Op 27 maart sprak politiek filosoof Govert Buijs de Groen van Prinstererlezing (2014) uit in Utrecht. Op uitnodiging van de ChristenUnie ontvouwde Buijs – zelf bestuurslid van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA – zijn christelijk geïnspireerde ideeën. De verzorgingsstaat heeft vooral na de jaren zestig “een wereld geschapen van alleen maar rechten”, betoogde hij. Hij werd geciteerd in diverse dagbladen waaronder het Reformatorisch Dagblad, waaruit ik hem nu citeer.
Volgens Buijs zijn er “nieuwe morele oefenplaatsen nodig, omdat moraal nog altijd veel meer een zaak is van navolging van inspirerende voorbeelden dan van het gehoorzamen van regels.” De afschaffing van de maatschappelijke stage noemde hij in dat verband “verbijsterend”. Buijs legt de pijnpunten bloot van een overheid die te veel overlaat aan de krachten van de Markt en de Staat, en te weinig oog heeft voor de rol van vrije en verantwoordelijke burgers die zich organiseren als civil society.
De burger is in Nederland jarenlang “verguisd, veracht, vervolgd” en “belachelijk gemaakt”, stelt Buijs. En als klap op de vuurpijl zegt Buijs dat het ‘christelijk-burgerlijk beschavingsfundament’ al eeuwenlang veel taaier is dan alle liberale, marxistische, nietzscheaanse of postmodern-Franse kritiek erop.
De lezing van Buijs ging er met dit soort formuleringen waarschijnlijk in als koek bij zijn orthodox-christelijke toehoorders. De kritiek van Buijs is relevant en soms zeker raak. Graag plaats ik echter ook kritische kanttekeningen. Ten eerste wil ik ingaan op rechten en plichten, ten tweede op de beoogde nieuwe oefenplaatsen voor moraal en ten derde op het ‘christelijk-burgerlijk beschavingsfundament’. Zo kom ik ten slotte uit bij de beloofde radicale update.
Rechten
De verzorgingsstaat schoot inderdaad door met een groot accent op rechten. Sinds eind jaren tachtig voert de overheid hierop echter corrigerend beleid. Zelfs van dien aard dat de vraag gerechtvaardigd is of we anno 2014 niet te ver doorschieten. Is de druk op mantelzorgers bijvoorbeeld niet al groot genoeg? Hoe staat het met de rechten van de groeiende groep kinderen die opgroeien in armoede? Kunnen gemeenten alle nieuwe zorgtaken wel aan? Wie ontvangt een uitkering en vindt dat nu nog comfortabel? Zijn er in de politiek inmiddels niet genoeg wissels omgegaan?
De invoer van een maatschappelijke stage voor jongeren vind ik met Buijs zeer waardevol en het afschaffen ervan teleurstellend. Maar is dat genoeg reden om allerlei plichten in te voeren? Het is beter om te appelleren aan de verantwoordelijkheid van mensen en tegelijk hun rechten te beschermen. Betutteling kan juist averechts werken. Eigenlijk zegt Buijs dat zelf ook wanneer hij stelt dat “moraal nog altijd veel meer een zaak is van navolging van inspirerende voorbeelden dan van het gehoorzamen van regels.” Waarom dan toch die nadruk op plichten? Het lijkt me logischer om deugden centraal te stellen.
Oefenen
Om sociaal gedrag te ontwikkelen zijn inderdaad ‘oefenplaatsen’ nodig. Maar wat zijn nu concreet die oefenplaatsen? Geloofsgemeenschappen? Scholen wellicht? Vrijwilligersgroepen zoals sportverenigingen en scoutinggroepen waar mensen leren wat samenwerken en fair play is? Het antwoord op deze vraag moet vooral ruim zijn en zich niet beperken tot christelijke organisaties. Denk aan de talloze lokale grassroots bewegingen op het gebied van duurzaamheid, stadslandbouw of zorg.
De groeiende groep ‘nieuwe spirituelen’ is weliswaar niet verbonden aan klassieke religieuze instituten, maar in sociaal en ecologisch opzicht zeker niet ‘ongebonden’ en eerder maatschappelijk geëngageerd. Dit blijkt onder meer uit het recente promotieonderzoek van religiewetenschapper Joantine Berghuijs aan de Universiteit Utrecht.
Dankzij de ontkerkelijking ontstaan nieuwe – anders dan kerkelijke – spirituele oefenplaatsen, terwijl kerken die met hun tijd mee gaan juist spirituele en sociale oefenplaatsen worden, waar zij voorheen vaak het karakter hadden van dwanginstituten.
Spirituele basis voor compassie
Of we alle heil mogen verwachten van uitsluitend een ‘christelijk-burgerlijk beschavingsfundament’, zoals Buijs stelt, is zeer de vraag. Het klinkt in de oren van veel Nederlanders te exclusief christelijk en ook te conservatief, los van de vraag of Buijs dat zo bedoelt. Waarom geen zoektocht naar een ‘spiritueel-geëngageerde basis voor compassie’ waarin diverse levensbeschouwelijke stemmen – inclusief christelijke – klinken? Dat past beter bij GroenLinks als pluriforme en vrijzinnige partij. En het sluit mooi aan bij het motto van De Linker Wang, de religiewerkgroep van GroenLinks: ‘politiek met compassie’.
Anno 2014 is de valkuil van het christelijk-sociaal denken dat alle positieve nadruk op de civil society als schaamlap wordt gebruikt voor economische vrijheid. Zo komt een goed werkende publieke sector verder onder druk te staan. In CDA-kringen wordt vaak gesproken over de noodzaak van een ‘kleinere overheid’, maar zelden over een ‘kleinere markt’. Daarmee lijkt het christelijk-sociaal denken van het CDA zich te ontwikkelen tot een christelijk-conservatieve vlag op een economisch liberale modderschuit.
Radicale update
Buijs stelt in zijn recente lezing gelukkig ook dat de overheid niet ‘rücksichtslos’ moet terugtreden, maar een ‘complementair-faciliterende overheid’ moet worden. Programmatisch biedt de ChristenUnie – met aandacht voor sociale gerechtigheid en duurzaamheid – daartoe meer aanknopingspunten dan het CDA. Maar binnen het CDA is waarschijnlijk weer wat meer ruimte voor een inclusieve uitwerking van het christelijk-sociaal gedachtegoed met oog voor diverse levensbeschouwelijke stemmen.
In de geest van bovenstaande kritiek kan GroenLinks met een eigen progressieve en vrijzinnige interpretatie komen van het christelijk-sociaal denken. Zo kan GroenLinks als niet-confessionele partij met spirituele (deels christelijke) wortels, het beste van twee werelden combineren. Noem het een ‘radicale update van het christelijk-sociaal denken’ als bijdrage aan het debat over hoe Nederland groener, socialer en spiritueler de toekomst tegemoet kan treden.
Civil society en overheid
Waarschijnlijk kunnen de ideeën van de Amerikaanse politiek filosoof Michael Walzer (1935) GroenLinks in deze zoektocht van dienst zijn. Opvallend is hoeveel accent Walzer legt op de plaats en rol van de civil society in politieke processen: de sociale verbanden tussen staat en individu zijn volgens hem doorslaggevend voor de door ‘links’ gewenste veranderingen.
In zijn boek Politics and Passion (2005) formuleert hij vier uitgangspunten van een linkse theorie over de civil society. Ten eerste dat de civil society voor een belangrijk deel niet wordt bepaald door individuele keuzes of vrijwillige verbintenissen, maar ook door cultuur, godsdienst en socialisatieprocessen. Ten tweede dat de civil society niet vruchtbaar kan functioneren zonder ingrijpen en steun van de overheid.
Ten derde dat de overheid niet alleen conflicten binnen de civil society moet beheersen, maar ook de ongelijkheid aan macht en invloed binnen de civil society moet verminderen. En ten vierde dat wanneer de overheid zich bemoeit met de civil society, ze niet moet denken dat alle gemeenschappen binnen de civil society bestaan uit autonoom handelende individuen.
Passie en compassie moeten kortom ruim baan krijgen. Maar niet zonder een overheid die coördineert en regisseert te midden van alle vrije en bezielde krachten in de samenleving.