Vrijheid van onderwijs voorbij de oude richtingen

Staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil af van de verschillende onderwijsrichtingen, die vooral bestaan uit traditionele religieuze en levensbeschouwelijke stromingen (protestants, katholiek, maar ook bijvoorbeeld humanistisch). Deze richtingen bemoeilijken de stichtingsprocedure van nieuwe scholen. De noodzaak voor wijziging is een direct gevolg van de transformatie die religie in Nederland ondergaat. Tegelijkertijd is de rol van religie daarmee alles behalve uitgespeeld.

Stichtingsproblemen

Wat is het probleem? Door artikel 23 van de Grondwet kent het Nederlandse onderwijsstelsel openbaar onderwijs, gesticht vanuit de overheid, en bijzonder onderwijs, gesticht vanuit de samenleving (kerken, verenigingen, buurten). Op dit moment kan er alleen een bijzondere school gesticht worden, als deze behoort tot een van de erkende onderwijsrichtingen.

Daardoor is het voor relatief nieuwe schoolconcepten, zoals persoonlijk onderwijs of montessori, lastig om een school te beginnen. Zij moeten zich onder een van de bestaande richtingen scharen, terwijl ze zich niet als levensbeschouwelijk of religieus beschouwen.

Lange tijd was de oplossing om hen te scharen onder min of meer neutrale richtingen als ‘algemeen bijzonder’ of 'vrije school'. Het volgende probleem is echter de stichtingsnorm. De school moet met een prognose aantonen dat er behoefte is aan een nieuwe school van die specifieke richting. Als metafoor: iedere richting heeft per regio zijn eigen visvijver, met een maximaal aantal vissers (scholen).

Op een gegeven moment is er geen ruimte meer voor bijvoorbeeld een nieuwe algemeen bijzondere of protestantse school, omdat alle leerlingen van die achterban volgens statische prognoses bediend worden. Dit terwijl de nieuwe school wat betreft onderwijsconcept vernieuwend kan zijn en eigenlijk dus een eigen achterban zou bedienen. Een achterban die zich zelfs over de grenzen van richtingen kan uitstrekken.

Verzuild onderwijs

Het onderwijsstelsel gaat op deze manier dus nog uit van een verzuilde samenleving: per overtuiging een eigen, omgrensde gemeenschap. Protestantse kinderen gaan naar protestantse scholen, humanistische kinderen gaan naar humanistische scholen, et cetera. Dit zien we ook aan de kenmerken waaraan een religieuze of levensbeschouwelijke stroming moet voldoen, om erkend te worden als onderwijsrichting.

Door de jurisprudentie op dit gebied mag alleen een geestelijke stroming als richting erkend worden die zich georganiseerd manifesteert in de samenleving, dit ook doet op andere terreinen dan onderwijs (zoals media en politiek) en tenslotte een meetbare (omvangrijke) achterban heeft.

Hiermee vraagt de overheid dat iedere geestelijke beweging zich organiseert zoals de verzuilde bewegingen dat in de twintigste eeuw voor elkaar kregen en nog volhouden. Het is maar de vraag of we dat van iedere nieuwe religieuze stroming kunnen eisen.

Het vreemde gevolg is namelijk dat koptisch-orthodox, orthodox-islamitisch en boeddhistisch onderwijs niet door de staat worden gefinancierd, maar bijvoorbeeld evangelisch en algemeen islamitisch onderwijs wel. De niet-erkende richtingen zijn of te klein, of te weinig onderscheidend, of manifesteren zich onvoldoende georganiseerd in de samenleving. Oftewel, ze zijn niet voldoende verzuild.

Religie voorbij de zuilen

Maar de Nederlandse samenleving onttrekt zich steeds meer aan verzuilde structuren. Hoewel deze ontwikkeling evenzeer geldt voor de politieke en levensbeschouwelijke structuren, zien we dit het meest radicaal bij de gedaanteverandering van religie. Nieuwe religieuze bewegingen doen intrede, onder andere door immigratie. Daarnaast zien we steeds meer geloof buiten de institutionele religies, in vormen van individuele spiritualiteit of zingeving (hier bestaan nog geen omvattende termen voor).

Bovendien blijkt uit recent onderzoek door de VU en het Dominicaans Studiecentrum voor Theologie en Samenleving dat veel mensen affiniteit hebben met meerdere religies (multiple religious belonging in vaktermen). Zij halen hun zingeving uit twee of meer religieuze tradities, die ze op persoonlijke wijze verbinden. Het is zeer waarschijnlijk dat deze ontwikkeling de toekomst van religie in Nederland en West-Europa zal bepalen, stellen diverse godsdienstsociologen en theologen.

Vooral deze laatste ontwikkeling is een definitief afscheid van de verzuiling. Immers, hier staat geloof of overtuiging los van de exclusieve keuze voor één gemeenschap en één leer, hetzij religieus, hetzij levensbeschouwelijk. Atheïsten laten zich inspireren door christelijke spiritualiteit, christenen noemen zich ook boeddhist, et cetera. Geloof en levensbeschouwing is zingeving, een zoektocht naar persoonlijke inspiratie, niet meer een zuil: het overnemen en doorgeven van een compleet set aan waarheden over alle aspecten van het dagelijks leven.

Deze verschuivingen maken duidelijk dat onderwijsrichtingen een obstakel uit het verleden zijn: ze houden het onderwijsstelsel vast in een verouderd systeem dat niet langer recht doet aan de veranderde maatschappij. Dit blijkt wel uit het feit dat het grootste gedeelte van het onderwijs  officieel nog steeds een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag kent, ondanks de ingrijpende verandering van het religieuze landschap. ‘Officieel’, want veel confessionele scholen weten niet langer hoe zij deze identiteit nog gestalte kunnen geven in hun onderwijs.

Door de voorwaarde dat bijzonder onderwijs vanuit een richting wordt gegeven, blijft het onderwijs een verzuilde sector. Betekent dit ook dat we het duale stelsel moeten opgeven? Hoewel het een artefact is uit de verzuiling, wijst de Onderwijsraad er terecht op dat het duale stelsel ook een maatschappelijke waarde in zich draagt.

Juist door de vrijheid om scholen onafhankelijk van de staat te stichten en in te richten kan het onderwijs een afspiegeling zijn van de samenleving. Door bijzonder onderwijs geeft het onderwijsstelsel ruimte aan pluriformiteit en vernieuwing. Dit laatste wordt overtuigend aangetoond door het Amsterdamse project ‘Onze Nieuwe School’. Door de richtingseis te laten vallen, komt deze waarde van onderwijsvrijheid meer tot uitdrukking, en kan het onderwijs daadwerkelijk recht doen aan de diversiteit van de maatschappij. Maar ik wil hier wel een kanttekening bij plaatsen.

Verlegenheid om religie

Goed onderwijs vraagt om een reflectie op samenleven en identiteit. Onderwijs bereidt leerlingen immers voor op hun leven in de maatschappij, maar, belangrijker nog, vormt leerlingen ook als persoon. De twee doelen die ik hier grofweg formuleer, zijn volledig met elkaar verweven. Samenleven in verschil gaat niet slechts om de vaststelling van gemeenschappelijke waarden, zoals respect voor elkaar, maar gaat mijn hele persoon aan: wie ben ik zelf en hoe ben ik in verbinding met anderen?

Religie en levensbeschouwing zijn hierin onmisbaar. In een ontzuilde samenleving kunnen we beide termen misschien wel samen nemen en 'zingeving' of 'levenskunst' noemen. Enerzijds zijn ze een niet te negeren bestanddeel van de nationale en globale maatschappij: wie ons land en de wereld wil begrijpen heeft begrip van religie en levensbeschouwing nodig.

Anderzijds, en belangrijker, stellen diverse pedagogen dat persoonsvorming enkel tot stand komt in dialoog met jezelf, anderen (medeleerlingen, docenten) en tradities als bronnen van levenskunst. Religieuze en levensbeschouwelijke tradities dragen waarden over die betrekking hebben op mens, wereld, geschiedenis en maatschappij.

Nu de identiteit van scholen niet langer per se tot stand komt door een verhouding tot religie en levensbeschouwing, vormt het ongemak van bestuurders en leerkrachten met religie, spiritualiteit, zingeving en levensbeschouwing een grote handicap. Te vaak is religieus onderwijs nog enkel kennisoverdracht. Ofwel omdat het onderwijs vanuit één richting wordt gegeven, ofwel omdat het vak enkel gaat óver religie en levensbeschouwing. Er zijn methodes die wel een brede vorming in dialoog voorstaan, maar zij worden nog niet veel gebruikt.

Het openstellen van bijzonder onderwijs is een belangrijke stap, maar er is meer nodig om leerlingen voor te bereiden op het leven in een maatschappij van verschillen. Het onderwijs van de toekomst (want dat is waar we het uiteindelijk over hebben) zal hier een brede vorming in moeten aanbieden, waarin de vaardigheden die nodig zijn voor identiteitsvorming, burgerschap en betekenisgeving samenkomen.

Dit betekent dat we niet alleen voorbij de zuilen moeten gaan, maar ook voorbij ons ongemak met religie en spiritualiteit; pas dan wordt er werkelijk recht gedaan aan een pluriforme maatschappij.

Dit artikel verscheen eerder in Magazine De Linker Wang (oktober 2015).