Vruchten van passie smaken naar meer

Een beter opvoed- en opgroeiklimaat wil iedereen wel. Essentiëler is wat we kunnen doen om dat te realiseren. Biedt de 'civil society' uitkomst? In politieke discussies – vaak in relatie tot zowel meningen over de rol van de overheid als in relatie tot bezuinigingen – duikt de term civil society regelmatig op.

Er bestaat ook wel verwarring over de term: in de wetenschap wordt de civil society gezien als een aanduiding voor 'hoe het is', in de politiek maatschappelijke discussie is de (pedagogische) civil society vooral een wensbeeld, een ideaal (Claassen, R. 2011). In dit essay zal ik geen wetenschappelijke uiteenzetting geven over het begrip civil society en haar rol bij opvoeden en opgroeien (Dekker, P. 2001)

In mijn visie is de (pedagogische) civil society géén wensbeeld om naar toe te werken. De civil society is het aanwezig potentieel aan samenspel tussen individu, sociale verbanden in vrije tijd en werk én ondernemers om van uit te gaan. De kracht van inzet van burgers in de samenleving vormt het uitgangspunt, dit vraagt een vertaling naar de rol van de overheid.

Ik pleit ervoor niet te focussen op een wensbeeld, maar op het bereiken van de juiste verhoudingen van publieke, politieke en professionele praktijken. Afgestemd en geïnspireerd op lokaal en regionaal potentieel liggen er kansen in het benutten van menselijk kapitaal door passie van mensen aan te boren, bij burgers én professionals. De (lokale!) overheid dient te veranderen om de kracht van burgers niet in de weg te staan maar zijn weg te laten vinden.

Een nieuw menu – op zoek naar 'de juiste' verhoudingen

Meester-kok Albert Kooij heeft een missie. Hij wil Nederland beter laten eten én koken. Kooij maakt zich namelijk grote zorgen. Met het huidige consumptiepatroon en de voorziene bevolkings- en welvaartsgroei hebben we in 2030 twee planeten aarde nodig om ons van het gewenste voedsel te voorzien (Kooij, A. 2007).

Deze roofbouw dwingt ons om voor andere ingrediënten te kiezen. Kooij pleit daarom voor een paradigmawisseling. Hij leert zijn studenten koken in een verhouding tachtig procent groente en twintig procent dieren, terwijl dit nu nog andersom is. Opgeteld kom je hiermee op honderd procent smaak, doceert Kooij. Hij geeft daarbij aan dat eten met meer kwaliteit duurzamer én gezonder kan voor minder geld (Kooij, A. 2008).

Kooij werkt met scherpe (randvoor-)waarden: Liever seizoensgebonden, biologische ingrediënten uit de regio die beperkt beschikbaar zijn dan EKO-keurmerk uit Mali. Liever supergoede groenten dan opgefokt vlees. Hiermee introduceert hij een nieuw menu: het garnituur op ons bord wordt hoofdgerecht, het hoofdgerecht wordt garnituur.

In deze nieuwe verhouding ontstaan ook nieuwe allianties tussen consument en producent. De producent is nu zichtbaar, omdat hij uit de buurt komt. Consumenten kennen de plek waar het eten vandaan komt en beschouwen dat als meerwaarde. 'Het verhaal' van het voedsel op ons bord, geeft een andere betrokkenheid op eten. De kwaliteit die dat brengt, smaakt naar meer!

Kooij laat zien dat we ons menu bewust(er) moeten en kunnen kiezen. De recepten voor een betere wereld liggen 'op ons bord'. Zijn missie is inspirerend voor de keuzes die we in de jeugd- en welzijnssector moeten maken. Ook daar ligt veel op ons bord, de maatschappelijke ontwikkelingen bieden de noodzaak én de kans tot echte veranderingen te komen.

De transitie Jeugdzorg én invoering van de wet Passend Onderwijs zijn niet alleen nodig omdat er bezuinigd moet worden vanwege de exponentiële groei van de zorg. Veel ernstiger is dat zij die het hardste steun nodig hebben, daar het langst op moeten wachten. Net als Kooij, heb ik ook een missie. Ik wil werken aan een betere verhouding tussen hoofdgerecht en garnituur in het jeugddomein.

Dat kan alleen als 1. Positief Jeugdbeleid versterkt wordt, het benutten van talent start niet met zorg maar met een beroep op ontwikkeling en 2. De zorg die écht nodig is, radicaal vanuit het perspectief van kinderen in hun omgeving gemaakt wordt. De juiste steun wordt op de juiste tijd op de juiste plek geboden. Dat is een duurzaam recept dat ook smaakvoller én goedkoper zal blijken.
Het waargebeurde verhaal van Tarik illustreert mijn missie.

Tarik: vrucht van zijn passie

Voor Tarik is het leven bepaald niet makkelijk. Op veertienjarige leeftijd dreigt hij het land uitgezet te worden. Zijn moeder kan hem niet aan, zijn vader is 'afwezig'. Op school, een VSO voor moeilijk opvoedbare kinderen, is hij een plaag voor iedereen. Zoals dat zo vaak gaat, is hij ook een plaag voor zichzelf. Op straat, waar foute vrienden zijn, komt Tarik in contact met een jongerenwerker. Beter gezegd, de jongerenwerker komt in contact met hem.

Voor het eerst ontmoet Tarik iemand die interesse toont in wat hem bezighoudt. Tarik vertelt over zijn liefde voor percussie, waar hij veel in kwijt kan. Diezelfde percussie veroorzaakt wel de nodige conflicten thuis. De jongerenwerker motiveert Tarik om mee te doen aan 'Voor-Talent-Wordt-Geklapt', een soort X-factor-talentenjacht. Hierbij werkt een professionele jongerenwerker met tientallen vrijwilligers die hun talent kunnen laten zien. Dit kan van alles zijn, variërend van sjouwen tot presenteren.

Tarik ontmoet hier veel andere jongeren die muziek en dans fijn vinden. Omdat hij de volgende ronde haalt, krijgt hij een les op de muziekschool. Voor het eerst in zijn leven komt hij in een leeromgeving die uitgaat van wat hij wél kan. Hij accepteert ook tips over hoe hij met het publiek kan omgaan. Uiteindelijk haalt hij de finale en weet daar de hele zaal van poppodium W2 plat te krijgen. Tarik krijgt nog eens vijf lessen bij de muziekschool cadeau.

Inmiddels is Tarik zestien. Zijn moeder is trots op hem en hij is trots op zichzelf. Hij is gemotiveerd om een muziekopleiding te volgen op het mbo. Door deze passie ziet hij de wereld als kans en niet meer als een terrein dat vijandig is.

In dienst van eigen kracht

Uit dit voorbeeld blijkt dat de inzet van een jongerenwerker het verschil kan maken. In de praktijk vormt het jongerenwerk vaak niet meer dan de twintig procent garnituur op de rand van het bord – culturele en sportieve activiteiten en extra (preventieve) steun op school en thuis zijn geen prioriteit in het jeugdbeleid. Het hoofdgerecht is nog steeds de professionele wereld zelf, waarin het accent ligt op etiketten plakken op problemen en op repressief optreden als jongeren over de schreef gaan. De oplossing ligt nog te vaak in een plan van aanpak dat uitgaat van een 'tekort' dat aangevuld dient te worden. Het zoeken naar een krachtbron die deze jongeren in hun eigen wereld houvast en passie biedt is uitzondering.

Het is de kunst om professionals in dienst van de eigen kracht van mensen te werken, in plaats van in dienst van hun eigen organisatie. We maken het nu professioneel ingewikkeld, in plaats van gericht te zijn op ontwikkeling van kinderen en gezinnen. Die ontwikkeling is het diepste doel: dat ieder mens in samen-leven tot zijn recht komt. De overheid stelt eigen procedures en eisen voorop. Professionele capaciteit van ambtenaren staat in dienst van de bureaucratische processen. Institutionele belangen – van waaruit professionals werkzaam zijn – vormen een rem voor vernieuwing en invloed van burgers (Clarijs, R. 2010).

Interessant is – in termen van Civil Society - het initiatief 'van onderaf' dat heeft geleid tot een Manifest Burgerkracht (Manifest 2011). Dat initiatief start bij burgers zelf en vraagt hooguit commitment van de overheid. Een interessante omkering van wat het in de praktijk is: de overheid vraagt commitment van burgers door middel van professionele inzet.

Civil society, geen doel wel vertrekpunt

De grootste uitdaging ligt mijns inziens bij de lokale overheid: de politiek heeft de kans te sturen, de ambtelijke organisaties hebben de kans zich te bekwamen in het faciliteren van de civil society. De beste vorm van faciliteren is soms: niks doen.... In zowel de ontwikkelende als in de beschermende rol is het van belang dat niet het institutionele belang domineert (Schnabel, P. 2008).

Ik onderscheid 4 opgaven:

  1. Bureaucratische regels van de overheid die in de weg zitten, worden opgeruimd. Dat is niet zozeer een instrumentele opgave, het gaat om waarden die tot een andere cultuur van werken leiden;
  2. Opdrachten aan organisaties worden gericht op steun aan eigen kracht. Dat vraagt aanpassing van zwakke sturing die gedomineerd wordt door controle, dat vraagt het doorbreken van sterke belangenbehartiging van organisaties die een autonoom bestaan lijken te hebben, te weinig gerelateerd aan resultaat;
  3. Professionals (zowel ambtenaren als professionals 'in het veld') werken in dienst van talentontwikkeling bij mensen en niet in dienst regels en instellingsbelangen .....
  4. Het begint en eindigt met burgers. Stel hen in staat een beroep op eigen en elkaars talent te doen, dat is het echte vertrekpunt.

Deze opgaven zijn niet zomaar een re-organisatie of organisatorische herstructurering. Kernvraag is vaker "wordt het goede werk gedaan?" dan of – door professionals binnen en buiten de gemeenten – het werk goed gedaan wordt. Het gaat bij onze zoektocht naar nieuwe vormen van professionaliteit (Peeters, R. 2007, Eigeman, B. 2012, Van der Lans, J. 2011). Om gebruik te (laten) maken van eigen kracht van mensen, dient ook de eigen kracht van de professional aangeboord te worden. Pas als je bij die bron beland bent, kan je er ook vanuit gaan.

De voorwaarden om tot ruimte voorde vruchten van passie te komen, liggen voor een deel in de kaders die de politiek kan maken. Is het mogelijk in het politieke spectrum waarden tot uiting te brengen die tot dergelijke voorwaarden leiden?

Ik geef als voorbeeld de politieke situatie in 's-Hertogenbosch, waar ik jarenlang als wethouder jeugd en gezin heb gewerkt. Sinds 1998 vormen de VVD, GroenLinks, PvdA, CDA en (op en af) Rosmalens Belang hier een regenboogcoalitie. In de coalitieakkoorden vormen de waarden van de civil society steeds een belangrijk uitgangspunt, zoals de titels laten zien: Om het vertrouwen van de burger (2002), De kracht van de Stad (2006) en Uitdagende Overheid in een uitdagende tijd (2010).

Natuurlijk zijn er zeker verschillen in de vertrekpunten van afzonderlijke partijen. De VVD wil een kleine, slagvaardige overheidsorganisatie en ruimte voor individuele verantwoordelijkheid, met een neiging om het preventieve werk te relativeren en zich op het repressieve te richten. PvdA en CDA willen nadrukkelijk een vangnet voor kwetsbaren, gegarandeerd door de overheid: de PvdA vanuit voorzieningen, het CDA door steun aan maatschappelijke organisaties. GroenLinks stelt talentontwikkeling centraal en ziet de rol van de overheid vooral als aanzwengelaar en verbinder, dus meer 'zorgen dat' dan 'zorgen voor'.

In een coalitie ontstaan makkelijk verschillen van mening als het gaat om het bereiken van maatschappelijke doelen en het bepalen van de bijbehorende overheidsrol en financiële keuzes. Des te boeiender is het dat juist de twee politieke uitersten in de Bossche politiek, VVD en GroenLinks, de verbinding op een dieperliggende waarde hebben gevonden, namelijk hun mensvisie. Beide partijen zien als belangrijke waarde dat ieder mens perspectieven heeft, kansen op ontwikkeling en dat ieder mens de kans moet krijgen zich zo goed en optimaal mogelijk te ontwikkelen. Overheidssturing en financiën zijn hierbij geen zelfstandige waarden, maar randvoor-waarden.

Dit betekent ook dat elk beroep dat in 's-Hertogenbosch op ontwikkeling wordt gedaan, niet voortkomt uit die 'knellende charitas', of 'overbezorgde overheid'. Deze beide vertrekpunten gaan in essentie uit van een tekort aan ontwikkelkansen, met de overheid in een compenserende rol. Deze rolopvatting van de overheid leidt eerder tot passiviteit dan tot passie.....

Het beroep op mensen, als inwoner, als ondernemer, is geen zaak van het individu alleen. Het samenspel van individu met anderen in de dagelijkse leefomgevingen, is gebaat bij een samen-spel waarbij het beste in mensen boven kan komen.

De gemeente, in het bijzonder wethouders, burgemeesters en ambtenaren, kan dit samenspel bevorderen door wat ik de 'grammatica van talentontwikkeling' noem. Dit betekent

  1. een beroep op mensen
  2. hen tot verbinding brengen, zodat een beweging van mensen onderling ontstaan
  3. in die beweging een steun op actie mogelijk maken, soms van de overheid zelf liever vanuit burgers zelf en/of ondernemers.

Een veelgehoorde mening is dat de overheid zich wel terug kan trekken. Ik zie het eerder zo dat de overheid flinke stappen op zij doet. Het gaat om een activerende, uitdagende en reagerende steun, meer gericht op loslaten dan op 'aanpakken'. Het bestaan van dergelijke steun kan activiteiten ontlokken (InAxis, 2007).

Een voorbeeld uit 's-Hertogenbosch: het vrijwillig jeugd- en jongerenwerk ontvangt pas steun als vrijwilligers met enige continuïteit zelf activiteiten organiseren. Die steun kan bestaan uit een eigen ruimte, geld voor activiteiten, vergoeding voor beheerskosten of samenwerking met professionele jongerenwerkers. Ook is er het zogeheten Bewoners Initiatief Geld, een financiële steun die bewoners in staat stelt om eigen initiatieven uit te voeren. Dit zijn instrumenten van de overheid die op 'mogelijk maken' zijn gericht: steun op actie, vanuit de (waarden van) de civil society.

Nieuwe recepten

"Een kloof van zes meter, kun je niet overbruggen met twee sprongen van drie meter." (Clarijs, R. 2011) De stappen die de overheid en in zijn kielzog iedere (jeugd)professional dient te zetten om niet in de weg te staan, zijn fors. De kansen die de verschillende transities daarin bieden, in combinatie met de noodzaak, moet ons uitdagen lef te tonen om het anders te doen. Het kan ons helpen dat de civil society geen wensbeeld is om naar toe te werken. De civil society is het aanwezig potentieel aan samenspel tussen individu, sociale verbanden én ondernemers, om van uit te gaan.

Die krachtbronnen ontsluiten, kan politieke verschillen zinvol overbruggen en tot nieuwe recepten leiden. Burgerkracht als hoofdgerecht, met een beroep op het positieve vrijwillige initiatief vormt tachtig procent, met hooguit twintig procent professionals en overheid als garnituur. Burgerkracht die beter tot zijn recht komt, de vrucht van passie, smaakt naar meer. De ingrediënten zijn aanwezig in de eigen regio, al was het alleen maar omdat er zoveel jongeren zijn... 

Dit stuk verscheen in "Zorg voor onszelf? Eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en omgeving, grenzen en mogelijkheden voor beleid en praktijk." (Red. H. Jumulet en J.Wenink)

Voetnoten 

  • Claassen, R. Het huis van de vrijheid, Amsterdam 2011, p. 323
  • Clarijs, R.  Burgers aan het woord, Ordina 2010, p. 170-171
  • Clarijs, R.  Jeugdzorgen. Ideeën voor een betere jeugdzorg. Amsterdam 2011, p. 23/24 een prachtig pleidooi om in een onconventionele drieslag de jeugdzorg echt te veranderen en te ontdoen van “De tuchtraad voor Jeugdzorg”en die te vervangen door een `Tuchtraad voor Jeugdzorgbeleid’
  • Dekker, P. Verkenning van een perspectief op vrijwilligerswerk I, SCP, juni 2001
  • Eigeman, B. De kick van talentontwikkeling in De jeugdprofessional in ontwikkeling. Handboek voor professionals in het jeugddomein. Kluwer, mei 2012 p. 529-543. Zie ook: Vernieuwing vanaf gisterenp. 8-11 in Ergotherapie Magazine, nr. 1. 2012, Interview met Bart Eigeman over Jeugdbeleid vanuit gemeentelijke verantwoordelijkheid
  • InAxis, Help! Een burgerinitiatief Den Haag 2007, p. 67ev.
  • Kooij, A. De nieuwe Nederlandse keuken, 2007
  • Kooij, A. Op de zeepkist! via www.denieuwenederlandsekeuken.nl
  • Van der Lans, J. Erop af!
  • Manifest van actieve bewoners, Arnhem december 2011
  • Peeters, R. e.a. De logica van het ongepaste. NSOB, Den Haag 2010, p. 43
  • Schnabel, P. Die jeugd van tegenwoordig, in Jeugdbeleid nr. 1, 2008, p. 4 ev.