Commonscongres in Brussel

Er bestaat een nieuwe belangstelling voor allerlei vormen van gemeenschappelijk beheer van eigendom en gemeenschapsgoederen, bekend als het debat over de commons. Deze snel om zich heen grijpende belangstelling is een gevolg van de economische en financiële crisis, samen met een afnemend vertrouwen in de overheid en het besef dat burgers in de toekomst meer en meer op zichzelf en elkaar aangewezen zullen zijn.

In 2009 ontving de Amerikaanse onderzoekster Elinor Ostrom de Nobelprijs voor economie voor haar werk over de commons, waarin ze laat zien dat gemeenschappelijk beheer overal op de wereld nog bestaat en vaak zeer effectief is, in tegenstelling tot het liberale adagium dat gemeenschappelijk beheer van goederen wel moet uitlopen op ruzie, trammelant en wanbeheer (en uiteindelijk dus op een tragedie).

De vraag van het congres was hoe de theorie van de commons en haar verdere ontwikkeling groene politiek kan voeden en kan uitgroeien tot een alternatief voor het neoliberalisme. Het gaat om een breed scala aan activiteiten: van ouders die samen een crèche opzetten en het gebruik van braakliggende grond in de stad voor landbouw waardoor je ook in de stad deels in je eigen voedsel kunt voorzien, tot open source software dat de macht van internetmonopolies als Microsoft doorbreekt.

Doe het zelf

Historica Tine de Moor, die aan de Universiteit van Utrecht een onderzoek leidt naar instituten voor collectieve actie, laat in haar inleiding zien dat de commons teruggaan op de gemeenschappelijk beheerde wei in het dorp, waar boeren onder allerlei voorwaarden hun koeien op lieten grazen. Ze noemt het doe-het-zelf-beheer en pleit voor de herontdekking van gemeenschappelijk eigendom als categorie naast privaat eigendom en publiek eigendom: het is goedkoper, efficiënter en biedt de deelnemers meer zekerheid.

Maar, en dat was het moment waarop mijn buurman begon te zuchten, het veronderstelt ook sociale controle. Een common kan alleen werken wanneer de deelnemers zelf de regels bepalen, maar zich ook verbinden aan de straf die ze zelf hebben gezet op het overtreden van de regels. Daarom moet een groep niet te groot worden, zodat de deelnemers elkaar nog persoonlijk kennen.

Sociale controle mag dan goedkoper zijn dan surveillerende politieagenten in een wijk en het mag voor meer sociale cohesie zorgen, wat beschermt tegen allerlei vervelends als hangjongeren, kleine criminaliteit, verloedering van de buurt, de Belgische journalist naast me is niet de enige die zich de verstikkende sfeer nog herinnert die sociale controle ook met zich mee kan brengen. Toch maar liberaal blijven dus?

Er zijn wel degelijk redenen om het nieuwe debat over de commons serieus te nemen, al was het alleen maar de economische crisis en de noodzaak alternatieven te ontwikkelen voor de uitwassen van de markteconomie. Maar de gedachte van zelfbeheer moet niet worden opgevat als een panacee voor alles wat er mis gaat in de samenleving, evenmin als een terugkeer naar de jaren zeventig met zijn communes en idealisering van het collectieve.

David Bollier, een Amerikaanse blogger en activist die ook op het congres spreekt, lijkt daar af en toe naar te neigen, wanneer hij begint over alles wat we van de indianen en andere oorspronkelijke bevolkingen kunnen leren. De nuchtere benadering van Tine de Moor lijkt zinvoller.

Zij noemt zelfbeheer eenvoudigweg een nuttige toevoeging aan de eigendomsvormen die we nu kennen, en die ook vele nadelen met zich meebrengen: de staat beheert goederen van een te grote afstand, wat wanbeheer en bureaucratie met zich mee kan brengen, privaat eigendom kan leiden tot een onrechtvaardige verdeling van goederen en een toenemende kloof tussen arm en rijk.

Maar ook gemeenschapsbeheer is niet zaligmakend. Behalve de sociale controle binnen de groep, is er ook hier sprake van uitsluiting: zelfbeheer werkt niet meer wanneer de groep te groot wordt, en dus kan niet iedereen worden toegelaten. Er blijft sprake van insiders en outsiders. De Moor ziet institutionele diversiteit als de meest begaanbare weg.

Copyright

Een kort verslag van de workshops van het middagprogramma kan duidelijk maken waarom het debat over de commons gevoerd moet worden. Op tal van terreinen hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die eenvoudigweg niet opgelost kunnen worden door markt of staat. We hebben het bij commons allang niet meer alleen over gemeenschappelijk beheerde grond.

Het gaat ook om kennis als gemeenschappelijk eigendom (toegang via internet); de natuur (lucht, water) als iets dat van iedereen is en dat aan iedereen ten goede zou moeten komen; wonen (denk aan de crisis van de woningbouwcoöperaties en de vraag of een eigen woning voor iedereen beter werkt dan het beleid van volkshuisvesting); landbouw (zaden en landbouwgewassen zijn in verregaande mate geprivatiseerd) en het beheer van parken en stadstuinen; autodelen en überhaupt de verschuiving van eigendom van spullen naar toegang tot spullen.

Je kunt ook denken aan de financiële wereld en de ontwikkeling van alternatieve geld- en ruilsystemen, duurzaam bankieren. Op al deze terreinen zijn vragen gerezen waarbij gemeenschappelijk beheer wellicht beter werkt dan beheer door de staat of private ondernemingen.

Valérie Peugeot uit Parijs leidde de workshop over kennis als gemeenschappelijk goed. Kennis is een gemeenschappelijk ‘bezit’ dat gedijt bij zoveel mogelijk uitwisseling. Alle nieuwe gedachten bouwen voort op oudere ideeën, soms heel oude en door iedereen bijna vergeten ideeën. Hoe meer mensen toegang hebben tot kennis, hoe beter het is.

Maar de ontwikkeling is eerder de andere kant uit: intellectueel eigendom of copyright is ooit bedacht om schrijvers te beschermen, zodat ze kunnen leven van hun creatieve bijdrage. Het was bedoeld als een tijdelijk onttrekken van de rechten over kennis aan het gemeenschappelijke en publieke domein, met de nadruk op tijdelijk. Maar de laatste tijd wordt deze periode juist verlengd.

Tegelijkertijd wordt kennis die als gemeengoed wordt beschouwd, steeds vaker geprivatiseerd: zo is het lied Happy birthday to you op dit moment eigendom van Time Warner Corporation, die er volgens Wikipedia in 2008 zo’n 2 miljoen aan licentierechten mee binnenhaalde. Universiteiten en onderzoeksinstituten werken steeds vaker samen met private ondernemingen, omdat ze van de overheid onvoldoende geld voor onafhankelijk onderzoek krijgen.

De vraag is: van wie is het resultaat van dit onderzoek? Bedrijven patenteren de uitkomsten van onderzoek en vragen vervolgens veel geld voor het gebruik ervan. Denk aan de ontwikkeling van hoogwaardige zaden voor de landbouw, die gepatenteerd worden door bedrijven als Monsanto. Boeren, die vroeger gebruik maakte van de resten van de oogst van vorig jaar en van zaden van collega’s, zijn nu gedwongen elk jaar dure zaden te kopen, willen ze mee kunnen komen op de internationale markt.

Onlangs was Elsevier in het nieuws, dat veel geld verdient door de commerciële publicatie van onderzoek dat met gemeenschapsgeld is uitgevoerd. Enerzijds begint dus de toenemende privatisering van kennis een belemmering te worden voor de vrije uitwisseling van kennis en het ontwikkelen van nieuwe ideeën, anderzijds zorgt internet voor een veel grotere toegankelijkheid van grote hoeveelheden kennis, en dat vraagt om een goed beheer, zodat die toegankelijkheid ook gewaarborgd blijft.

Door kennis op te vatten als een common, een gemeenschappelijk goed, wordt op een andere manier naar deze vragen gekeken en kunnen oplossingen gevonden worden voor vragen, die steeds dringender om een antwoord vragen.

Vrijheid

Op dit moment is er te weinig ruimte voor gemeenschappelijk beheer van goederen en diensten. Er zijn te weinig juridische mogelijkheden, er is te weinig politieke erkenning en er is ook te weinig kennis over de manier waarop gemeenschappelijk beheer het beste kan worden aangepakt.

Het zou zonde zijn wanneer het debat over de commons ten prooi viel aan de strijd tussen communitaristen en liberalen. Want het zou wel eens zo kunnen zijn dat nadenken over gemeenschappelijk vormen van beheer nodig zijn om liberaal te kunnen blijven, in elk geval in de zin van vrij kunnen blijven ademen, lezen, eten en wat de mens zoal verder graag op zijn eigen manier doet.