Verslag van deelsessie tijdens conferentie ‘Energietransitie voor gemeenten’

Nederland kent een sterke gastraditie, stelt Liesbeth van Tongeren, Tweede Kamerlid voor GroenLinks, in haar inleiding. Nog steeds wordt er volop geïnvesteerd in de gasinfrastructuur. Zo is recent nog acht miljard euro gestoken in de gasrotonde, vanuit de ambitie om Nederland tot dé gasdistributeur van West-Europa te maken – een positie die andere landen overigens ook nastreven. De industrie biedt zodoende veel weerstand bij het afbreken van het gasnet. “Zonde, toch” zegt men, en voorgesteld wordt om voortaan biogas te laten stromen door de gasleidingen, of om de leidingen - in weerwil van de technische complicaties - te gebruiken voor het leveren van waterstof, dan wel het bijmengen daarvan.

Het verhaal daarbij is dat waterstof via overtollige windenergie moet worden geproduceerd. Echter, in werkelijkheid is windenergie juist erg gewild; waterstof wordt ‘voorlopig’ dan ook geproduceerd via reforming van… aardgas! Het eerlijke verhaal is dat het zonde is om biogas en op  duurzame wijze geproduceerde waterstof op vaste locaties te verbranden voor verwarming op lage temperatuur. Meer geëigende toepassingen voor deze gassen liggen in het zware vervoer, de zware en chemische industrie en het balanceren van het elektriciteitsnet. Voor deze toepassingen zijn er namelijk weinig duurzame alternatieven.

Investeringen in de gasinfrastructuur, zoals de gasrotonde en de gasleidingen die nu nieuw worden aangelegd of vervangen, kunnen – als we de internationale klimaatdoelen willen respecteren - nog maar tien à twintig jaar worden toegepast, terwijl men voor deze infrastructuur normaliter uitgaat van een afschrijvingsperiode van veertig à vijftig jaar. We moeten er dus rekening mee houden dat hier kosten zullen worden omgeslagen en verliezen moeten worden genomen. Het is van belang dat dit zo eerlijk mogelijk gebeurt en dat we de rekening niet verder laten oplopen dan nodig is, door snel afscheid te nemen van aardgas voor de verwarming van gebouwen.

Omslagpunt

Wat we in de praktijk zien, aldus Van Tongeren, is dat de ontwikkelingen in het land sneller gaan dan de regering aankan. De Tweede Kamerfractie van GroenLinks probeert deze ontwikkelingen onder de aandacht te brengen en te faciliteren. Mensen zijn bijvoorbeeld nu al bezig met teruglevering van warmte aan warmtenetten, terwijl de Kamer nog moet discussiëren over de vraag hoe de pas in 2010 door Diederik Samsom geïntroduceerde afspraak ‘Niet Meer Dan Anders’ voor de kosten van warmte uit warmtenetten eerlijker uitgevoerd kan worden.

Hoewel er veel lof is voor de doortastende aanpak van minister Henk Kamp bij het plaatsen van windmolens op zee, is hij er niet in geslaagd om het wettelijk kader voor duurzame warmte en het uitfaseren van het gasnet vorm te geven. Dit komt door het grote aantal stakeholders met hun eigen belangen, zoals netwerkbeheerders, Shell/NAM, de Autoriteit Consument en Markt, milieuorganisaties en bouwbedrijven, waarbij ook nog eens veel vraagstukken moeten worden opgelost op het vlak van financiering, leveringszekerheid en planning. Kamp, onlangs uitgezwaaid als minister van Economische Zaken, is er als liberaal altijd vanuit gegaan dat de markt het wel oplost. Daardoor blijft de regie ontbreken.

Inmiddels heeft Van Tongeren een initiatiefwet ingediend om de aansluitplicht op gas te schrappen. Met deze wet kunnen gemeenten voorkomen dat nieuwe woningen een gasaansluiting krijgen. Gasloos bouwen wordt de norm. Het oordeel van de Raad van State is positief: enig punt van aandacht is dat de Raad een breder pakket van maatregelen nodig acht om de gewenste transitie te bewerkstelligen. Daar is GroenLinks roerend mee eens. De partij zal proberen hierin het voortouw te blijven nemen. Nu is het zaak om de initiatiefwet zo snel mogelijk te behandelen in de Kamer. De wet is thans kansrijk. Mogelijk is dit het omslagpunt voor de bebouwde omgeving.

Warmtevisie

De tweede inleider, Maya van der Steenhoven, is directeur van het Programmabureau Warmte Koude Zuid-Holland. Zij is dit jaar gestart met de campagne Van Gas Los. Ze is het eens met Van Tongeren dat het zonde om is (bio)gas te gebruiken voor verwarming van huizen, omdat dit een laagcalorische toepassing is. Bovendien vereisen gasaansluitingen een uitgebreid netwerk van koperen leidingen, die ook nog eens onderhouden moeten worden. Het is logischer om het gasnetwerk te beperken tot de industrie. We zullen voor het verwarmen van woningen gebruik moeten gaan maken van natuurlijke warmtebronnen.

De ruimtelijke uitdaging is enorm, onderstreept Van der Steenhoven. Een kaart uit haar presentatie laat voor de gemeente Leiden zien welke invloed de opwekking van duurzame energie zal hebben op de omgeving, indien de gemeente wat energie betreft nagenoeg zelfvoorzienend wil zijn in 2040. Daarbij wordt aangenomen dat, van de benodigde 19,7 petajoule per jaar, 1 petajoule als restwarmte uit de Rotterdamse haven wordt betrokken. (Ter vergelijking: Nederland als geheel verbruikt jaarlijks circa 3000 petajoule energie.) Duidelijk mag zijn dat dit beeld, waarbij windmolens in drie rijen dik staan, zonnepanelen in het duinlandschap liggen en diverse geothermieputten zijn geboord, niet van de ene op de andere dag kan worden gerealiseerd.

Het gebruik van restwarmte is daarom een noodzakelijke stap, die we simpelweg niet kunnen overslaan. Het Programmabureau Warmte Koude Zuid Holland heeft onlangs afspraken kunnen maken waardoor een regionaal warmtenet vorm krijgt; de industrie in de Rotterdamse haven wordt via Rotterdam en Den Haag verbonden met Leiden. Het regionale netwerk zal een hoofdstructuur worden, waarop steeds meer lokale warmte-initiatieven kunnen aankoppelen. Deze hoofdstructuur zal ook nodig blijven als op termijn de industriële activiteiten in de haven een ander karakter krijgen, er minder restwarmte wordt geproduceerd en de industrie zelf ook afnemer wordt van de beschikbare warmte op het warmtenet.

Volgens Van der Steenhoven moeten we ons realiseren dat binnen afzienbare tijd dertig procent van het gasnetwerk aan vervanging toe is. Het is bizar als hiervoor weer nieuwe gasleidingen de grond in gaan. We moeten werk maken van het uitfaseren van gas. Omdat het vervangen van gasleidingen nu veelal ongemerkt gebeurt, is het van belang om dit vervangingsproces zichtbaar te maken.

Dat kan door met elkaar te bezien waar het gasnet aan vervanging toe is en tegelijkertijd te zoeken naar alternatieve warmtebronnen: de zogenaamde warmtekansen. Het projectbureau heeft voor Zuid-Holland warmtekansenkaarten ontwikkeld. Discussies met bewoners over dergelijke kaarten leveren goede bijdragen op; ze werken motiverend en aanstekelijk. Het is een soort schatzoeken. Deze methodiek verdient aanbeveling.

Uiteindelijk zullen de discussies moeten resulteren in een warmtevisie, die per wijk aangeeft hoe en wanneer in de toekomst de gasaansluiting wordt vervangen. Bovenstaand figuur laat voor de gemeente Leiden zien hoe een dergelijke warmtevisie er op hoofdlijnen uitziet.

Van der Steenhoven benadrukt nogmaals dat elke gemeente het gesprek met de burgers in de verschillende wijken moet aangaan, om gezamenlijk de weg te bepalen naar de uitfasering van aardgas. Dit vereist een aanpak waarbij het gemeentelijke apparaat niet vooraf bepaalt wat er dient te gebeuren, maar burgers uitdrukkelijk bij het proces betrekt.

Het Programmabureau heeft de ervaringen van verschillende gemeenten geïnventariseerd en een handzaam rapport opgesteld, met praktische aanbevelingen. Het is belangrijk om niet verstrikt te raken in uitputtende wensenlijstjes. Uiteindelijk zal blijken dat er bij burgers maar twee echt prangende vragen leven: ‘Wie mag het bepalen?’ en ‘Wie gaat het betalen?’ Het antwoord zal moeten luiden dat het alternatief voor aardgas gemeenschappelijk bepaald wordt, waarbij gemeenschappelijk bekeken wordt hoe het kan worden gefinancierd.

Bewoners willen meegenomen worden in het beslissings­traject. Maar ook installateurs moeten in de discussie worden betrokken. Voorkomen moet worden dat een installateur aan een bewoner andere boodschappen geeft dan op gemeentelijk niveau met elkaar is afgesproken. Installateurs zullen ook hard nodig zijn om de ambities uiteindelijk waar te maken.

Warmtebuffers

De derde inleider is Jarno van Westreenen, oud-medewerker van de koudecentrales van NUON en ondernemer in duurzame warmte. “We zijn steeds dieper gegaan voor onze energievoorziening”, zegt hij. “We begonnen met hout en turf, vervolgens fossiel, en nu aardwarmte. We moeten echter de kansen die zon, wind en omgeving bieden niet laten liggen.”

Indien de gasaansluiting wordt vervangen, dan zijn er grofweg twee oplossingsrichtingen: een individuele oplossing, die neerkomt op all-electric, of een collectieve oplossing, waarbij huizen worden aangesloten op een warmtenet. Juist een mix van oplossingen is belangrijk, stelt Van Westreenen.

Indien uitsluitend gekozen zou worden voor all-electric, ontstaat op het elektriciteitsnet een onbalans als gevolg van een grotere energievraag in de wintermaanden, wanneer de gebouwde omgeving moet worden verwarmd. De extra windenergie in de wintermaanden is onvoldoende om deze onbalans recht te trekken. Energie moet daarom worden gebufferd. Lukt dat niet, dan dreigt toch grijze stroom nodig te zijn.

Warmtebuffers bieden een belangrijke kans om efficiënt natuurlijke warmte te benutten. Hierbij wordt de warmte van de zomermaanden opgeslagen om deze vervolgens in de winter te gebruiken. Hiervoor wordt meestal water ondergronds opgeslagen, buiten het zicht. Hoe groter de opslag, des te hoger het rendement. Oplossingen die hiervan gebruik maken zijn Ecovat, Hocosto en het smart polder-model van IF Technology. Maar ook een door TNO ontwikkelde warmtebatterij met smeltzout kan uitkomst bieden.

Veelal gaat niet om nieuwe, onbeproefde technologieën. In Denemarken bijvoorbeeld is men in coöperatief verband al vanaf de jaren zeventig bekend met dit type warmtevoorziening, zo laat Van Westreenen zien in zijn presentatie. Met zonnecollectoren wordt de warmte in de zomer vastgelegd, om deze in de winter te gebruiken.

Het Deense model kan met moderne technieken worden geoptimaliseerd. Het belangrijkste daarbij is om de energieprestaties van de woningen, zeg maar het energielabel, te verbeteren. Goede isolatie, slimme ventilatie, warmteterugwinning onder andere bij het douchen, zonnepanelen en -collectoren zijn de sleutelfactoren bij het minimaliseren van de energievraag op het warmtenet.

Goede energieprestaties zijn bovendien nodig voor het gebruik van een lagetemperatuurwarmtenetten (40 graden). Deze zijn te verkiezen boven de gebruikelijke hogetemperatuurnetten (70 tot 90 graden), omdat het gemakkelijker is om lagetemperatuurwarmte in te voeden op het netwerk en omdat bij hoge temperatuur (vanwege het grotere temperatuurverschil met de omgeving) de transportverliezen groter zijn.

Om aan de energievraag te kunnen voldoen moet ook goed gebruik worden gemaakt van warmtepompen. Dat kan indien enerzijds gekozen wordt voor een zo hoog mogelijke temperatuur van de energiebron (bijvoorbeeld opgeslagen energie uit oppervlaktewater uit de zomerperiode of uit een systeem voor warmte-koude-opslag, WKO) en anderzijds voor een zo laag mogelijke warmteniveau in de warmtevraag.

Op deze wijze is het door de warmtepomp te overbruggen temperatuurverschil geminimaliseerd en het rendement gemaximaliseerd. Als warmtebron voor de collectieve warmtevoorziening is zonnewarmte van zonnecollectoren geschikt, maar ook bijvoorbeeld rioolthermie en warmte uit binnenwateren.

Lokale akkoorden

Een van de deelnemers werpt de vraag op hoe moet worden omgegaan met het risico op legionellabesmetting bij lagetemperatuurwarmtenetten. Er bestaan elektrische booster-warmtepompen, antwoordt Van Westreenen. Die  warmen het water dat voor consumptie bestemd is op naar minimaal 55 graden, de wettelijk vereiste temperatuur om legionella te voorkomen. Andere oplossingen zouden kunnen liggen in UV- en/of ozonbehandeling van het water. Overigens zijn de Nederlandse eisen ten aanzien van legionellapreventie vrij streng, vergeleken met andere landen.

Nederland is een typisch gasland, zo wordt opgemerkt. De vergelijking met Denemarken gaat daarom mank. Er is in Denemarken geen (of minder relevante) industrie die tegenwerkt. Wel is het verstandig om de energietransitie te depolitiseren. We moeten meters maken. Dan helpt het niet als er tegenstellingen worden gecreëerd. Het is slimmer om te zoeken naar breed draagvlak. Bij de fossiele industrie in Nederland vindt langzamerhand wel een kentering plaats. Zo wil het staatsbedrijf EBN (EnergieBedrijf Nederland) zich richten op aardwarmte. De Gasunie is zich aan het richten op warmtenetten. Deze nieuwe bedrijfsactiviteiten zijn binnen de bedrijven veelal the place to be als het gaat om vernieuwend en toekomstgericht werk.

Een deelnemer uit Maastricht merkt op dat de gemeente een regierol heeft gegrepen, door de betrokkenen in de energietransitie samen te brengen. Er is een expertisecentrum opgericht en er zijn akkoorden gesloten. Zo is het isoleren van woningen collectief opgepakt en vindt er samenwerking plaats tussen energie- en warmteleverende bedrijven. Dit concept met lokale akkoorden verdient navolging.

Een deelnemer uit Delft betoogt dat het soms goed is om momenten van transitie te forceren. In Delft heeft het feit dat het lokale warmtenet min of meer op instorten stond mensen bewogen om uiteindelijk te kiezen voor duurzame vernieuwing.

Als de gemeente niet met een warmtevisie komt, zo merkt een aanwezige uit Culemborg op, zullen bewoners zelf aan de slag gaan. Enkele huizen worden dan all-electric gemaakt, terwijl een warmtenet vanuit oogpunt van efficiency wellicht handiger zou zijn geweest. Initiatieven van voorlopers zijn echter allerminst een probleem, zo blijkt in de discussie. Uiteindelijk hoeven niet alle woningen in een wijk op het warmtenet te zijn aangesloten.

Verduurzaming in stappen

Een warmtenet dat gevoed wordt door (rest)warmte van een gascentrale, is dat niet problematisch als we juist van gas af willen? Op die vraag wordt geantwoord dat een warmtenet uiteindelijk een netwerk is waarin energie kan worden getransporteerd, waarbij in tegenstelling tot het stroomnet het transport plaatsvindt met behulp van water. Er kunnen verschillende warmtebronnen op hetzelfde net worden aangesloten. Het is dus goed mogelijk dat een gascentrale uiteindelijk verruild wordt voor één of meerdere duurzame warmtebronnen. Lagetemperatuurnetten zijn eenvoudiger te verduurzamen en verdienen daarom de voorkeur.

Een deelnemer uit Leiden merkt op dat warmtepompen niet duurzaam zijn als ze gebruik maken van grijze stroom. Daarbij komt nog het bezwaar dat warmtepompen hfk’s kunnen bevatten – gassen die bijdragen aan klimaatverandering wanneer zij ontsnappen naar de atmosfeer. Hierop komt het antwoord dat we ons, gezien het korte tijdsbestek waarin we de energietransitie moeten vormgeven, niet de luxe kunnen veroorloven om te wachten tot we onze stroomvoorziening volledig vergroend hebben en tot de hfk’s volgens afspraak zijn uitgefaseerd. Alles moet gewoon tegelijkertijd. Verder is het goed om continu alert te blijven op de mogelijke nadelen van nieuwe materialen, zoals de vezels die vrij kunnen komen uit glas- en steenwol en de dampen die vrij kunnen komen uit PUR-schuimen.

Aan het eind van de sessie trekt voorzitter Joop Oude Lohuis een aantal conclusies:

1. Realiseer warmtenetten bij voorkeur op lage temperatuur.
2. Het keuzemoment voor duurzame warmte is aan het begin van de transitie.
3. Er is geen tijd te verliezen. Betrek burgers en ga aan de slag.
4. Kom tot lokale akkoorden, waarbij verschillende betrokkenen samenwerken.
5. Investeer in kennisopbouw bij de installatie- en bouwsector.
6. Depolitiseer de transitie, maar prik wel door de verhalen van de gasindustrie.
7. Voorkom energiearmoede.
8. Verbeter de energieprestaties van woningen en maak de opgave om duurzame warmte te winnen daarmee minder groot.
9. Soms is all-electric de oplossing, soms een warmtenet. Ontwikkel een warmtevisie.
10. Geef de voorkeur aan duurzame warmtebronnen, van geothermie en zon tot rioolwarmte en warmte uit binnenwateren.
11. Een warmtenet op een gascentrale of andere restwarmte kan later alsnog verduurzaamd worden. Maak netten derhalve toegankelijk voor verschillende warmtebronnen.

Bij handopsteken stemmen de deelnemers over deze conclusies. Zij blijken aan de eerste vijf conclusies het meeste gewicht toe te kennen. Deze conclusies worden als aanbevelingen voorgelegd aan het slotpanel en tijdens het slotdebat nog aangescherpt.