Coreferaat bij boekpresentatie van Vrijzinnig paternalisme (Bert Bakker, 2011)

Omdat het doel van boekpresentaties is 'het debat te stimuleren', zal mijn rol die van welwillend criticus zijn. Ik heb weinig problemen met de meeste politieke conclusies van Pels en Van Dijk, maar desalniettemin geloof ik niet in het vrijzinnig paternalisme. Hoe die twee dingen samen kunnen gaan, wil ik de komende tien minuten uitleggen. Ik ben van huis uit filosoof, en filosofen geloven dat veel onenigheden het gevolg zijn van misverstanden.

Als het misverstand eenmaal is opgehelderd, blijkt de onenigheid ook verleden tijd. Als aan het eind Pels en Van Dijk mij in de armen vallen, en zeggen dat het allemaal één groot misverstand was, zal ik dan ook in mijn missie geslaagd zijn. Maar omdat zij dan het vrijzinnig paternalisme al moeten verwerpen op de dag dat het aan het publiek wordt gepresenteerd, zullen ze dat vermoed ik niet doen. En dat is misschien maar beter ook, voor het debat dan...

Het vrijzinnig paternalisme

Ik begin met een weergave van het vrijzinnig paternalisme zoals ik dat in het openingshoofdstuk heb gevonden. Ik gebruik daarbij twee niveaus: dat van de politieke idealen, en dat van de politieke praktijk (zie tabel). Ik begin met de praktijk.

Pels en Van Dijk stellen dat het vrijzinnig paternalisme een reactie en correctie is op de doorgeslagen vrijblijvendheid in onze politiek. De vrijheid van het individu waarvan we in de jaren 70 nog de lof zongen noemen zij de 'vrijblijvendheid'. Het neoliberalisme is daarvan het archetype, maar ook Halsema's pleidooien om burgers in hun culturele en morele keuzes vrij te laten van de bemoeizuchtige overheid, zijn een vorm van vrijblijvendheid. Deze vrijblijvendheid is echter volgens Pels en Van Dijk onbevredigend. Daarom is een hernieuwd paternalisme nodig, teneinde burgers te verleiden de goede keuzes te maken.

De goede keuzes, dat noemen Pels en Van Dijk 'duurzame, sociale en verantwoordelijke keuzes'. Er is een nieuw moreel richtsnoer nodig om burgers daartoe te bewegen. Als we dat niet doen, dreigt de samenleving van vrije individuen te vervallen tot een ongeorganiseerd, asociaal zooitje. Maar Pels en Van Dijk willen tegelijkertijd weg blijven van het klassieke paternalisme, waarin de staat op dwingende wijze individuen een bepaalde levensstijl opdringt.

Dan valt er niets meer te kiezen. Vandaar een soort tussenpositie: tussen vrijblijvendheid en klassiek paternalisme ligt een wereld van creatieve beleidsopties: zachte middelen ter aansporing van burgers, slim technologisch design van de 'keuzeomgeving', etc.

Met deze positionering kan ik het alleen maar eens zijn. Vrijblijvendheid en klassiek paternalisme zijn extreme posities, en daar tussenin is het comfortabel toeven voor wie de nuance zoekt: de staat moet kunnen interveniëren in het leven van de burger teneinde hem de goede kant op te kunnen leiden, maar moet dat met mate doen.

Vrijzinnigheid als ideaal

Het probleem ontstaat als we ons afvragen wanneer en hoe dan te interveniëren. Als de makkelijke antwoorden van het klassiek paternalisme (altijd interveniëren) en de vrijblijvendheid (nooit interveniëren) niet beschikbaar zijn, is een inhoudelijk idee nodig dat ons duidelijk maakt wanneer wel en wanneer niet. Daarvoor moeten we dus naar het niveau van de politieke idealen. Mijn voornaamste kritiek op het vrijzinnig paternalisme is dat het op dit niveau tekortschiet.

Hier positioneert het vrijzinnig paternalisme zich namelijk tussen het vrijheidsideaal, dat volgens Pels en Van Dijk hoe dan ook tot vrijblijvendheid leidt, en een conservatief ideaal van het goede, deugdzame leven, dat leidt tot klassiek paternalisme. De logische gedachte lijkt dan te zijn dat een vrijzinnig paternalistische interventieagenda een tussenideaal nodig heeft, om zijn tussenpositie in de praktijk richting te geven.

Dit ideaal noemen Pels en van Dijk 'vrijzinnigheid'. Vrijzinnigheid houdt volgens hen in dat we wél idealen van het goede leven benoemen. Zij schrijven voortdurend dat het vrijheidsideaal niet genoeg is maar dat we een invulling van de vrijheid nodig hebben, een 'cultuurideaal' of zelfs 'beschavingsoffensief' (p. 15). Aan de andere kant echter willen ze deze vrijzinnige idealen van het goede leven niet opleggen, maar constant relativeren.

Vrijzinnigheid is een 'houding van beter weten zonder betweterij' (p. 30). En waar ze toch iets opleggen, wordt dat gerelativeerd doordat die dwang de uitkomt is van een democratisch debat. In hun bijdrage gaan Tsalling Swierstra en Evelien Tonkens zelfs zover te stellen dat vrijzinnig paternalisme niets anders is dan een pleidooi voor 'democratische deliberatie' (p. 45).

Het grote probleem dat ik met deze positie heb, is dat zij niets zegt over wanneer wel en wanneer niet te interveniëren. Wat zegt de vrijzinnigheid over het moraliseren over ieders milieukeuzes? Over het aan banden leggen van te vet voedsel? Over de subsidiering van de kunsten? Alleen maar dat we er respectvol over moeten praten, en altijd bereid moeten zijn onze eigen antwoorden te relativeren. Maar daarmee kom je inhoudelijk niet zo ver.

Daarvoor zouden Pels en Van Dijk namelijk zelf een inhoudsvol ideaal van het goede leven moeten poneren en verdedigen; maar daarvoor schrikken ze terug. Het blijft bij de oproep tot vrijzinnigheid als houding van zelfrelativering, dialoog en debat. Maar dat is een soort proceduralistisch meta-ideaal dat bij gebrek aan invulling leeg is; voor een politieke partij die op allerlei terreinen standpunten en wetsvoorstellen moet formuleren biedt dat te weinig houvast.

Het vrijheidsideaal revisited

Wat is hier mis gegaan? Mijn diagnose is dat Pels en Van Dijk het kind met het badwater hebben weggegooid. Zij hebben ten onrechte gedacht dat het vrijheidsideaal alleen maar kan leiden tot vrijblijvendheid. Volgens mij klopt dat niet.

Liberale filosofen hebben altijd onderkend dat het vrijheidsideaal niet betekent dat iedereen maar moet doen wat hij wil. Er zijn twee belangrijke correcties op de drang van elk individu om zijn eigen vrijheid te maximaliseren. Een samenleving waarin het vrijheidsideaal wordt hooggehouden, is er een waarin de vrijheid van de een moet worden afgewogen tegen die van de ander. Daartoe dient het schadebeginsel: de staat kan ingrijpen als burger A de vrijheid van burger B aantast. We moeten dus legitieme vrijheidssferen definiëren van ieder burger, en de grenzen daarvan bewaken. Ten tweede beweert niemand dat iedereen als vanzelf altijd vrij is.

Voor mensen die geen autonome keuzes kunnen maken (zoals kinderen of mentaal zwaar gehandicapten) hebben we een zorgplicht. We moeten hun welzijn behartigen omdat zij dat zelf niet kunnen; omdat zij anders schade aan zichzelf zouden toebrengen. Interventies voorbij de vrijblijvendheid zijn dus nodig en legitiem, wanneer mensen schade aan anderen toebrengen, en wanneer ze schade aan zichzelf toebrengen.

Het vrijheidsideaal genereert zelf een gemengde praktijk, waarin de staat burgers hun eigen keuzes laat waar mogelijk, maar ingrijpt waar nodig. Bovendien wijst het vrijheidsideaal in dezen (in tegenstelling tot de vrijzinnigheid) een duidelijke weg: kijk waar burgers elkaars vrijheid schade toebrengen, en kijk waar burgers een gebrekkig vermogen ten toon spreiden om echt vrije keuzes te maken. Daar is ingrijpen nodig.

Ik zeg niet dat die keuzes altijd gemakkelijk zijn; nodig is een helderder uitgewerkt beeld van wat het is om vrij te kunnen functioneren, en dat met zijn allen tegelijk. Als we daarnaar op zoek gaan, komen we onvermijdelijk weer uit bij de oude tegenstelling tussen negatieve en positieve vrijheid. Vrijblijvendheid steunt op een ideaal van negatieve vrijheid.

Maar Pels en Van Dijk plaatsen positieve vrijheid te makkelijk in diezelfde hoek (zij lijken te denken dat positieve vrijheid alleen maar gaat over emancipatie en de staat als schepper van de materiële voorwaarden daarvoor). De tussenpositie die zij zoeken is er wat mij betreft een van positieve vrijheid, het vermogen tot individuele zelfbeschikking.

Nodig is een doordachte opvatting van wat dit vermogen inhoudt; een uitgewerkte theorie van individuele autonomie. Dat is een klassiek ideaal, dat ter linkerzijde altijd veel aanhangers heeft gehad (hoewel het op zichzelf niet links is). We hoeven dan geen beroep te doen op altijd betwistbare idealen van het goede leven. We kunnen gewoon terugkeren naar vrijheid als richtinggevend ideaal.

Het frappante is dat als we voorbij de programmatische inleiding in de rest van het boek gaan snuffelen, we dit in feite ook tegenkomen. De auteurs die schrijven over de concrete onderwerpen (gezondheid, seksualiteit, klimaat, kunst en nog veel meer) moeten immers in hun bijdragen tot bepaalde conclusies komen. Nu zou u kunnen denken: hier komt de invulling van de vrijzinnigheid die Pels en Van Dijk hebben aangekondigd. Hier komen op al die terreinen nieuwe voorstellingen van het goede leven.

Maar wat we in die hoofdstukken krijgen is – tot mijn geruststelling -- dat de genoemde liberale uitgangspunten het feitelijke werk doen. In het hoofdstuk over klimaatbeleid wordt gewoon erkend dat onze schade aan de toekomstige generaties de hoofdreden is om aan duurzaamheid te doen (p. 224). In het hoofdstuk over obesitas worden de (bewegings-)vrijheid en kansen van te dikke mensen genoemd als legitimatie om tot paternalisme over te gaan (p. 97, 102). In het hoofdstuk over prostitutie is de reden om daarover te moraliseren gewoon het gebrek aan vrijwilligheid bij de vrouwen in kwestie (p. 82).

In al deze hoofdstukken wordt ook de vrijzinnige liefde voor democratisch debat en dialoog van stal gehaald, het bespreekbaar maken van dilemma's, de waarde van vrijwilligheid en samenwerking met burgers in de beleidsuitvoering. Ik ben daar ook helemaal niet op tegen. Maar dat neemt niet weg dat uiteindelijk steeds de realisering van positieve vrijheid op het spel staat.

Mij is het een raadsel waarom Pels en Van Dijk (en daarna ook GroenLinks?) dat niet gewoon zouden kunnen erkennen. Dan besparen ze zichzelf de ellende van al die conservatief aandoende verwijzingen naar burgers die niet alleen vrije, maar ook 'de juiste keuzes' moeten maken, al die suggesties dat de staat dient om mede te bepalen wat 'het goede leven' inhoudt. Natuurlijk grijpt de staat in en legt hij ons van alles op, natuurlijk hebben we daarover democratisch debat.

Maar de legitimatie daarvoor zou uiteindelijk moeten zijn dat hetzij dat de vrijheid van anderen in het geding is, hetzij dat wij in een bepaalde context niet in staat zijn voldoende autonome keuzes te maken. Als burgers daarover klagen dat het paternalistisch is, is het zaak de rug recht te houden, en uit te leggen waarom de negatieve vrijheid van VVD-achtige liberalen niet zaligmakend is; zonder door te slaan naar de andere kant in conservatieve richting. De progressieve inzet in het democratisch debat is en blijft wat mij betreft om de grootst mogelijke positieve vrijheid voor iedereen tot stand te brengen.

Conclusie

Het project GroenLinks uit de hoek van de vrijblijvendheid te krijgen is op zich welkom. Het is echter de vraag of de vrijzinnigheid robuust genoeg is om dat voor elkaar te krijgen. Er valt veel te leren van de suggesties in dit boek over slimme interventies op allerlei beleidsterreinen. Maar om die suggesties in één stevig ideologisch raamwerk te plaatsen, beveel ik in plaats van de vrijzinnigheid a la Pels en Van Dijk een wending naar een rijker, positief vrijheidsideaal aan.

Tabel: politiek ideaal en politieke praktijk vanuit liberaal en conservatief oogpunt