Links-rechts verdeling terug van weggeweest

Volgens sommige commentatoren is het midden teruggekeerd in de Nederlandse politiek. Maar het is juister om te zeggen dat de links-rechts verdeling terug is van weggeweest. PvdA en VVD zijn geen van beide klassieke middenpartijen, maar vertegenwoordigen eerder het linkse en rechtse midden. Beide partijen hebben in de voorbije jaren de trekkracht van de flanken gevoeld.

De VVD is een flink eind afgedreven naar nationaal-populistisch rechts, en is een risicovolle gedoogconstructie aangegaan met de PVV. De PvdA is linksaf geslagen en in de buurt gekomen van de (op zijn beurt naar het midden bewegende) SP. Maar de kiezer heeft beide partijen ´net op tijd´ van de flanken teruggefloten. Hun uitdaging is nu om over het middengat heen een brug bouwen naar een stabiele regering.

Materialistische verkiezingen

Dit waren per saldo materialistische verkiezingen, waarin de burgers eerder op zoek waren naar sociaaleconomische dan naar culturele zekerheden. Als gevolg van de aanslag van 9/11 en de uitdaging van het populisme van Fortuyn, Verdonk en Wilders werd de politieke strijd hier te lande in het afgelopen decennium sterk gedomineerd door culturele of immateriële kwesties: immigratie, integratie, islam, nationale identiteit, de vrijheid van meningsuiting, veiligheid, rechtsstaat. In 2012 blijkt de as van het debat, onder druk van de banken- en eurocrisis en het dreigende staatsbankroet, weer voor een deel te zijn terug gezwenkt naar klassieke sociaaleconomische kwesties.

Niet alleen Henk en Ingrid maar vele anderen stemden voor en met hun portemonnee. De winst van de VVD en 50Plus is de winst van het naakte economische eigenbelang. De PVV behield vijftien zetels met een programma waarin de Islam als vijand grotendeels was ingeruild voor Europa: een wending van ´eigen cultuur eerst´ naar ´eigen geld eerst´.

Aan de overkant van het politieke spectrum werkten de PvdA en de SP met hun nadruk op eerlijk delen, beteugeling van de financiële markt, banengroei, behoud van een solidaire verzorgingsstaat en terughoudendheid jegens (betalen aan) Europa op hun beurt mee aan het herstel van de sociaaleconomische links-rechts tegenstelling.

De postmaterialistische partijen van links en rechts (GroenLinks, D66 én de PVV, voor zover de laatste nog steeds werd gezien als anti-islampartij) leden grote verliezen of wonnen minder dan verwacht. De omarming door het CDA van een ´nieuwe moraal´ kwam te laat om het machtsopportunisme van de afgelopen kabinetsperiode te doen vergeten.

Economische vs. culturele kwesties

Was it indeed the economy, stupid? Linkse denkers als Paul Kalma, Willem Schinkel en Ewald Engelen (en wijlen Bart Tromp) veronderstel(d)en mét de oude Marx dat, als puntje bij paaltje komt, economische kwesties en materiële zorgen de basis vormen voor politieke voorkeuren, en dat culturele kwesties gemakkelijk kunnen worden misbruikt om een sluier over die ´diepere´, meer essentiële economische tegenstellingen te leggen. Het debat over de multiculturele samenleving of over nationale identiteit is in die opvatting weinig meer dan een afleidingsmanoeuvre die de aloude strijd tussen links en rechts aan het zicht onttrekt.

Door de ontkenning of welbewuste vervlakking van die links-rechts-dimensie, zoals tijdens de paarse kabinetten, zouden populisten kans hebben gezien om een haaks daarop staande politiek-culturele tegenstelling te activeren: die tussen gevestigden en buitenstaanders, ´naar boven´ vertaald als een kloof tussen elite en volk en ´naar buiten´ als die tussen nationale eigenheimers en ´buitenlanders´.

Maar volgens politiek sociologen als Houtman, Achterberg en Bovens is het zinloos om economische en culturele kwesties in een onderbouw-bovenbouw-hiërarchie te plaatsen. Het politieke speelveld kan beter worden ingedeeld via twee haaks op elkaar staande assen, waarbij de horizontale as klassieke sociaaleconomische verdelingskwesties beschrijft (de inkomens- en vermogensverdeling, de interactie tussen overheid en markt, de staatsschuld, werken en wonen, de toekomst van de sociale zekerheid), terwijl de verticale as een culturele polarisatie blootlegt tussen meer vrijzinnige en kosmopolitische en meer autoritaire en nationalistische denkbeelden en sentimenten.

Als gevolg van de individualisering, het gestegen welvaarts- en opleidingsniveau, de meritocratisering van de sociale kansverdeling en de ontwikkeling van de kenniseconomie, zijn naast materiële ook post-materiële kwesties (zelfontplooiing, identiteit, democratisering, cultuur, media, milieu) voor steeds meer burgers saillant geworden. Het succes van de onderwijsmeritocratie heeft daarbij een nieuwe sociologische tegenstelling in het spel gebracht: die tussen hoger- en lager opgeleiden, die een groeiende kloof schept tussen leefstijlen, sentimenten en opvattingen die zich ook steeds sterker vertaalt in politieke voorkeuren.

Cultuurkloof 

De relatieve aandachtsverplaatsing van de (verticale) post-materiële naar de (horizontale) materiële as betekent dus niet dat de cultuurstrijd is verdampt en dat postmaterialistische partijen wel kunnen inpakken. Daarvoor werden er teveel strategische stemmen uitgebracht op de partijen en personen die een heldere links-rechts tegenstelling in het spel brachten (Rutte tegen ´de socialisten´, Samsom tegen ´rechts rotbeleid´).

De cultuurkloof tussen hoger en lager opgeleiden zal politiek blijven doorwerken en kan (en zal) opnieuw worden geactiveerd. Het rechtse nationaal-populisme is niet verdwenen; dat geldt evenmin voor de blijvende aantrekkingskracht van groene, vrijzinnige en pro-Europese partijen. Zo kan ten onrechte de indruk postvatten dat de PvdA haar beruchte ´spagaat´ (de schurende poging om het klassieke huwelijk tussen ´onderwijzers´ en ´arbeiders´ in stand te houden) in deze verkiezingen heeft rechtgetrokken en weer de volkspartij is geworden die zij altijd wilde zijn. Maar zij zit nu met een forse hypotheek van ´geleende´, niet-waardevaste stemmen, onder andere van de 40% voormalige GroenLinks-kiezers die met een bochtje via de SP bij de PvdA zijn uitgekomen.

Progressieve herverkaveling

GroenLinks heeft niet alleen dramatisch verloren omdat het verhaal van de groene economie het aflegde tegen dat van de groei-economie (ook Samsom heeft het milieuthema in de campagne nauwelijks bespeeld), maar ook omdat de partij bleef zwabberen op de links-rechts as: enerzijds op het podium met Roemer en Cohen voor een ´Ander Nederland´, anderzijds als linker bijwagen meehobbelen met het Lenteakkoord. Daar bovenop kreeg GroenLinks de uitgestelde rekening gepresenteerd van het eerste Kunduz-besluit, voerde de partij een zwakke, weinig ideële campagne over Europa (met een NL-beeldmerk), en begaf zij zich in een inhoudsloze en verkrampte personenstrijd die door de media genadeloos werd uitgebuit.

Eén grote teleurstelling van deze verkiezingsuitslag is dat het project van de progressieve herverkaveling en coalitievorming voor langere tijd achter de politieke horizon lijkt te zijn verdwenen. Ik had stiekem een beetje gehoopt dat de PvdA ´lekker klein´ zou worden (en GroenLinks een beetje groter), zodat er een gelijker speelveld zou zijn ontstaan voor de broodnodige politieke samenwerking tussen beide partijen op langere termijn.

De vergroening van de PvdA en de ´verlinksing´ van GroenLinks zouden dan misschien zijn uitgemond in een gezamenlijk rompprogramma en een gezamenlijke lijsttrekker. Nu is de asymmetrie tussen beide partijen zo groot dat progressieve samenwerking waarschijnlijk voor langere tijd achter de horizon verdwijnt. Dat is jammer, want een grote groene, sociale en vrijzinnige partij: daaraan is in Nederland nog onverminderd behoefte.

Dit stuk verscheen onder een andere titel in Socialisme & Democratie nr. 9/10, pp. 32-34.