In het conceptverkiezingsprogramma staat te lezen dat GroenLinks de groene economie gaat aanjagen. Goede zaak! Maar bij het verwoorden van de plannen lijken de schrijvers van het programma niet los te komen van neoliberale beleidsreflexen die ons de afgelopen decennia tot gapens toe hebben verveeld, en die ons nog niet veel hebben geholpen. Tijd voor verandering!
Volgens het programma hebben we een instrument als een investeringsbank nodig om de marktsector te stimuleren meer te investeren in grote, groene projecten. Je kunt je afvragen of we nog de tijd hebben om te wachten tot de ratio van de markt het klimaatprobleem aanpakt. Je kunt je ook afvragen of de logica van het collectief niet meer vooruitgang te bieden heeft. De private sector laat al dertig jaar zien niet genoeg geld in te zetten op groen.
Het is natuurlijk wel veilig om op te schrijven. Het ontsluiten van private investeringen in groene energie klinkt altijd slim, hip, financieel verantwoord en goed voor werkgelegenheid. Wie voorstelt overheidsgeld in groene energie te steken, die krijgt al snel verwijten naar het hoofd. Collectieve middelen aanwenden, dat is potverteren en schulden maken die door volgende generaties moeten worden terugbetaald. Het Centraal Planbureau (CPB) zal je vertellen dat hun model weer laat zien dat je plan niet goed is voor de economie.
Daar hoeven de schrijvers van het programma zich niet zoveel van aan te trekken. Die mogen best opschrijven dat GroenLinks geld wil uitgeven aan grote, groene programma’s, zonder zich schatplichtig te tonen aan neoliberaal discours met kreten zoals ‘investeringsbank’, ‘investeringsplan’ en het stimuleren van de private sector.
De kost gaat voor de baat uit
En dat op te schrijven is ook een goed idee. Het past bij een 21e-eeuwse visie op openbaar bestuur dat de staat alles op alles zet om te voorkomen dat het klimaat zich op voor ons rampzalige wijze ontwikkelt. Daar is politieke wil voor nodig; het Klimaatakkoord van Parijs doet vermoeden dat die politieke wil bestaat. Er zijn ideeën voor nodig; daar schort het niet aan. Er is geld voor nodig; daar kan de Nederlandse overheid momenteel zeer goedkoop aan komen.
Zie het zo: we zullen hoe dan ook miljarden uitgeven aan klimaatverandering, of dat nu is om ernstige gevolgen voor te zijn of om de komende decennia de scherven bijeen te vegen. Of dat geld door private consortia wordt geïnvesteerd, door burgerinitiatieven bijeen wordt gesprokkeld of via de rijksbegroting wordt uitgegeven, dat doet er minder toe; een gratis lunch bestaat immers niet. Wat er wel toe doet, is dat na decennia van achterblijvende investeringsbereidheid het niet voor de hand ligt dat opeens een private partij tientallen miljarden zal investeren in grote, groene projecten. Wat er ook toe doet, is dat niet verwacht kan worden dat een groep actieve burgers even coördineert dat het grootste probleem van deze tijd wordt opgelost.
Laat dan de staat er toe doen, die precies nu aan het geld kan komen voor het financieren van het moedige besluit om juist nu – met de doomsday clock op drie voor twaalf – de Nederlandse energievoorziening, infrastructuur en transportmodaliteiten in te richten naar de vereisten van een toekomst waar we zin in hebben.
Geen misverstand: zo een besluit geeft precies de impuls aan de reële economie die (gek genoeg) verwacht werd van austerity en beoogd werd met monetaire verruiming. Een grote, infrastructurele uitgave door de staat schept werkgelegenheid, verkleint de druk op collectieve voorzieningen, vergroot de bedrijvigheid en verruimt de koopkracht. Hetzelfde geldt voor uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling, aan (om)scholing van onderhoudspersoneel. We zouden het bijna over het hoofd zien, maar keynesianisme is een prima benadering in een situatie van structurele vraaguitval. Zowel het CPB als de politieke tegenstanders dienen echter te begrijpen: de kost gaat voor de baat uit.