Wanneer de overheid niet langer in haar eigen capaciteiten investeert, wordt ze onzeker over zichzelf. Het ambtelijk apparaat wordt minder bekwaam en de kans op mislukkingen neemt toe. Het wordt dan moeilijker om het bestaan van een specifieke overheidsfunctie te rechtvaardigen, wat tot verdere bezuinigingen of op den duur privatisering leidt. Het gebrek aan geloof in de overheid wordt zo een self-fulfilling prophecy: wanneer we niet geloven in het vermogen van de overheid om waarde te scheppen, kan zij dat op een gegeven moment ook niet meer. En wanneer de overheid wel waarde creëert, wordt die waarde gezien als een succes van de private sector, of blijft deze onopgemerkt. Dit wordt door Noam Chomsky ook wel pakkend omgeschreven als ‘de standaardtechniek van privatisering’: bezuinig, zorg dat dingen niet werken, mensen worden boos, je geeft het in handen van privaat kapitaal.[2] Na tientallen jaren van deze privatiseringslogica is duidelijk dat het publiek in de regel minder transparantie en lagere kwaliteit krijgt, en met private monopolies en hogere kosten geconfronteerd wordt. Dit is het omgekeerde van wat privatisering geacht wordt te bereiken.
De maatschappij met 2-0 achter
Het resultaat is tweeledig. Door privatisering zijn innovaties, en soms zelfs hele sectoren, weggegeven aan het grootkapitaal van beursgenoteerde bedrijven. De aandeelhouders van die bedrijven teren nu op waarde die mede is gecreëerd door de overheid. Waarde waar ze vaak nauwelijks tot geen belasting over betalen. Maar diezelfde beursgenoteerde bedrijven kloppen wel bij de overheid aan in tijden dat het financieel slecht gaat. Kortgezegd is de socialisatie van de risico’s van investeringen niet gepaard gegaan met de socialisatie van de opbrengsten. Ten tweede heeft de jarenlange onderwaardering een enorme deuk geslagen in het zelfvertrouwen van de overheid.
Het is niet genoeg om voor minder waarde-onttrekking en meer waardeschepping te pleiten. Eerst moet ‘waarde’, een begrip dat ooit het middelpunt van het economisch denken was, in ere hersteld en beter begrepen worden. Om dit te bereiken zie ik de volgende drieslag voor me. Allereerst moet ‘de economie’ haar dominante positie verliezen ten opzichte van de rest van de samenleving. Vervolgens moet er een nieuw verhaal over waarden voor in de plaats komen. Beide stappen vergen een dusdanig fundamentele herordening van onze maatschappij dat er als derde een nieuw sociaal contract nodig is om het noodzakelijke onderlinge vertrouwen hiervoor te verkrijgen.
Waardeschepping in publieke handen
Mazzucato stelt terecht dat publieke instellingen hun rol als dienaren van het maatschappelijk welzijn moeten terugeisen. Ze zouden volgens haar groter moeten denken en een volwaardige rol kunnen opeisen in het sturen op oplossingen voor de grote transities die voor de deur staan. Maar het neoliberale gedachtegoed zit zo geworteld in het denken van regeringen, ambtenaren en politieke partijen, dat je diep moet gaan om de weeffouten uit het politieke proces te halen.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de inrichting van de Europese Unie (EU). De vrije interne markt binnen de EU is bepalend voor hoe de Nederlandse economie functioneert. Zo is er Europese wetgeving die nationale overheden dwingt om publieke taken uit te besteden aan de particuliere sector. Ook maakt de Europese Commissie zichzelf bij het opstellen van wetgeving vaak te afhankelijk van adviezen van precies die industrieën waarvoor zij wetgeving maakt. En die adviezen zijn, heel voorspelbaar, neoliberaal.
Een sector waar dit in doorgeslagen vorm terugkomt, is de huidige digitale infrastructuur. Big Tech – Apple, Amazon, Facebook, Google en Microsoft – vormt er de kern van. Deze techgiganten beheren de producten en de diensten waar gebruikers, bedrijven, sectoren en overheden bijna volledig van afhankelijk zijn. Ondanks deze afhankelijkheid zijn veel overheden dubbel onbekwaam als het gaat om digitale expertise. Dat wil zeggen dat er zo weinig expertise in huis is, dat er zelfs niet genoeg kennis is om externe expertise in te kunnen schakelen. In tegenstelling tot wat ze zelf vaak zeggen, zijn grote bedrijven helemaal niet zo’n voorstander van een echt vrije markt. Je ziet dat heel sterk bij Big Tech: het probeert er alles aan te doen om concurrentie uit te schakelen en monopolies te vestigen. Marleen Stikker, directeur van Waag, stelt terecht dat we onze digitale soevereiniteit kwijt zijn. We kunnen die alleen terugkrijgen door de mens en niet de economie centraal te stellen.[3]