidsapparaat efficiënter te maken en hun belastinginkomsten te verhogen. De lonen in deze landen gaan omlaag, terwijl in noordelijke lidstaten de lonen juist omhoog gaan. Ook op institutioneel gebied is er sprake van convergentie. Het akkoord over een bankenunie, de gesprekken over meer eenheid in de belastingheffing en zelfs aparte EU belastingen, zullen leiden tot een EU die meer als eenheid functioneert.

Veel fundamenteler dan deze economische en institutionele toenadering is echter de mentale toenadering in Europa. In dit opzicht is het besluit van de Europese Centrale Bank, om als het nodig is obligaties op te kopen van landen waarvan de rente te hoog oploopt, zeer belangrijk. Op het eerste gezicht lijkt het een technocratisch economisch instrument, maar hierachter gaat een grote politieke toenadering schuil. Met deze maatregel is met name Duitsland over zijn eigen geschiedenis gestapt.

De Duitsers zijn zeer terughoudend als het gaat om politieke inmenging bij de centrale bank. Meestal wordt hierbij verwezen naar de hyperinflatie van begin jaren twintig. Dit is echter maar een deel van de verklaring voor de Duitse terughoudendheid. Wellicht nog belangrijker is de angst voor teveel centralisatie. Voor de Duitsers is de onafhankelijkheid van de centrale bank een waarborg tegen politiek misbruik van dit machtige instrument. Daarmee is het ook een waarborg tegen de terugkeer van dictatuur.

Zuidelijke landen, met name Frankrijk, hebben veel minder moeite met een sterke gecentraliseerde staat. Voor een Fransman vertegenwoordigt een sterke staat de macht van de republiek en daarmee van de Franse burger. Voor de Fransen is het daarom moeilijk te begrijpen dat een machtig instrument als een centrale bank niet ingezet kan worden om de staat in moeilijke tijden bij te staan. Het akkoord om nu toch, zij het tegen strenge voorwaarden, obligaties van probleemlanden op te kopen, laat zien dat Frankrijk en Duitsland bereid zijn om een sprong in het diepe te wagen. De ECB kan ingrijpen met een politiek doel (Franse eis), maar alleen onder strikte voorwaarden (Duitse eis). Het akkoord laat zien dat zowel Frankrijk als Duitsland de toekomst van de EU belangrijker vinden dan hun eigen nationale ervaringen.

Gemeenschappelijke geschiedenis

Op hetzelfde moment wordt er ook een gemeenschappelijke Europese geschiedenis opgebouwd. De vele topontmoetingen en onderhandelingen zorgen voor een beter begrip van de wederzijdse problemen en meningen en creëren persoonlijke relaties op allerlei niveaus. Bovendien zal het instellen van, bijvoorbeeld, het opkoopprogramma van de ECB, het European stability mechanism (permanente noodfonds) of het verhogen van de lonen in Duitsland een gevoel scheppen van verbondenheid. De zuidelijke staten weten dat zij niet in de steek zullen worden gelaten. De noordelijke landen weten dat de zuidelijke staten hun uiterste best zullen doen om hun economie op orde te krijgen.

Maar de belangrijkste ontwikkeling is wel dat staten gaan inzien dat de visies van de ander niet per sé slecht zijn en dat de eigen zienswijze niet zaligmakend is. Het vertrouwen dat hiermee ontstaat is essentieel voor de toekomstige toenadering tussen Europese landen. Hier ontstaat een nieuwe geschiedenis waar toekomstig beleid door gevormd zal worden.