Je zou denken dat in Nederland iedereen een gelijke kans heeft om vooruit te komen in het leven. Van links tot rechts delen we de idealen van kansengelijkheid en eigen verantwoordelijkheid: mensen mogen hun maatschappelijke positie niet te danken hebben aan de plaats waar ze geboren zijn, de achternaam die ze hebben of het inkomen van hun ouders.
Mensen moeten hun plek in de samenleving enkel te danken hebben aan hun eigen inzet. Inkomensverschillen zijn alleen eerlijk als deze het gevolg zijn van verschillen in inspanning. Als je kiest voor een minder zware baan, dan betekent dat dat je minder hoog beloond wordt. Dat is je eigen keuze.
In Nederland geloven we niet dat iedereen recht heeft op het zelfde inkomen: verschillen kunnen productief zijn omdat ze mensen stimuleren om zich in te zetten. Als verschillen echter niet worden veroorzaakt door inspanning, maar door ongelijkheden in de structuur van de samenleving, dan zijn ze niet te rechtvaardigen.
Onverdiende verschillen in inkomen
Ongelijkheid zit echter diep in onze samenleving. In Nederland is armoede nog steeds erfelijk. Meer dan 300.000 kinderen in Nederland groeien op in armoede. Onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau laat zien dat kinderen die in armoede zijn opgegroeid bijna twee keer zo veel kans hebben om arm te blijven als kinderen uit een welgesteld gezin. Het inkomen van je ouders is van invloed op je eigen inkomen. Of je geboren bent in Rotterdam-Zuid of in Bilthoven-Noord maakt uit voor waar je terecht kan komen.
Dit geldt des te meer als je ouders laagopgeleid zijn, werkloos zijn of een niet-westerse achtergrond hebben: of je Klaassen heet of Khoury maakt uiteindelijk uit voor hoeveel je gaat verdienen. Daar heb je als kind niet zelf voor gekozen. Dat zijn onverdiende verschillen in inkomen. Die hebben niets te maken met hoeveel je je inspant. Armoede is erfelijk omdat kinderen van arme ouders minder sociaal kapitaal meekrijgen, minder gestimuleerd worden om het beste uit zichzelf te halen en het daarom slechter doen op school. Leraren in kleuterklassen kunnen nu al zien welke leerlingen op het VMBO terecht zullen komen en welke daar zullen uitvallen.
Onderwijs is de sleutel tot emancipatie
Hoe zorgen we ervoor dat alle jonge mensen echt een eerlijke kansen maken? Het is een cliché om te zeggen dat onderwijs de sleutel is tot emancipatie uit armoede en achterstelling. Alle Nederlandse partijen zeggen het. Sociaaldemocraten staan klaar met de zoveelste onderwijsvernieuwing.
Sociaal liberalen willen natuurlijk meer geld uittrekken voor het onderwijs. Maar de onderwijsvernieuwingen van de jaren '90 zijn uiteindelijk weinig meer geweest dan een hele dure naamswijziging: aan het afvoerputje van het middelbaar onderwijs, het VBO, is een M toegevoegd. En geld gooien naar een probleem zonder prioriteiten te stellen, is een weinig efficiënte of verantwoordelijke oplossing.
Aan de hand van een kleine stap naar het grotere ideaal van kansengelijkheid kunnen we zien wat we moeten doen om ervoor te zorgen dat armoede niet meer erfelijk is: als we willen dat in de samenleving als geheel inspanning en inzet worden beloond, dan moeten we ervoor zorgen dat dit simpele principe ook op school wordt toegepast.
Wie levert de grootste inspanning op een middelbare school? Is dat de docent Grieks voor de halflege gymnasiumklas? Natuurlijk niet, dat zijn de leraren voor overvolle VMBO-klassen. In hun klassen zitten vaak leerlingen met meerdere problemen: ze hebben vaak leerproblemen, thuis problemen en helaas ook problemen met autoriteit.
In deze gevallen betekent voor de klas staan niet alleen docent zijn, maar tegelijkertijd ook de rol van psycholoog en politieagent vertolken. We moeten de beste docenten op het VMBO zetten: docenten die als eerste op school komen om extra bijles te geven aan de zwakste leerlingen en het langst op school blijven om nablijvers bij de les te houden. Deze docenten kunnen het verschil maken voor de leerlingen die hen het best kunnen gebruiken: zo maakt een docent techniek vakmannen van straatjongens.
Eerste- en tweedegraadsdocenten betekent eerste en tweedegraadsleerlingen
Je vraagt dus veel van een VMBO-docent: zij moeten de beste pedagogen zijn maar ook orde kunnen houden in de lastigste klassen. In veel bedrijven geldt dat zwaarder werk ook beter wordt betaald. Maar in het onderwijs geldt het tegenovergestelde: naar mate het werk minder zwaar wordt, wordt de beloning hoger. Een eerstegraadsdocent die les mag geven aan bovenbouw gymnasiumklassen, verdient meer dan een tweedegraadsdocent die les moet geven aan de lastige VMBO-klassen.
Het lijkt misschien een artefact van de bureaucratie: een eerstegraadsdocent heeft een universitaire opleiding, daarom heeft hij recht op een hoger inkomen. Omdat hij de hoogste opleiding heeft genoten, zetten we hem voor de klas met de slimste leerlingen. Het is echter een teken van een mentaliteit: we hebben eerste- en tweedegraadsdocenten voor eerste- en tweedegraadsleerlingen.
Waarom zetten we de docent met de beste papieren eigenlijk niet voor de leerlingen die hem het meest nodig hebben? Waarom stellen we geen hogere opleidingseisen aan VMBO-docenten en zorgen we ervoor dat zij de beste pedagogische achtergrond hebben? En waarom zorgen we er niet voor dat zij een loon krijgen dat past bij de inspanning die ze leveren?
We moeten af van het idee dat tweedegraadsdocenten maar op het VMBO moeten lesgeven, omdat andere mensen recht hebben op de hogere klassen in het VWO. We hebben op het VMBO geniale leraren nodig. Zij doen zwaar werk: orde houden, opvoeden en lesgeven tegelijkertijd. Geef hen de waardering en beloning die daarbij past.
Kansengelijkheid
Zo kunnen we een verschil maken voor de kinderen met de grootste achterstand: door hun docenten de best betaalde krachten te maken, maakt de politiek dit werk aantrekkelijker en wordt pedagogisch talent aangetrokken. Dit is natuurlijk maar één stap in een nieuwe benadering van onderwijs, waarbij het VMBO niet het afvoerputje is van het onderwijs, maar het vlaggenschip. Het bredere ideaal hierachter is dat je de inspanning van de overheid moet focussen op de groep die het het meest nodig heeft.
Kansengelijkheid betekent dat de mensen die minste kansen hebben de meeste ondersteuning moeten krijgen zodat zij een eerlijke startpositie hebben. Als de startpositie voor iedereen gelijk is en iedereen vrije keuzes maakt dan zijn verschillen die als gevolg van die keuzes ontstaan rechtvaardig.
Het voorbeeld van de beloning en waardering van VMBO-docenten laat zien hoe we heel praktisch vorm kunnen geven aan kansengelijkheid. Het laat zien hoe we samen de verantwoordelijkheid kunnen nemen om ervoor te zorgen dat iedereen de kans krijgt om zich te ontworstelen aan armoede en achterstelling. We moeten op scholen niet vasthouden aan de bestaande structuren, maar inspanning belonen.
We moeten als politiek niet denken dat we vanuit Den Haag de hele les, van minuut tot minuut kunnen regelen, maar ervoor zorgen dat de beste mensen op de plek zijn waar ze het hardst nodig zijn. Zo zorgen we ervoor dat iedereen een eerlijke kans heeft en mensen zelf meester kunnen zijn over hun eigen leven.