Leidt ons uit de crisis!

De Nederlander maakt zich zorgen om zijn baan, zijn inkomen, pensioen en zijn huis. De werkloosheid neemt fors toe en ook het aantal faillissementen stijgt onrustbarend. De crisis duurt al meer dan 5 jaar; het einde is nog steeds niet in zicht. Na de financiële crisis zijn we in een forse bestedingscrisis terecht gekomen. Er zijn inmiddels duidelijke overeenkomsten met de jaren 30, zij het met een veel sterkere internationale verwevenheid dan destijds.

De Nederlander maakt zich ook zorgen om de toekomst, die er niet rooskleurig uitziet. Een toekomst met een afbrokkelende solidariteit, onbetaalbare energie, verder toenemende vervuiling, en sterk oplopende zorgkosten die andere bestedingsmogelijkheden verdringen. Bovendien moet hij anticiperen op ontwikkelingen die we niet kunnen (en ook niet moeten willen) keren. Zoals de verdergaande vergrijzing, de technologische ontwikkelingen, de globalisering en de veranderende arbeidsverhoudingen waarin veel lossere dienstbetrekkingen gelden. Kortom, veel uitdagingen die het hoofd moeten worden geboden.

Wat doet de overheid

Die trekt zich terug, laat ons in de kou staan en verdiept de crisis door haar bezuinigingsbeleid. Zij toont bovendien geen visie over hoe ons voor te bereiden op de toekomstige ontwikkelingen. 'Regeren is vooruitzien' is een loze kreet geworden.

Maar kiezen om te delen is voor de huidige crisis ook niet het juiste antwoord. Dit is dan ook een uiterst ongelukkige titel voor een programma. De overheid moet zich niet neerleggen bij deze problemen, zich niet beperken tot het verdelen van armoede, maar zijn verantwoordelijkheid nemen, de leiding nemen op de weg naar verbetering.

Wat moet de overheid doen

In tijden van bestedingscrises is de overheid de enige die met anticyclisch beleid compenserend kan optreden. Dat is een verantwoordelijke taak, te meer daar de overheid – zoals we nu zien – door verkeerd handelen ook de zaak kan verslechteren. In de huidige bestedingscrisis bij het grote spaar/betalings­balans­overschot moet de economie gestimuleerd worden op een zodanige wijze dat de structurele uitdagingen worden opgepakt.

Dat betekent stimuleren van groei, maar wel van een selectieve groei. Bovendien moet de sociale zekerheid worden aangepast zodat die ook bij de minder langdurige vaste arbeidsverhoudingen en bij meer zzp'ers zijn werk kan doen; namelijk de solidariteit effectueren en de economie stabiliseren. Daarom moet de overheid:

1. Samen met andere landen met een betalingsbalansoverschot macroeconomisch rendabel investeren in fysieke, sociaal-culturele, energie en kennisinfrastructuur. Door overheidsinvesteringen en door het via subsidies of belastingmaatregelen en alle andere mogelijke beleidsinstrumenten individuen en bedrijven stimuleren om door investeringen de uitdagingen het hoofd te bieden. Denk aan duurzame energie, openbaar vervoer, het isoleren van gebouwen, recycling enz. Om de stijgende zorgkosten te mitigeren kan ook gedacht worden aan woningaanpassingen om ouderen langer thuis te laten wonen en aan infrastructuur die mensen aanzet tot meer bewegen (bv. met andere vervoerswijzen). Voorts is een gedegen kennis- en opleidingsinfrastructuur vereist voor een adequaat kwaliteitsniveau van beroepsbevolking en productieprocessen om de toekomstige uitdagingen aan te gaan.

2. Re-integratie en de daarvoor noodzakelijke om- en bijscholing van harte ondersteunen. Daartoe rekenen we ook werkervaringsplaatsen (zo nodig met een loonsuppletie - een aanvulling op het loon - uit de WW-gelden) waar de werklozen een nieuw vak kunnen leren. Dit alles met het doel dat de beroepsbevolking voortdurend rendabel en tot de eigen tevredenheid kan participeren in het met steeds veranderende eisen behepte arbeidsproces.

3. De beleidsregels voor overheidsfinanciën zodanig aanpassen dat binnen solide verhoudingen macro economisch rendabele toekomstgerichte overheidsinvesteringen altijd gefinancierd kunnen worden en toekomstige generaties niet worden opgezadeld met verouderde infrastructuur. Scheid daartoe investeringen van lopende overheidsuitgaven en hanteer daarvoor verschillende uitgavenregels.

4. Een duidelijk beleid voor schuldsanering in het vooruitzicht stellen, maar dit pas in betere tijden effectueren ten einde nu de bestedingen niet te frustreren.

5. De werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsverzekering omvormen tot een volksverzekering zodat ook zzp'ers er aan deelnemen. Dit kan een basispakket betreffen, waarop men vrijwillig een aanvullende (sociale) verzekeringen zou moeten kunnen nemen. Het is te overwegen om hierbij het WW-fonds ook te laten voeden door werkgevers, met een premie die afhankelijk is van de WW-instroom vanuit diens bedrijf; ook om de arbeidsongeschiktheidsverzekering te splitsen in een bedrijfsverzekering voor bedrijfsongevallen waar de werkgever verantwoordelijk voor is, en een volksverzekering voor zogeheten sociale risico's.

Wat moet de overheid niet doen

Er circuleren plannen die verkeerde prikkels geven en daarom afgeraden moeten worden. Zo moeten we m.i:

  • Niet de bestedingen nog meer afremmen door koopkrachtvermindering. Loonmatiging was nuttig tijdens de aanbodcrisis van de jaren '80, maar is nu onverstandig. Ook onverstandig zijn een verdere korting van de pensioenen en het verhogen van de btw of andere lasten, waarbij lastenverschuivingen naar energie en vet om wijzigingen in consumptie- of productiepatroon te stimuleren wel zinvol zijn.
  • Niet het productieproces frustreren door algehele arbeidstijdverkorting. Dit betekent slechts verdeling van de armoede, lost het bestedingsprobleem niet op en kan nooit een adequate structurele maatregel zijn. Sterker, hij kan averechts werken. Het miskent namelijk de problematiek van de heterogene arbeidsmarkt, waarop zowel de vraag- alsook de aanbodkant zijn wensen voor de arbeidstijd individueel vervuld moet kunnen zien. De arbeidsmarkt is nu eenmaal geen stoelendans waarbij men naar believen stoelen bij of weg kan schuiven, en waar ieder op alle stoelen past.
  • Niet de solidariteit van werkenden voor hen die niet kunnen werken onder druk zetten door een onvoorwaardelijk basisinkomen. Dan moet de werkende ook betalen voor hen die wel kunnen maar niet willen werken. Bovendien roept het gedragseffecten voor verminderd arbeidsaanbod op. Bij een betekenisvol basisinkomen van €1.150 vergt – ook als het in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting wordt gegeven – de sociale zekerheid voor 12,8 mln. twintigplussers – ongerekend gedragseffecten - 30% van het BBP, tegen nu 13,5%. En waarom ook de hogere inkomens zo'n cadeautje?
  • Niet rommelen aan de euro en de Europese integratie of protectionisme nastreven. Europa is van groot belang en neemt driekwart van onze export af. Ook het flirten met plannen voor complemenaire geldsystemen naast en buiten de euro, die doorgaans alleen afgezonderd kunnen worden uitgevoerd is uit den boze. Zulk complementair geld beperkt immers de reikwijdte van monetaire politiek, werkt het isolationisme en (regionaal) protectionisme in de hand en bevordert een zwart circuit.

Tot slot: als we de problematiek kennen moeten we de problemen oplossen en niet onze tijd verdoen met alsmaar aanwijzen van schuldigen.