GroenLinks en de populistische uitdaging

Ook het bredere begrip 'radicale democratisering', sinds jaar en dag het hart van GroenLinkse beginsel- en verkiezingsprogramma's, schitterde door afwezigheid. Des te pijnlijker was het om ook dit oudlinkse spandoekwoord prominent aan te treffen in het programma van de PVV.

GroenLinks heeft het gevestigde parlementaire en partijenstelsel nooit heilig verklaard, maar is altijd blijven openstaan voor de noodzaak tot verdieping en uitbreiding ervan met direct-democratische middelen. Maar de kaping door populisten van elementen van dit vernieuwingsprogramma heeft een groot deel van de achterban inmiddels kopschuw gemaakt voor elke vorm van directe democratie; zij is in feite teruggevallen in een CDA-achtig conservatisme.

Die terugtrekkende beweging is over de hele linie bij de progressieve en middenpartijen waar te nemen. De frontale kritiek van populisten op de 'elite-heerschappij' van regenteske 'beroepspolitici' in het partijenkartel en hun pleidooi voor een regering 'van, voor en door het volk' heeft er overal voor gezorgd dat de gevestigde partijen dichter zijn gaan aanschurken tegen het bestaande vertegenwoordigende stelsel.

'Alleen een radicale democratisering kan de dominantie van de elites breken', aldus het PVV-programma. Nu GroenLinks door de woordvoerders van 'het volk' zelf bij die elites wordt ingedeeld, is de neiging groot om alle democratisering, laat staan radicale, maar even in de ijskast te zetten.

Ik vind dat spijtig. Het denken over democratisering binnen GroenLinks lijkt stil te staan, tenminste sinds het pamflet Agenda voor een democratische cultuur uit 2002. Mijn stelling is dat de doorbraak van Fortuyn in dat jaar Groene en andere Linksers op het verkeerde been heeft gezet.

Zij moesten niet alleen constateren dat de radicale democratie die de populisten voorstonden deels overlapte met hun eigen voorstellen (zoals het referendum en het volksinitiatief), maar voor een ander deel een ongewenste kant op ging: die van de directe verkiezing van gezagdragers en dus van de personalisering van de politiek, mediaspektakel, charismatisch poseren en autoritair leiderschap. Fortuyn nam immers dit kroonjuweel van D66 over, maar bracht het onder in een visie op direct volksbestuur met sterk anti-elitaire en nationalistische trekken.

Waarom is het populisme eng? Omdat het zo nabij is. Het lijkt erop dat deze rechtse vertaling van het idee van de volksmacht GroenLinksers dichter op het lijf kwam dan menigeen lief was. 'Ver rechts' is (helaas) minder ver dan we graag zouden willen. Tot aan 2002 was immers in de GroenLinkse ideeën over radicale democratisering nog een duidelijke naklank te horen van het eigen linkse populisme van de jaren zeventig (power to the people).

Dat de volksmacht toen socialistisch werd ingevuld (ook door de voormalige marxist Fortuyn) en nu door toedoen van dezelfde Fortuyn een meer nationalistische betekenis kreeg, betekende ook dat de uitdaging niet alleen van buiten maar ook van binnen kwam, vanuit de eigen linkse geschiedenis en het eigen linkse geweten.

Die dubbele uitdaging maakt het meer dan ooit nodig om serieus te beginnen aan het 'brede maatschappelijk debat over de vernieuwing van onze democratie' waartoe het verkiezingsprogramma van GroenLinks eveneens oproept – en waarvoor ook de PvdA met haar voorstel voor een Nationaal Demokratie Akkoord een opening wil maken. In dit debat moeten we proberen om het idee van de radicale democratisering opnieuw uit te vinden.

Dat houdt in dat we het populisme niet eenzijdig moeten verketteren als een virus dat vreet aan het 'wezen' van de vertegenwoordigende democratie, maar de uitdagingen ervan met open vizier moeten aangaan. Het slechtste wat we kunnen doen is ons angstvallig vastklampen aan het gevestigde systeem, en elke uitbouw ervan in direct-democratische richting taboe verklaren. Laten we de moed hebben om eraan voorbij te denken, en de democratische vernieuwingsgedachte terugkapen die ook tot onze eigen linkse traditie behoort.

Dat maakt het de moeite waard om die traditie, in plaats van deze beschaamd van ons af te werpen, nog eens zorgvuldig na te pluizen. Voor dit doel wil ik de recente geschiedenis grofweg indelen in drie perioden:

1. de jaren zeventig en tachtig: socialistisch populisme en de geleidelijke verzachting of 'parlementarisering' ervan;

2. de jaren negentig en het eerste decennium van GroenLinks: de opmars van het republikeinse burgerschapsidioom, waarin de agenda van radicale democratisering blijft doorklinken; en

3. het breukjaar 2002 tot heden: antipopulisme, een steeds sterkere vereenzelviging met het parlementaire bestel en de democratische rechtsstaat, gekoppeld aan een groeiende scepsis over directe democratie in al zijn vormen.

Socialistisch populisme

Helaas: het populisme zit GroenLinks in de genen. De historische toeleveringsbedrijven van de fusiepartij winden er in hun beginsel- en verkiezingsprogramma's geen doekjes om. Van de historische voorlopers is het niet de CPN (die zich lang moet verweren tegen de verdenking de 'dictatuur van het proletariaat' te willen vestigen, en steeds opnieuw verklaart dat het socialisme ook en vooral langs parlementaire weg kan worden ingevoerd) maar de PSP die het meest radicale pleidooi houdt voor een socialistische volksdemocratie.

De beste vindplaats hiervan is het Aktieprogramma 1977-1981, dat de socialistische radendemocratie scherp afbakent tegenover de parlementaire schijndemocratie, die slechts een karikatuur is van de ware volksmacht.

De beoogde gelijke zeggenschap voor allen kan alleen worden gerealiseerd in een maatschappij waarin de klassentegenstellingen zijn opgeheven. De kapitalistische 'bazendemocratie' waarin beroepspolitici alles bij het oude willen laten en de burger slechts het recht heeft 'af en toe een stembiljet in te vullen', moet worden vervangen door 'een echte democratie voor het hele volk'. Dat is een socialistische radenrepubliek die van onderop wordt samengesteld uit direct gekozen en dus direct terugroepbare afgevaardigden van volksvergaderingen van alle betrokkenen.(2) 

Het verkiezingsprogramma van 1986 is al een stuk gematigder van (antikapitalistische en anti-parlementaire) toon, hoewel de PSP blijft streven naar een samenleving zonder de 'uitbuiting en onderdrukking die voortvloeien uit kapitalisme, patriarchaat, racisme en militarisme' en pleit voor een 'een radikale demokratisering en feminisering van de hele maatschappij'.(3)

Ook de PPR heeft, hoewel in wat rustiger bewoordingen, naast de staatkundige altijd ook de maatschappelijke (vooral economische) democratisering in haar vaandel gevoerd, waarbij overigens de buitenparlementaire actie wordt beschouwd als een onmisbare aanvulling op en versterking van de parlementaire democratie.

Van de vier fusiepartijen houdt de EVP het duidelijkst vast aan de 'zuivere' parlementaire democratie. Maar ook de evangelisch-radicalen staan voor medezeggenschap en arbeiderszelfbestuur, sympathiseren met buitenparlementaire acties en bepleiten vormen van directe democratie zoals die inmiddels (in 1985) waren voorgesteld door de staatscommissie-Biesheuvel: het correctief referendum en het volksinitiatief.(4)

Het is dan ook niet verrassend dat het eerste beginselstuk van GroenLinks, Verder kijken uit 1989, opnieuw pleit voor 'meer wetgevende kaders voor vergaande democratisering van de economische en maatschappelijke verhoudingen'. Ook de twee programma's die verschijnen in 1991 koppelen de radicale democratisering onmiddellijk aan een drastische herverdeling van materiële vrijheidskansen.(5) In 1993 verschijnt Duurzame democratie. GroenLinks en politieke vernieuwing, dat net als zijn voorgangers het verschijnsel politieke partij nogal (zelf)kritisch benadert.

Dat partijen niet langer de centrale functie vervullen in de relatie tussen burger en bestuur is 'een voldongen feit'. Partijen moeten daarom 'publieke partijen' worden en meer als maatschappelijke debatfora gaan optreden. Naast het besluitvormend en correctief referendum en het volksinitiatief moet ook worden gezocht naar een directere relatie tussen kiezer en gekozene.

Het rapport is daarom voorstander van introductie van de 'ultieme voorkeurstem', die ervoor zorgt dat de uiteindelijke lijstvolgorde geheel door de kiezers wordt bepaald. Zo krijgen burgers meer directe invloed op de politieke besluitvorming, 'los van politieke partijen'.(6)

Ook het verkiezingsprogramma van 1994 stelt dat burgers meer directe invloed moeten uitoefenen op de democratische besluitvorming en de kans moeten krijgen 'om volksvertegenwoordigers persoonlijk te kiezen', o.a. via een verregaande verlaging van de voorkeursdrempel. Overvloed en onbehagen, het verkiezingsprogramma van 2002, bevat opnieuw (en voor het laatst!) een 'Agenda voor radicale democratisering' en pleit o.a. voor meer 'directe vormen van zeggenschap en democratie', zoals het correctief referendum op alle bestuurlijke niveaus. Tenslotte moet er 'een breed debat over de bestuurlijke inrichting van Nederland' worden opgestart.(7)

Burgerschap

De geleidelijke verwatering van het linkse populisme wordt het duidelijkst zichtbaar in de groeiende populariteit van het neo-republikeinse burgerschapsidioom, dat gedurende de jaren negentig binnen de progressieve partijen sterk in opmars is. Rond het tijdstip van de oprichting van GroenLinks is er zelfs sprake van een golfje van publicaties, waarvan het WRR-rapport Eigentijds burgerschap uit 1992, met Herman van Gunsteren als hoofdopsteller, de belangrijkste is. Het neo-republikanisme vervangt het oude ideaal van de volksheerschappij, zonder definitief afscheid te nemen van de letterlijke betekenis van het woord 'democratie'.

Het ideaal is nog steeds dat van de zichzelf sturende gemeenschap van vrije en gelijke burgers. De (goede) burger is iemand die bij toerbeurt 'zowel regeert als geregeerd wordt' en als zodanig een 'publiek ambt' uitoefent. De kern van deugdzaam burgerschap is participatie aan het publieke debat en aan de politieke besluitvorming. Deze nadruk op participatieve democratie van onderop vergt van burgers een permanente waakzaamheid en actiebereidheid, hoewel het in huidige tijd meer gaat om controle op en correctie van de macht dan om deelname aan de macht.(8)

Ook op het internationale toneel circuleren in die tijd invloedrijke noties over participatieve democratie, met een centrale rol voor het in 1984 verschenen boek Strong Democracy van Benjamin Barber.(9) Barber zet zich sterk af tegen de 'dunne', vertegenwoordigende democratie die in gebreke blijft omdat zij een hegemoniale elite van volksvertegenwoordigers kent, dus het politieke gelijkheidsprincipe onvoldoende erkent.

Politiek wordt dan wat politici doen; het enige dat burgers doen is stemmen op politici. Representatie is volgens Barber onverenigbaar met de ware vrijheid omdat de politieke wil wordt gedelegeerd ten koste van het ware zelfbestuur en de ware autonomie van burgers. De politiek is geen professie, geen zaak van specialisten en experts; de sterke democratie is 'de politiek van amateurs, waarbij iedereen iedereen tegemoet moet treden zonder de tussenkomst van expertise'.(10)

Opvallend is dat ook het GroenLinks-pamflet Agenda voor een democratische cultuur, dat vlak na de Fortuynrevolte verscheen en een sterk antipopulistische inslag heeft, het professionalisme verdedigt, maar niet voor politici: 'Democratie is niet een klusje van politici, maar een zaak van ons allen'.(11)

Breukjaar 2002

De Fortuyn-doorbraak en de kiezersrevolte van 15 mei 2002 betekende een breuklijn: plotseling moest links erkennen dat de kritiek op het parlementaire en partijenbestel en de radicale democratiseringsagenda voor een belangrijk deel door rechts waren gekaapt.

Democratische vernieuwing werd echter door populisten als Fortuyn veel sterker gekoppeld aan een individualistische personenpolitiek en belichaamd in een even mediagenieke als autoritaire leiderschapsstijl, terwijl het ideaal van de volkssoevereiniteit ging samenvallen met de bescherming van de Nederlandse culturele eigenheid tegen de vermeende dreiging van (vooral islamitische) indringers. Deze rechtse variant van radicale democratisering kon daardoor ook gemakkelijk worden geassocieerd met de historische slagschaduw van het nationaal-socialistische populisme.

Het effect van deze rechtse afbuiging van de eigen democratiseringsidealen was dat de linkse partijen allergischer werden voor zelfkritiek en voorzichtiger werden met vormen van directe democratie, zeker als men vermoedde dat zij het politieke personalisme, het mediaspektakel en nationalistische 'onderbuikgevoelens' zouden bevorderen.

Ook GroenLinks schrapt in deze tijd stilzwijgend enkele voorstellen die burgers een meer directe invloed geven op de selectie van hun volksvertegenwoordigers, zoals de 'ultieme voorkeurstem' die nog voorkomt in de programma's van 1993, 1994 en 1998. Het correctief referendum en het volksinitiatief lijden minder aan dit personalistisch risico en blijven voorlopig gehandhaafd. Maar de term 'radicale democratisering' komt vanaf 2002 niet meer in GroenLinkse programmateksten voor.

De derde fase, van 2002 tot het verkiezingsprogramma van 2010, laat die 'verbraving' van het democratiseringsprogramma duidelijk zien. Denk aan de sterk afwijzende reactie van een denker als Jos van der Lans op Fortuyn (een 'politieke punker'), die net als PvdA'er Bart Tromp een wezenlijk conflict zag opdoemen tussen de parlementaire en de directe democratie, en het populisme daarom afwees als een antidemocratische knieval voor de politieke showbusiness en de cultus van charismatisch leiderschap.

Tijdens de 'burgemeesterscrisis' van maart 2005, toen de PvdA in de Eerste Kamer de direct gekozen burgemeester blokkeerde en minister De Graaf ten val bracht, stemden de GroenLinkse senatoren, onder wie Jos van der Lans en Leo Platvoet, met de PvdA mee.

Volgens hen wilde De Graaf de Nederlandse democratie verbouwen van een partijenstelsel naar een personendemocratie, terwijl het primaat van de lokale democratie moest blijven liggen bij de gemeenteraad. De personificatie van de politieke macht moest worden gezien als een uitholling van de parlementaire democratie. Het primaat moest ofwel liggen bij de gekozen organen, ofwel de zeggenschap moest direct in handen van de burgers worden gelegd, zoals bij referenda. Personendemocratie hield echter het risico in van afglijden naar een presidentieel systeem.(12)

Dezelfde frisse afkeer van populisme en politiek personalisme treffen we aan in Femke Halsema's Over de Linkse Lente(2006). Het debat over democratische vernieuwing is volgens haar vaak 'modieus geneuzel'. Uit angst voor het populisme zijn veel politici de afgelopen jaren gaan 'dwepen' met het staatkundig programma van D66 (in een verkiezingsdebat in februari 2010 noemde zij de direct gekozen burgemeester opnieuw een 'landelijk modeartikel').

Tegenover het geklaag over de kloof tussen burgers en bestuur houdt Halsema vast dat het juist een probleem is dat er geen kloof bestaat. Er is juist behoefte aan politici die zich onderscheiden door hun onafhankelijke opstelling, die staan voor hun zaak en zich minder fixeren op de 'volkswil'. Daarnaast wantrouwt zij plannen die teveel macht leggen bij direct gekozen bestuurders: dat is geen democratie, maar 'hoort bij het populistische verlangen naar macho-politiek'.(13)

Maar ook het door GroenLinks lang gekoesterde referendum komt onder vuur te liggen. Het 'verloren' referendum over de Europese Grondwet van 1 juni 2005 is voor velen een kantelmoment en een nieuwe bron van scepsis over de waarde van directe democratie. Het verkiezingsprogramma Groei Mee uit 2006 pleit nog wel voor het referendum, maar verder is het hoofdstukje 'Allemaal burgers' weinig ambitieus.

Het beginselmanifest GroenLinks, een partij van de toekomst uit 2008 bevestigt nog eens dat GroenLinks een 'brede agenda van democratisering' heeft, met als ideaal de 'gelijke zeggenschap voor iedereen' en maximale burgerparticipatie; maar het benadrukt ook dat 'de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming ligt bij de politiek'. En in het lijstje van politieke prioriteiten wordt democratisering niet langer genoemd.(14) 

Uit het programma van 2010, zo weten we, werd het referendum door het verkiezingscongres met enkele stemmen verschil geschrapt. Als ik uit de school mag klappen: ook binnen de programmacommissie waren sceptische geluiden over het referendum te horen, en werden andere voorstellen tot bestuurlijke vernieuwing (zoals het verzwaren van de voorkeurstem) zonder veel plichtplegingen afgestemd.(15)

Verticale democratie

GroenLinks is dus steeds braver of 'parlementair-burgerlijker' geworden, en komt dichter bij het sentiment van Jan Marijnissen in zijn recente Thorbeckelezing: 'Alle nieuwlichterij die verscholen gaat achter het begrip bestuurlijke vernieuwing kan me gestolen worden'.(16) Salon- en Regierungsfähig GroenLinks durft het denken buiten de lijntjes van het systeem steeds minder aan. Maar als we die houding te mager en te defensief vinden, hoe kan het denken over democratisering dan opnieuw worden gemotoriseerd?

Het eerste wat ons te doen staat is radicaal afscheid nemen van de letterlijke betekenis van democratie zoals die wordt omarmd door rechtse én linkse populisten, zonder in het andere uiterste te vervallen en de gevestigde parlementaire democratie heilig te verklaren. Dat houdt in dat het misleidende beginsel van de volkssoevereiniteit in al zijn vormen wordt afgezworen, inclusief het politieke primaatsdenken waartoe het aanleiding geeft.

Als SP'ers stellen dat 'niet het parlement, maar het volk de soevereiniteit bezit',(17) moeten wij zeggen: geen van beide. In de vertegenwoordigende democratie bestaat geen oorspronkelijke machtsbron (zoals 'het volk') waarvan andere machtsinstanties zijn afgeleid; zij vormt eerder een precaire balans van machten en tegenmachten (checks and balances). Er is dan ook geen sprake van een 'hoofdmacht' die het politieke primaat zou hebben, zoals de Grondwet nog zegt over de gemeenteraad op lokaal en het parlement op nationaal niveau.

We moeten een nieuwe visie ontwikkelen op de relatie tussen vertegenwoordigers en vertegenwoordigden in de democratie. Een regering ´van, voor en door het volk´, inclusief het neo-republikeinse 'zelfbestuur', is een gevaarlijke illusie.(18) Zelfs de meest democratische democratie kent een elitebestuur. Elites zijn geen vervalsverschijnsel in de democratie, maar hebben belangrijke productieve functies.

Letterlijke democratie leidt al gauw tot volkseenheidsdenken, nivellering en meerderheidstirannie. De niet-letterlijke democratie veronderstelt daarentegen een 'verticale' arbeidsdeling en productieve wisselwerking tussen twee type actoren: politieke professionals en politieke leken. De vertegenwoordigende democratie behoudt daarmee een zeker aristocratisch element.

Deze wisselwerking tussen de gekozen elite en de burgers die deze elite kiest moet niet idyllisch maar dialectisch worden opgevat: zij heeft twee gezichten. Elites kunnen altijd gewend raken aan macht en privileges en afglijden naar regentesk en oligarchisch gedrag. Macht, ook democratisch verworven representatiemacht, werkt altijd corrumperend. Elke organisatie en institutie heeft de neiging om van een middel te verworden tot een doel op zich, met de bijbehorende verharding van institutionele en personele belangen.

Juist daarom moet het populisme met zijn anti-elitaire inslag als een welkome uitdaging worden beschouwd. Het is een intrigerende paradox: tegenover het idee van de nivellerende volksmacht moet een positieve elitetheorie van de politieke vertegenwoordiging worden ontwikkeld.

Maar de onvermijdelijke 'wet van de oligarchisering' (de tendens dat gekozen vertegenwoordigers zich ontpoppen tot nieuwe regenten) maakt het tegelijkertijd noodzakelijk om daartegenover de 'anarchistische' inslag van het populisme te mobiliseren. De ernst van de huidige vertrouwenscrisis tussen burgers en politiek maakt deze nieuwe verdiepingsslag onontkoombaar.

Vormen van directe democratie zoals het referendum, maar ook directe verkiezingen van bestuurders op alle drie niveaus van het Huis van Thorbecke – en dus een meer op personen en minder op partijen gerichte democratie – kunnen de wisselwerking tussen politieke professionals en burgers intensiveren. Het populisme is daarom op drie manieren uitdagend. Het laat ten eerste zien wat democratie niet is, namelijk de heerschappij van, door en voor het volk. Niet de volksmacht maar scheiding en onderlinge balancering van machten vormen het hart van de democratie.

Ten tweede: omdat populisten inspelen op de behoefte aan profilerend leiderschap en een goed politiek verhaal, dwingen zij vertegenwoordigende democraten om zelfbewuster om te gaan met hun eigen professionalisme en de politiek als vak. Ten derde: omdat deze elite van professionals altijd het gevaar loopt om zich af te sluiten en te gaan kleven aan het pluche, zijn 'ter compensatie' van de relatieve autonomie die ze krijgt toegemeten nieuwe vormen van directe zeggenschap door burgers nodig.

Als de elite en het leiderschap aan de 'bovenkant' van de democratische pyramide meer ruimte krijgt, moeten ook de burgers aan de 'onderkant' bij wijze van contragewicht meer te zeggen en te kiezen hebben. Het populisme daagt ertoe uit om de verticale lijn van de democratie te intensiveren en het Huis van Thorbecke tegelijkertijd te 'verhogen' en te 'verdiepen'.

Enerzijds kan het elitaire karakter van de vertegenwoordigende democratie duidelijker en zelfbewuster worden geformuleerd. Maar omdat politieke elitevorming altijd kan ontaarden in machtsmisbruik, kan anderzijds de anti-elitaire inslag van het populisme behulpzaam zijn om verticale tegenmachten te vormen en het volk meer mogelijkheden geven om 'terug te praten'. De verticalechecks and balances van het systeem worden daarmee sterker aangezet.(19)

Voor dit doel kan het complete arsenaal worden aangesproken dat traditioneel onderdeel vormde van de radicale democratiseringsagenda van GroenLinks: van referenda, burgerpanels en cliënten- en bewonersraden in de zorg, het onderwijs en de huisvesting tot en met een grotere zeggenschap voor werknemers in economische instituties.

Maar naast die raden-achtige structuren zouden ook andere, meer personalistische vormen van directe democratie moeten worden uitgeprobeerd. Het is intrigerend om te zien dat juist de personendemocratie tegelijkertijd de 'elitaire' en de 'populistische' dimensies van de democratie kan versterken, en een brug kan slaan over de kloof tussen elite en volk.

Door het afzonderlijke mandaat voor leidersposities worden zij aantrekkelijker voor uitgesproken persoonlijkheden: mensen met ambitie, visie en durf. Tegelijkertijd herkennen 'gewone' burgers, met name de minder opgeleiden, zich gemakkelijker in personen dan in partijen en programma's, zodat de politieke dominantie van de hoger opgeleide elite wordt tegengegaan.(20) Juist daarom zouden (groen)linkse partijen hun koudwatervrees voor de 'populistische' personendemocratie moeten laten varen.

Dit artikel verscheen eerder in Socialisme & Democratie, 7/9, 2010.

Voetnoten 

  1. Het werd met slechts enkele stemmen verschil door het verkiezingscongres van 18 april 2010 verworpen. Over het democratisch gehalte van het referendum, zie verder Dick Pels ‘Rara het referendum’, De Helling, nr.2, zomer 2010.
     
  2. Aktieprogramma 1977-1981. PSP voor een werkelijk socialistische politiek (http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl). Dit programma is overigens sceptisch over het referendum, dat 'geen enkele garantie voor een grotere volksmacht' biedt, omdat kiezers nauwelijks invloed hebben op de vraagstelling en het gemakkelijk kan worden gemanipuleerd.
     
  3. Programma PSP Tweede Kamerverkiezingen 1986(http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl). 
     
  4. Bv. Manifest '82. Programma PPR Tweede Kamerverkiezingen 1982; Verzet en vernieuwing, idem 1986; Op heel de aarde. Vrede door gerechtigheid. EVP Programma 1989 (http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl). 
     
  5. Verder kijken (1989); GroenLinks, een plaatsbepaling (1991) en Uitgangspunten van GroenLinkse politiek (1991)(http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl). 
     
  6. Duurzame democratie. GroenLinks en politieke vernieuwing. Utrecht: Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, 1993
     
  7. GroenLinks verkiezingsprogramma 1994-1998 voor de Tweede Kamer en Europees Parlement (http://dnpp.eldoc.ub.rug.nl); Overvloed en onbehagen. Verkiezingsprogramma 2002-2006. Utrecht: GroenLinks. 
     
  8. WRR (1992) Eigentijds burgerschap. Den Haag: Sdu; J.B.D. Simonis, A.C. Hemerijck en P.B. Lehning (red.)(1992) De staat van de burger. Meppel/Amsterdam: Boom; Bas van Stokkom (1992) De republiek der weerbaren.Houten: Bohn, Stafleu, Van Loghum; Ido de Haan (1993) Zelfbestuur en staatsbeheer.Amsterdam: Amsterdam University Press. 
     
  9. Benjamin Barber (1984) Strong Democracy. Participatory Politics for a New Age. Berkeley: University of California Press. Zie ook de hausse aan commentaren gedurende de jaren negentig op het republikanisme van Hannah Arendt. 
     
  10. Zie daartegenover de verdediging van de politiek als professie door Frans Becker en Paul Kalma, 'Het vak van de politiek', Socialisme & Democratie, 2, 1991 en uitvoeriger Dick Pels (1993) Het democratisch verschil. Amsterdam: Van Gennep. 
     
  11. Jos van der Lans e.a. (2002) Agenda voor een democratische cultuur. Utrecht: Wetenschappelijk Bureau GroenLinks. 
     
  12. Zie de polemiek tussen de beide senatoren en de auteur in Waterstof #3, april 2005 (www. waterlandstichting.nl). 
     
  13. Femke Halsema (2006) Over de linkse lente. Amsterdam: Bert Bakker, pp. 153 e.v. 
     
  14. Groei Mee. Verkiezingsprogramma 2006-2010; Utrecht: GroenLinks, 2006; GroenLinks, een partij van de toekomst, Utrecht: GroenLinks, 2008. 
     
  15. Voormalig GroenLinks Kamerlid Evelien Tonkens, nu hoogleraar Actief Burgerschap en columniste van de Volkskrant, is wellicht de meest uitgesproken woordvoerder van het 'parlementaire' sentiment. Zij omarmt de klassieke politieke partij, keert zich tegen dualisering, personalisering en directe verkiezingen, en is zeer sceptisch over het referendum (Spugen op kleine leiders. Tien kortsluitingen in een opgewonden samenleving. Amsterdam: Van Gennep, 2009). 
     
  16. Jan Marijnissen, 'Dimmen of gas geven? Hoe de parlementaire democratie overeind te houden in moeilijke tijden'. Thorbeckelezing, Den Haag, 13.4.2010. Marijnissen maakt een opvallende uitzondering voor het referendum, maar kiest de populistische interpretatie ervan als 'de ultieme expressie van "het volk aan de macht". 
     
  17. Een uitspraak van SP-Kamerlid Harry van Bommel.
     
  18. In zijn Van der Wielenlezing van 26 maart j.l. omarmt ook Job Cohen de republikeinse visie, en omschrijft hij de democratie als 'bestuur van, voor en door burgers... Burgers moeten politici vertrouwen, politici moeten burgers vertrouwen. Al was het maar omdat democratie een systeem is waarbij burgers zichzelf regeren.' Politici worden door hem dan ook aangeduid als 'gekozen burgerbestuurders'. 
     
  19. Zie uitvoeriger Dick Pels (2009) 'Verticale democratie. Populisme en de noodzakelijke vernieuwing van de politiek', in Humeurig volk, rusteloze politici. Jaarboek Vereniging van Griffiers 2009. Den Haag: Sdu; en idem (2010) 'Gekozen leiders en de stem van het volk', De Helling nr.1, lente, pp. 20-22. 
     
  20. Zie Mark Bovens & Anchrit Wille (2009), Diploma Democracy. On the Tensions Between Meritocracy and Democracy.Utrecht/Leiden: NWO.