Vos is nu de ‘groene topkandidaat’ voor de senaat en was daarvoor vier jaar wethouder Zorg en Milieu in Amsterdam (2006-2010), twaalf jaar het groene gezicht van GroenLinks in de Tweede Kamer (1994-2006) en de eerste partijvoorzitter van het net opgerichte GroenLinks (1990-1994). Zij keek naar de ontwikkeling van het denken over milieu en natuur in de eerste tien jaar. Eickhout is op dit moment lid van het Europees Parlement voor GroenLinks, werkte daarvoor als klimaatspecialist bij het Planbureau voor de Leefomgeving en schreef mee aan verschillende GroenLinks programma's. Hij keek naar de toekomst van het groene gedachtegoed.
Groen, groei en links
Vanaf het begin was GroenLinks voor een duurzame economie, in plaats van voor ongerichte groei en consumptiedwang. Groei moest bijdragen aan welvaart en herstel van het milieu. Dat betekende selectieve groei en krimp.
Vos: ‘De naam van GroenLinks laat de twee poten van GroenLinks zien: groen én links.’ De discussie over wat groen en links inhielden en de spanning tussen groen en links beheerste de eerste jaren de partij: ‘De partijen die GroenLinks bij elkaar brachten, hadden behoorlijk verschillende opvattingen over de economie en het milieu. De PPR was meer met het milieu bezig, ook de PSP was op dit terrein actief.’ In het eerste programma van GroenLinks werd voorgesteld een belasting in te voeren op milieuvervuilende producten. Dat leidde tot een fel debat: ‘Mensen met een laag inkomen zullen zo'n belasting op milieuvervuiling voelen in hun portemonnee. We zijn voor een milieusparende economie, maar dat beperkt de consumptiemogelijkheden. Kamerleden Peter Lankhorst (afkomstig uit de PPR - SO) en Ina Brouwer (afkomstig uit de CPN -SO) stonden hier recht tegenover elkaar.’
In het eerste programma werd een compromis gesloten: ‘Een groentax op milieuvervuilende productie en producten [moet worden ingevoerd] in samenhang met maatregelen die de koopkracht tot aan modaal voor wat betreft dit effect op peil houden.’ Vos: ‘Groene en linkse doelen stonden dus haaks op elkaar; de angel zat hem in het idee dat de consumptie moest afnemen. Geleidelijk werd het idee ontwikkeld dat er naast milieubeleid sprake moest zijn van een rechtvaardige inkomenspolitiek.’
In 1998 verschoof het denken onder andere door het boek Factor 4 (zie onder): ‘Als de overheid kiest voor duurzame technologie zoals zonne-energie, dan kan een groei van de welvaart gepaard gaan met een vermindering van de druk op het milieu. Het verkiezingsprogramma van 1998 ademt die sfeer uit, we lezen niets meer over krimp: we gaan van ‘Nederland distributieland’ naar ‘Nederland innovatieland’, een land dat goed is in allerlei nieuwe technologie, voorop loopt bij duurzame landbouw, windenergie et cetera, en waar groei samen kan gaan met het milieu. Dit type denken is voor veel partijen interessant, ook voor ondernemers. De win-wingedachte is geboren. Omdat groen juist goed is voor de economie, is de spanning tussen groen en links verdwenen.’
Eickhout plaatste daar in zijn betoog overigens wel vraagtekens bij: ‘Op de korte termijn levert de transitie naar een groene economie wel groei op in specifieke sectoren, maar op de lange termijn is dat echter niet zo. Eickhout verwees naar het boek van de Britse econoom Tim Jackson Welvaart zonder Groei (zie onder): ‘Een economie die gebaseerd is op efficiënt gebruik van hulpbronnen, heeft minder inputs nodig en zal dus minder groeien. Een stationaire economie is niet het doel. In ons maatschappelijk denken moeten we rekening houden met een lagere economische groei. Daar hebben we geen goed antwoord op: onze economie is gebaseerd op groei.’
Overheid, markt en milieu
Ook het denken over de verhouding tussen markt en staat is ingrijpend veranderd, volgens Vos. ‘Terwijl de CPN en de PSP traditioneel de nadruk hebben gelegd op een sociale planeconomie, heeft GroenLinks nooit gezegd “de staat moet het allemaal doen”. Al in het eerste programma van uitgangspunten (1991) werd gesteld: We willen naar een groene economie. Het markmechanisme speelt daarbij een belangrijke rol. De overheid moet door het stellen van randvoorwaarden en verboden groene productie stimuleren. GroenLinks wil een groene belastingverschuiving: een verschuiving van de belasting op arbeid naar milieuvervuiling’. Vos: ‘Groene belastingen moeten wat positief is bevorderen en wat negatief is afbouwen.’
Dat is uitgewerkt in allerlei heffingen zoals vliegtax en heffingen op bestrijdingsmiddelen. Het idee van beprijzen staat in alle verkiezingsprogramma’s van GroenLinks. ‘Die vergroening van de economie gaat deels via fatsoenlijke marktwerking, deels ook via een verboden. Naast de staat en maatschappelijk bewegingen biedt individueel koopgedrag een belangrijk handelingsperspectief: ook de consument kan veel doen. GroenLinks gaat steeds vloeiender gebruik maken van de markt: verleid consumenten, maak alternatieven aantrekkelijk.
Persoonlijke verantwoordelijkheid past ook in het milieubeleid. Milieuvervuiling is niet alleen de schuld van grote bedrijven. Vervuilende bedrijven moeten worden aangepakt, maar tegelijk moeten burgers worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid.’
Volgens Eickhout is het milieubeleid de afgelopen tien jaar basisbeleid van allerlei regeringsbeleid geworden – er was milieubeleid ook zonder GroenLinks. Hij wees op een omslag die gaande is in het bedrijfsleven: ‘Steeds meer bedrijven gaan de kant op van een groene economie, los van wat de politiek doet. Voorbeelden daarvan zijn Philips en Unilever.
Daarnaast zijn er ook behoudende krachten, zoals Shell en Corus, die zorgen voor een krachtige lobby richting de politiek. Die twee takken beconcurreren elkaar.’ Eickhout kiest duidelijk partij in deze concurrentie: ‘De nieuwe economie heeft dit soort progressieve multinationals nodig. Als GroenLinks moeten wij de groene ontwikkelingen in deze bedrijven toejuichen. Die koplopers hebben de overheid nodig. Een koploper steekt zijn kop uit. Unilever denkt: dat groene beleid dat komt wel, en dan kunnen we beter de eerste zijn.’ Als dat overheidsbeleid er niet komt, dan is dat slecht voor de koplopers.
De vraag of we wel of niet moeten kiezen voor een groene economie, is volgens Eickhout zinloos: ‘De vraag is: hoe kunnen we zorgen dat Nederland leidend is in die agenda, want de groene economie, een economie gebaseerd op duurzame hulpbronnen, wordt vanzelf de agenda – er is namelijk geen alternatief. China investeert van alle landen het meest in zonne- en windenergie. Dat doen ze niet omdat ze zo begaan zijn met het milieu, maar omdat ze daar voordeel van hebben.’
Stroom speelt een belangrijke rol in de groene economie, voor elektrische auto’s bijvoorbeeld, want ‘het is een economie die afhankelijk is van batterijen. Batterijen betekenen metaal. En welk land is heeft veel schaarse metalen? China. Terwijl China volop bezig is met haar green deal, zit Europa af te wachten. China heeft momenteel baat bij traagheid op het gebied van internationaal klimaatbeleid, maar er komt een moment dat China zegt “wij hebben ons genoeg voorbereid”’. Het is daarom onverstandig dat Europa en de VS niet bewegen op gebied van klimaatbeleid, omdat China niet zou willen. Als Europa op China blijft wachten wordt ze daar het slachtoffer van.’
Voor onze eigen economie is de overstap naar een groene economie gunstig, volgens Eickhout: ‘De rechtse partijen hebben het goed geframed, dat windmolens allemaal op subsidie draaien, maar er zijn genoeg voorbeelden van prima draaiende groene energie – zie Denemarken, Spanje en Duitsland. Groene energie wordt ook economisch steeds interessanter: de stijgende olieprijs maakt landen veel opener voor een ambitieus klimaatbeleid.
Dat is precies de reden dat Groot-Brittannië vol inzet op een klimaatagenda. Dat doet Cameron (de conservatieve premier van Groot-Britannië - SO) niet omdat hij denkt dat morgen de wereld vergaat, maar om minder afhankelijk van natuurlijke hulpbronnen te worden. Als de Europese Unie haar klimaatambities verhoogt van 20% minder CO2-uitstoot naar 30% minder, dan scheelt dat 40 miljard euro minder aan olie-importen en levert dat 6 miljoen extra banen op. Een aantal sectoren zullen onder die selectieve krimp leiden; dat is de kern van de strijd tussen de progressieve en conservatieve bedrijven.’
Landbouw en de groene economie
‘GroenLinks kan de beleidsvoorstellen voor vergroening van de belastingen wel blijven herhalen’ volgens Eickhout, ‘maar wat bedoelen we nu met die groene economie voor verschillende sectoren?’
Een van de voorbeelden die hij aanhaalt is de landbouw. In het verleden dat Marijke Vos beschreef ‘was biologische landbouw dé oplossing. De bestaande landbouw een beetje veranderen, daar waren we niet voor.’
Eickhout stelt echter: ‘Een bio-based economy gaat veel verder dan alleen biologische landbouw. Als er één sector is die op een slimmere manier om moet gaan met inputs dan is het de landbouw. Landbouw betekent namelijk een grote aanslag op de biodiversiteit: de belangrijkste input voor landbouw is land en grond is eindig. Malthus voorspelde daarom al dat de wereld te weinig voedsel zou produceren. Hij had alleen de ontdekking van kunstmest over het hoofd gezien. Het maken van kunstmest is een energie-intensief proces.
In China wordt kunstmest gesubsidieerd, de rivieren worden vol gestort met dierlijke mest - als je die ziet, wil je spontaan in een Amsterdamse gracht zwemmen! Onze economie zal moeten gaan draaien op onze eigen mest. We halen nu fosfor uit de bergen van Marokko, maar onze eigen mest is heel fosforrijk. We zullen onze fosfor daaruit moeten gaan winnen. Allerlei van dit soort gesloten grondstofkringen zullen moeten worden ontwikkeld; het recyclen van afval wordt cruciaal!’