Recensie

Dierenrechten als filosofisch probleem

Veel mensen hebben de intuïtie dat je niet wreed mag zijn tegen dieren. Stierenvechten voelt als een barbaarse praktijk, waar we zo snel mogelijk vanaf zouden moeten. Maar wat is de politiek-filosofische basis van dierenrechten? De traditionele liberale politieke theorieën bieden geen ruimte voor dierenrechten.

Deze streven naar een zo groot mogelijke individuele vrijheid voor rationele burgers. Liberale theorieën zien maar een relevante groep rechtssubjecten: rationele mensen. Liberalen willen mensen in staat stellen om zelf hun eigen ideeën van het goede leven in de praktijk te brengen. Dieren kunnen niet vrij en rationeel vorm geven aan het eigen leven.

Utilisten lijken dieren gemakkelijk op te kunnen nemen in hun theorieën. Prominente utilisten als Singer hebben zeer veel gedaan om dierenrechten filosofisch te funderen. Utilisten hebben niet veel met rechten, maar des te meer met welzijn. Een recht is voor een utilist niet veel meer dan de erkenning dat het welzijn van een partij 'telt'. Utilisten willen het totale geluk zo groot mogelijk maken. Dieren kunnen pijn en geluk voelen. Hun geluk en pijn kunnen dus ook meetellen.

Dat klinkt allemaal mooi, maar utilisme leidt vaak tot onintuïtieve conclusies. Ik heb hier al eerder over geschreven. De meest typische utilistische paradox is een happiness monster, een wezen dat zeer gelukkig wordt van het lijden van andere wezens. Zolang zijn geluk maar groot genoeg is, kan ieder lijden als irrelevant klein terzijde worden geschoven. De westerse consument gedraagt zich vaak als een happiness monster: als ik maar gelukkig wordt van het eten van een hamburger, dan telt het ongeluk van het dier niet. Dat lijkt me een zeer zwakke verdediging van dierenrechten.

Capaciteitenbenadering als oplossing

De derde traditionele stroming in de filosofie naast het op Kant geïnspireerde liberalisme en het utilisme is de deugdenethiek van Aristoteles. Aristoteles stelt matiging centraal: deugdzaamheid is vermogen om het midden te vinden. Tussen de extremen van lafheid en roekeloosheid, ligt moed. Ik heb altijd gedacht dat je met deze theorie nooit dierenrechten kan verdedigen. Matiging is een zeer zwakke politieke categorie: men kan hier nooit universele, voor iedereen geldende rechten mee rechtvaardigen.

Dierenliefde is een deugd, maar de deugd van dierenliefde ligt tussen squeamishness en wreedheid. Of iemand meer dierenliefde moet tonen hangt af van de vraag of hij van nature geneigd is naar wreedheid of juist naar squeamishness tegen dieren. Ik ben van nature squeamish: ik kan slecht lijden, bloed of pijn zien. Aristoteles zou tegen mij zeggen: 'Man up! Wurg eens een kat met je blote handen, want je helt te ver door naar zachtheid.'

Martha Nussbaum gaat echter een stap verder in haar analyse: ze stelt dat niet matiging de belangrijkste categorie voor Aristoteles is, maar eudaimonia, wat ze vertaalt naar het Engelse functioning. Een functioning is een waardevolle menselijke activiteit of toestand. We ontplooien ons door onze functionings te realiseren. Nussbaum wil dat mensen zich kunnen ontplooien. Dit betekent volgens haar dat de overheid de voorwaarden moet scheppen voor mensen om zich in bepaalde activiteiten te ontplooien. Ze noemt deze voorwaarden capaciteiten.

Nussbaum brengt het liberalisme en utilisme in evenwicht: haar theorie is liberaal omdat ze probeert de capaciteiten van mensen te vergroten, niet hun daadwerkelijke functioning. Het niet-liberale element van haar theorie is dat zij een lijst heeft vastgesteld van waardevolle menselijke activiteiten of toestanden die voor ieder mens beschikbaar zouden moeten zijn.

In deze lijst staan onder andere gezondheid, leven, denken, emotie, spel, betrokkenheid bij andere mensen en controle over je eigen omgeving. Haar theorie is utilistisch in de zin dat ze streeft naar een bepaalde vorm van geluk: het geluk dat we ervaren door ons te ontplooien. Aan de andere kant is haar theorie niet utilistisch, omdat ze niet probeert het geluk zo groot mogelijk te maken maar om mensen in staat te stellen om zelf hun functioning te kiezen.

Nu kunnen we deze theorie van capaciteiten ook toepassen op dieren. Ook dieren zijn immers in staat om goed te functioneren: in klassieke lijstjes van dierenrechten zoals de "vijf vrijheden" komen deze elementen voor. Dieren moeten vrij zijn van honger, pijn, ziekte en stress, maar bovendien moeten dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen samen met soortgenoten.

We zien hier eigenlijk twee groepen claims: ten eerste moeten dieren gezond zijn en ten tweede moeten ze zich op een soorteigen manier kunnen ontplooien. In dat tweede zien we duidelijk een notie van functioning. Een konijn functioneert het best als het typisch konijnengedrag mag vertonen: graven, herkauwen, rond hupsen.

Capaciteiten kritisch tegen het licht

De capaciteitenbenadering heeft een aantal beperkingen, zeker waar het gaat om het dierenrijk. Het goed functioneren van dieren kan nog wel eens tegengesteld zijn aan elkaar. Een kat kan zich het best ontplooien door de jacht. Dat is echt soorteigen gedrag van de kat. Op het moment dat hij een muisje vangt, is het echter snel afgelopen met het goed functioneren van het muisje.(1)

Nussbaum heeft hier wel een antwoord op: dieren kunnen soorteigen gedrag vertonen zonder andere dieren schade te doen. Een kat kan jagen op een led-lampje en een tijger in een dierenpark kan goed zijn katachtige jachtinstincten uitleven op een bal. Ik vraag me af of een kat die jaagt op bal even goed functioneert als een kat die jaagt op een prooidier. Het een lijkt toch een slechte kopie van het ander.

Maar er is een groter bezwaar: volgens mij is het niet de verantwoordelijkheid van mensen om voor dieren in het wild te zorgen. Het lijkt me zeker niet de bedoeling dat we alle roofdieren uitmoorden ten bate van de prooidieren. Niet alleen omdat we niet weten wat er zal gebeuren, maar bovendien omdat dat onze verantwoordelijkheid niet is.

Dit is een typisch probleem van utilisten, waar ook de capaciteitenbenadering onder lijdt. Deze theorieën maken geen onderscheid tussen wat wel de verantwoordelijkheid van de overheid is en wat niet. Het lijden van dieren dat wordt veroorzaakt door menselijk handelen is inderdaad een politiek probleem, het lijden dat in de natuur ontstaat door menselijk niet-handelen is onderdeel van de natuur.

De benadering van Nussbaum is een welkome bijdrage aan het debat over dierenwelzijn, maar is volgens mij nog steeds onvoldoende sterk om de verplichtingen van mensen tegenover dieren te rechtvaardigen.

Voetnoten 

1 Dit probleem geldt overigens niet alleen voor dieren. De Aristotelische benadering is gebaseerd op een contextgevoelige notie van wat goed en slecht is. Een bakker die te veel suiker in zijn brood doet is geen goede bakker, maar als een banketbakker te spaarzaam is met zijn suiker is hij geen goede banketbakker. Iedere praktijk heeft zijn eigen standaarden van goed en fout. Als we deze gedachtegang volgen, dan heeft een terrorist ook eigen standaarden van goed en slecht. En dan is een goede terrorist een die zoveel mogelijk schade doet en angst verspreidt.