Recensie

Auteurs Sendhil Mullainathan en Eldar Shafir besloten tot het schrijven van Scarcity: The True Cost of Not Having Enough (2013) toen zij een verrassende analogie in hun leven op het spoor kwamen. Vrienden en succesvolle wetenschappers – Mullainathan is hoogleraar economie aan Harvard en Shafir hoogleraar psychologie en public affairs aan Princeton –liepen steeds aan tegen de stress van verstrijkende deadlines van eerder gedane beloftes.

Teveel projecten leken te interessant om nee tegen te zeggen. Al snel bleek dit echter een onrealistische hoeveelheid werk op te leveren waar geen tijd voor was in hun drukbezette agenda’s. Het ene gat dichtten ze met het andere, waardoor steeds meer werk en privéverplichtingen in de verdrukking kwamen en ze inefficiënte keuzes begonnen te maken: ze ‘leenden’ tijd van zaken die ook aandacht behoefden, waardoor die later meer werk kostten om goed te maken.

Eigenlijk leek de manier waarop zij met hun tijd omgingen erg op de manier waarop iemand met een tekort aan geld rekeningen betaalt, bedachten ze op een dag: de meest acute rekening wordt betaald, waardoor op een andere rekening een aanmaning volgt met een boete, waarna een doorlopend krediet wordt afgesloten waarover een hoge rente moet worden betaald, enzovoorts.

Op die manier zijn mensen met een tekort aan tijd of geld vaak meesters in het oplossen van acute problemen, maar tegelijkertijd zeer inefficiënt in het structureel verbeteren van hun situatie.

In Scarcity stellen de auteurs daarom voor om schaarste niet alleen te zien in klassieke, economische zin, maar ook te kijken naar het de belevenis van schaarste. De centrale vraag van het boek is wat er gebeurt in de hersenen van mensen die denken dat ze te weinig hebben (tijd of geld) en wat voor effect dat heeft op hun keuzes en gedrag.

Schaarste leidt volgens de auteurs in de eerste plaats tot het ontstaan van een tunnelvisie, die gericht is op het beleefde gebrek. Dit is niet altijd negatief: het kan helpen om een klus geconcentreerd uit te voeren. Maar het leidt er ook toe dat andere zaken die belangrijk zijn verwaarloosd worden.

Tunnelvisie zorgt ervoor dat we minder hersencapaciteit beschikbaar hebben in onze hersenen, de auteurs noemen dit een verlies aan ‘bandbreedte’. Dit verlies aan bandbreedte maakt dat het er niet langer om gaat hoe intelligent iemand in aanleg is: met tunnelvisie kan iedereen onverstandig gaan handelen.

Een gebrek aan bandbreedte heeft allerlei consequenties, van gebrek aan daadkracht en doorzettingsvermogen tot vergeetachtigheid, het maken van fouten en sneller uit je slof schieten. Mullainathan en Shafir behandelen tal van experimenten die dit demonstreren. Cruciaal is dat die zaken bij elkaar ertoe leiden dat de kans groot is dat de schaarste niet opgelost wordt, maar juist erger wordt. Een vicieuze cirkel ligt op de loer.

Is alle schaarste dan hetzelfde? Gelukkig geven de auteurs toe dat armoede, een tekort aan middelen om in de eerste levensbehoeften te voorzien, meestal meer ingrijpend is dan schaarste in tijd. Daarbij verschilt het per situatie wat tot de eerste levensbehoefte gerekend wordt. Mullainathan en Shafir schrijven daarover: ‘There is too little evidence to know how comparable these two forms of poverty – absolute versus relative – are psychologically. For our purposes, they are all examples of poverty.’ (149)

Daarbij heeft een tekort aan geld de grootste impact volgende de auteurs: ‘Money, because it is fungible, can be used to compensate for other forms of scarcity. The reverse – trying to alleviate the scarcity of money – is much harder.’ (150) Ze beargumenteren dat hun concept van schaarste zou moeten leiden tot een minder neerbuigende houding ten opzichte van mensen die bijvoorbeeld in armoede leven of overgewicht hebben. In plaats daarvan zou men op zoek moeten gaan naar pragmatische oplossingen voor het bestrijden van de negatieve effecten van schaarste.

In hun boek besteden ze aandacht aan een aantal van de baanbrekende studies naar het effect van armoedebestrijdingsmethodes die de afgelopen jaren uitgevoerd zijn bij het Abdul Latif Jameel Poverty Action Lab (J-PAL), waarvan Mullainathan medeoprichter is. Zo bespreken ze het feit dat veel armoedebestrijdingsprojecten (bijvoorbeeld inentings- en microkredietprogramma’s) ontworpen worden zonder ruimte voor deelnemers om eens verstek te laten gaan. De gedachte is dat armen zo gebaat zijn bij de hulp dat ze vanzelf op zullen komen dagen.

Het tegendeel blijkt waar. Armen zijn vaak zo druk met de gevolgen van armoede het hoofd te bieden dat ze vaker verstek zullen laten gaan als het deelnemen niet gemakkelijk wordt gemaakt of als er kleine motiverende extra’s worden aangeboden (zoals een gratis maaltijd). Helaas blijft het hoofdstuk dat Mullainathan en Shafir aan J-PAL besteden een beetje aanvoelen als een excuushoofdstuk. Het reeds in 2011 verschenen boek Poor economics: Barefoot Hedge-fund Managers, DIY doctors and the Surprising Truth about Life on Less than $1 a Day van Abhijit V. Banerjee en Esther Duflo, geeft een uitgebreidere beschouwing van de methodes en onderzoeksresultaten van J-PAL.

De keuze om in Scarcity een grote, alomvattende theorie te presenteren en die vervolgens voornamelijk te illustreren met gedragsexperimenten heeft als valkuil dat de discussie oppervlakkig blijft en enkel het begin van mogelijke oplossing aandraagt. Niettemin biedt het boek nuttige inzichten voor hedendaagse beleidsvraagstukken.

Neem bijvoorbeeld het creëren van de door de Nederlandse overheid gepropageerde participatiesamenleving. Deze moet, als we de lijn in Scarcity volgen, beginnen met het vergroten van de zelfredzaamheid van bijstandsgerechtigden door het mensen in de bijstand gemakkelijker te maken om maatschappelijk mee te doen zonder dit tot een verplichting te maken. Inkomen afhankelijk maken van participatie – zoals steeds meer gemeenten in Nederland doen – betekent weer een zorg erbij, waardoor de kans dat de bijstandsgerechtigde genoeg bandbreedte overhoudt om waardevol te participeren juist verkleind wordt.

Volgens de auteurs begint het verhogen van iemands zelfredzaamheid juist bij het vergroten van iemands bandbreedte. Dan ontstaat er ruimte om bijvoorbeeld een bijscholingscursus in het kader van re-integratie niet alleen bij te wonen, maar om er ook iets van te leren. Dat kan bijvoorbeeld door gratis kinderopvang beschikbaar te stellen voor werklozen met kinderen, zodat ze zich beter kunnen concentreren op het vergroten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Maar dit kan bijvoorbeeld ook door niet nog meer te bezuinigen op het toch al lage inkomen van bijstandsgerechtigden.

Een goed voorbeeld van het gebruik van de inzichten van Mullainathan en Shafir is het Goede Gieren Fonds. Dit Fonds onderzoekt een meer pragmatisch georganiseerde schuldhulpverlening, waarbij gebruik wordt gemaakt van beloning in plaats van straf. Zo wordt een directe financiële verbetering van iemands situatie nagestreefd, in plaats van dat die verbetering – zoals nu gangbaar is – drie tot vijf jaar wordt uitgesteld.

Ook voor de rol van werkende mensen in de participatiesamenleving kunnen uit het boek aanbevelingen worden gedestilleerd. Zo is het in Nederland momenteel zo dat werknemers over het algemeen werkzaam zijn in een soort ‘buyers market’: er is minder vraag (werkgevers) dan aanbod (werknemers). Zo worden er zeer weinig vaste contracten afgesloten en zijn veel organisaties ingekrompen.

Het gevolg is, dat veel werknemers een te drukke baan met minder zekerheden en meer financiële zorgen dan voorheen hebben. Door die onzekerheid is hun onderhandelingspositie zwak, werken veel mensen harder dan ze eigenlijk zouden willen en maken ze zich zorgen over een mogelijk verlies van hun baan.

De invoer van de door Bram van Ojik bepleitte 32-urige werkweek biedt een goede oplossing voor deze situatie. Door de spreiding van arbeid neemt het aantal banen toe, terwijl het tegelijk ruimte geeft aan werknemers om meer deel te nemen aan de participatiesamenleving. We houden zo simpelweg meer tijd en daarmee meer bandbreedte over.

Al komt het in het boek niet expliciet ter sprake, ook het basisinkomen valt onder de maatregelen die in potentie bij kunnen dragen aan het verlagen van schaarste van tijd en geld, en daarmee aan het vergroten van zinvolle participatie in de samenleving. Wanneer er geen zorgen bestaan over het voorzien in de eerste levensbehoefte kan een mens het zich immers pas goed veroorloven om na te gaan denken over de bijdrage die hij of zij wil leveren aan de maatschappij.

Sendhil Mullainathan en Eldar Shafir, Scarcity: The true cost of not having enough (Penguin Books Londen 2013). Dit boek is in vertaalde versie verkrijgbaar onder de titel Schaarste: Hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag bepalen.