Burma VJ is een indrukwekkende documentaire over monniken die in 2007 tegen de Birmese junta demonstreren. Op schokkerige, in het geheim geschoten videobeelden is te zien hoe de Boeddistische monniken in rode gewaden en aanzwellende gelederen de straten van Rangoon instromen, aangemoedigd door burgers die op daken staan en uit ramen hangen. Het loopt gruwelijk af met de monniken.
Na afloop van de documentaire ben ik lang stil. De moed van de undercover opererende filmers en de Boeddistische monniken tegenover het absolute kwaad van de junta boort een zeldzame verontwaardiging bij me aan. Zeldzaam, omdat de wereld in goed en kwaad verdelen in Nederland onmogelijk is geworden. Eindelijk kon ik weer eens - zonder nuance, zonder enig voorbehoud - moreel oordelen.
Er wordt wel eens geklaagd over een tekort aan engagement in de Nederlandse letteren of bij de jeugd. Maar de klagers moeten zich afvragen of er in onze polder nog wel iets te engageren over is. Evidente onrechtvaardigheid zoals in Birma is hier verdwenen. Wat ons rest zijn kruimels en incidenten.
Nederlanders zijn namelijk niet te vergelijken met onderdrukte Birmezen. En dit is een wezenlijke constatering. Hoe kansarm we ook zijn, in welke buurt we ook opgroeien: de staat doet ons geen formeel onrecht meer aan. We zijn het er vaak wel mee eens dat sommige mensen arm en andere mensen rijk zijn. In Birma is dat heel anders. Daar is de oplossing dan ook glashelder: de militaire junta moet verdwijnen. Desnoods met geweld.
Maar hoe we hier in Holland de achterblijvers aan het werk krijgen, hoe we mensen socialiseren en een arbeidsethos meegeven als dat door talent, familie en omgeving niet is bijgebracht, daar debatteren we nu al decennia over. Niemand weet de echte oplossing. Onrecht is zwart-wit. Beleid is altijd grijs.
Op grotere schaal zagen we dit jaar hetzelfde contrast. De Arabische lente was moreel volkomen helder: de opstandelingen waren goed en de zittende regimes slecht. Het is voor iedereen begrijpelijk dat Mubarak en consorten weg moesten, wil Egypte een democratischer en vrijer land worden. Hetzelfde geldt voor Khaddafi, die zo'n beetje het vleesgeworden kwaad is. Hij moest wijken, zodat Libië een rechtvaardiger, democratischer en eerlijker land kan worden.
Dat is een redenering waar niemand een speld tussen kan krijgen. Het is een redenering waar men zich aan kan engageren. Men moet zich de omverwerping van de Mubarak's en Khaddafi's van deze wereld voorstellen als het plukken van laaghangend moreel fruit.
De eurocrisis is moreel gezien troebel. We weten niet wie er schuldig is en we weten niet wat de oplossingen zijn. Voor iedere econoom die zegt dat we linksaf moeten, staat er een die zegt dat we rechtaf moeten.
Ooit wisten we wat ons te doen stond. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw hebben de twee oorlogen op het Europese continent een onrecht aangericht dat we daarna ten koste van alles wilden voorkomen. We zijn zo van deze tirannie geschrokken dat we in de tweede helft van de twintigste eeuw met een duidelijk moreel kompas aan het werk togen: dit nooit meer.
Europa was een moreel project, waar iedereen het mee eens was. Meer Europa betekende meer vrede. En meer vrede is beter. De internationale instituties die ons tegen onszelf moesten beschermen sprongen als paddenstoelen uit de grond. Maar het bleef niet bij instituties: we werden rijker en emancipeerden, Nederland voorop. Vrouwen, homo's, minderheden: iedereen werd gelijk voor de wet. De welvaartsstaat werd uit de grond gestampt, de arbeidersklasse werd middels onderwijs nieuwe kansen geboden.
Waarom wisten we vijftig jaar geleden wat ons te doen stond, waarom voelen we hartstochtelijk mee met de demonstranten in Egypte en rebellen in Libië terwijl we hier in Europa geen oplossing hebben voor armoede of de eurocrisis?
Omdat wij aan het einde staan van een onafgebroken morele en materiële vooruitgang: we lijken wel uitgeëngageerd. Dat Nederland voltooid aanvoelt, is niet zo vreemd als je het laatste rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, de Sociale Staat van Nederland (2011) bestudeert. Het is een wetenschappelijk onderbouwde lofzang op Holland.
Het vertrouwen in elkaar is groot, we zijn rijk en gezond en gelukkig, de werkeloosheid is laag en we hebben veel vrije tijd. Nederland is naar alle internationale maatstaven een paradijs op aarde dat alleen door enkele Scandinavische staten wordt geëvenaard.
Nederland aan het begin van de eenentwintigste eeuw heeft nog maar weinig moreel fruit te plukken: panelen op de gouden koets, de racistische zwarte piet, de weigerambtenaar, ritueel slachten, belasting op hoofddoekjes, een boerkaverbod: het genot van het morele oordeel maakt dat het belang van de onderhavige kwesties er steeds minder toe doet.
Wij moeten ons het verbod op de weigerambtenaar voorstellen als het plukken van een hele kleine, onrijpe kers door een hongerige fruitplukker.
De realiteit is dat in ons paradijs aan de Noordzee het laaghangende, rijpe fruit van onrecht door generaties voor ons geplukt is en dat we nu leven in een radicale rechtsstaat, in een gepacificeerd Europa, waar zelfs de meest populistische politicus niets beters kan verzinnen dan zich - al dan niet oprecht - op te werpen als redder van individuele rechten en vrijheden. Als we verzekerd zijn van alle rechten, als we baden in een welvaart die bijna nergens ter wereld wordt geëvenaard is het begrijpelijk dat we bang zijn dit te verliezen.
We willen niets inleveren van onze maximale individuele vrijheden en zekerheden. We willen goedkoop blijven vliegen en vlees eten; we willen pensioenen en koopkracht behouden; we willen dat de staat onze hypotheken blijft subsidiëren. We hoeven niet meer vooruit. We willen genieten van wat we hebben. We zijn werkeloze fruitplukkers geworden.
Paradijzen maken conservatief. Toen ik door Occupy Amsterdam liep en de leuzen en slogans hoorde, begreep ik plotseling hoe anti-revolutionair ik eigenlijk ben. Afschaffing van geld, radicale anarchie? Misschien was ik er in de jaren zestig voor warm gelopen, maar nu wéét ik dat het de oplossingen niet is voor welke crisis dan ook.
Zo hebben de meesten van ons het geloof aan omwentelingen, aan revoluties verloren. Wij pragmatici vinden het vooruitgangsgeloof van de jaren zestig nu hopeloos naïef. We voelen allemaal aan dat we hier gekomen zijn door de tandem van kapitalisme en democratie. En ondanks de huidige crisis willen we op die tandem blijven fietsen. We willen geen nieuwe fiets.
Als we tevreden zijn met wat we hebben vrezen we iedere verandering. Het laaghangende morele fruit is weliswaar geplukt, maar belangrijke, sluipende kwesties - de wortels van de fruitboom - verschrompelen zonder dat we het zien. Ze zijn te groot of te technisch, of ze gaan te langzaam om te kunnen bevatten.
Zo zijn we gewend geraakt aan en afhankelijk geworden van een verspilling van energie en grondstoffen die in de geschiedenis haar gelijke niet kent. Ons onderwijssysteem draait sluipenderwijs de vernieling in omdat getalenteerde mensen alles liever dan leraar worden. Hoogopgeleiden en laagopgeleiden groeien ondertussen steeds verder uit elkaar. Er is geen onrecht meer te bestrijden. Er is alleen nog maar beleid te voeren.
Wie zich nu in Nederland wil engageren aan een moreel project - zoals Occupy dat probeert - moet bedenken dat er in de emancipatiegolven van de laatste vijftig jaar consequent één groep is overgeslagen. Het is begrijpelijk dat deze groep weinig aandacht heeft gekregen. Haar leden konden de straten niet op om hun rechten op te eisen, noch stemmen bij de verkiezingen. Zij bestaat nog niet, maar we doen haar wel tekort.
Het is de volgende generatie.
Engagement in de polder is mogelijk, wanneer wij ons de volgende generatie voorstellen als onderdrukte Birmese monniken.
Dit artikel verscheen ook in de NRC-NEXT van 30 November.