"Niemand gaat dood door economen", hoor ik achter me. Het is een doordeweekse ochtend in een kantoorpand in Amsterdam. Ik wend mijn blik af van mijn beeldscherm en kijk naar mijn collega. Hij vertelt dat hij een mindere dag heeft, dat kan toch? En daarbij, zo zegt hij stellig, in tegenstelling tot chirurgie gaat ons werk niet over leven en dood. Daarom is het niet zo erg dat hij vandaag suf achter zijn laptop zit. Zou het?
Economen zijn overal. Ze adviseren politieke partijen, besturen banken en bedrijven, investeren ons pensioengeld, schrijven voor de krant en publiceren wetenschappelijke artikelen. Het verhaal van de conservatieve econoom weerklinkt het sterkst. De hoofdrol in dat verhaal wordt gespeeld door de Zelfregulerende Markt, zijn favoriete gereedschap is Prijs en zijn vrienden heten Vraag en Aanbod. Het is een schone, klinische wereld. Als het een prijs heeft is het waardevol, zo luidt de ondertitel, en prijzen kunnen het beste bepaald worden in de markt waar rationele actoren met elkaar concurreren.
De prijs van een liter bloed
Dit verhaal is niet zonder kritiek gebleven. Politiek econoom Karl Polanyi schreef in 1942 dat alle menselijke relaties door het prijsmechanisme worden bepaald. Dit zie je bijvoorbeeld terug in de hiërarchie van traditionele gezinnen, waar de man een hoger salaris ontvangt dan de parttime werkende vrouw. Waar volgens Polanyi vrijwel alle menselijke activiteiten beschouwd moet worden als waardevol werk, los van de vraag of er betaling tegenover staat, is in het conservatief-economische verhaal alleen betaalde arbeid relevant. De beprijsde wereld is de wereld van de economen.