Recensie
De bezetting van het Tahrirplein in Caïro en van het Gezipark in Istanbul, de wereldwijde Women’s marches en de heftige strijd in Ferguson na het doodschieten van een zwarte tiener door een blanke politieagent. Zo maar een paar van de grote protestbewegingen van de afgelopen tien jaar. Zeynep Tufekci, opgegroeid in Istanbul en docent aan de Universiteit van North Carolina, maakte ze allemaal van dichtbij mee. Op basis van haar ervaringen en observaties beantwoordt ze in Twitter and Tear Gas een aantal belangrijke vragen over modern activisme. Daarnaast biedt ze in het boek een kader om verschillende protesten met elkaar te vergelijken en te analyseren waarom sommige wel en andere niet succesvol zijn.
Het is november 2011 en Ahmed volgt de onrust in Caïro vanaf zijn laptop in de Golfstaten. Bijna een jaar na het aftreden van president Mubarak protesteren duizenden Egyptenaren tegen het nieuwe militaire regime. Ahmed is dan student geneeskunde en maakt zich grote zorgen over de noodkreten om medische hulp en middelen.
Duizend kilometer van Caïro vandaan start hij het Twitteraccount @tahrirsupplies. Na een eerste oproep sluiten drie jonge vrouwen zich bij hem aan; twee daarvan bevinden zich in Caïro. Vanaf dat moment zijn ze dag en nacht bezig om via Twitter de bevoorrading van de veldhospitaals op en rond het Tahrirplein te coördineren. Vanuit de hele wereld komen bijdragen binnen die de levens redden van vele gewonde activisten.
Clicktivisme
Het is een van de vele voorbeelden die Tufekci aanhaalt om te illustreren hoe moderne technologie en met name sociale media het moderne actievoeren kunnen versterken. Ze gaat hierbij vooral in op de mogelijkheden die deze technologische ontwikkelingen bieden voor het verbinden van activisten en het verspreiden van hun boodschap. Zo bestaat volgens Tufekci door middel van Facebook als het ware een digitaal plein waar mensen samen kunnen komen om hun ervaringen uit te wisselen en standpunten te delen. In de inleiding van het boek trekt ze dan ook fel van leer tegen het negatieve beeld dat bestaat van ‘clicktivisme’.
Toch gaat ze verder in het boek ook in op de negatieve kanten van online activisme. Ze wijst bijvoorbeeld op de algoritmes van Facebook, die soms schokkende berichtgeving over belangrijke maatschappelijke problemen zoals de opstanden in Ferguson uit timelines filteren. Ze uit hierbij haar zorgen over het gebrek aan transparantie bij de grote datamonopolies die onze ‘digitale pleinen’ beheren. Ook wijdt ze een hoofdstuk aan de manieren waarop overheden het internet kunnen gebruiken om activisten op sporen, de mond te snoeren of zwart te maken.
Capaciteiten en signaleren
Een waardevolle bijdrage aan de literatuur over dit onderwerp levert Tufekci door middel van het kader dat ze gebruikt om de verschillende protestbewegingen te onderzoeken en met elkaar te vergelijken. Haar theorie van capaciteiten en signaleren is een betere manier om de bewegingen te analyseren dan simpelweg naar de output te kijken. Een protestmars van duizenden hoeft immers niet succesvoller te zijn dan een digitale actie waarvan de opkomst niet te meten is. De effectiviteit van zo’n digitale actie kan groter zijn.
Tufekci focust op drie verschillende soorten capaciteit: narratieve capaciteit, het vermogen van een beweging om het frame naar haar hand te zetten; disruptieve capaciteit, de mate waarin de beweging het systeem weet te onderbreken; en electorale of institutionele capaciteit, het vermogen van een beweging om de besluiten van politici of de inrichting van instituties naar hun agenda toe te bewegen.
Om deze capaciteiten te meten, gebruikt Tufekci de signaleringstheorie, die in de sociale wetenschappen vaak wordt gebruikt om te analyseren hoe verschillende partijen met elkaar communiceren. Door signalen te onderscheiden als kostbaar, eerlijk, goedkoop of oneerlijk weet Tufekci ze te koppelen aan de capaciteit die een beweging heeft. Hoe groter de eerder genoemde capaciteiten, hoe effectiever een bepaalde beweging is.
Online én offline
Tufekci neemt in haar werk de tijd om uit te leggen dat online en offline niet moeten worden gezien als twee losse werelden. Ze geeft tal van voorbeelden waarbij het internet door protestorganisaties succesvol is ingezet, maar noemt daarbij telkens ook de offline-component die aan dat succes heeft bijgedragen. Hierbij neemt ze de lezer mee in de observaties die ze deed tijdens haar bezoeken aan verschillende protesten en bezettingen.
Zo vertelt ze hoe bij bezettingen in Istanbul, Caïro en New York een provisorisch opgezette bibliotheek binnen enkele dagen het hart vormde van de kampementen. ‘A protest, if nothing else, is a community’, stelt Tufekci, en verklaart hiermee ook mede de kracht van het internet voor protestbewegingen. Community building en mogelijkheid tot communicatie tussen mensen uit verschillende werelden zijn onmisbaar voor succesvolle protestbewegingen en de schaal waarop dat kan is door het internet exponentieel gegroeid.