De gerechten waren bereid met groenten uit het seizoen, de wijn kwam uit de streek. Toch zag de maître er niet bepaald uit als een discipel van de slow foodbeweging. De maître zag er uit als iemand die überhaupt nooit een woord Engels gehoord had. Hij had een kok uit de streek in dienst, en die kookte traditioneel. Niet vanuit een overtuiging, maar uit routine. De kok stond in een oude traditie - een schitterende traditie, stelde ik al etende vast.

Toen de rekening kwam, dertien euro voor het hele dagmenu, vroeg ik me plotseling af: waarom kan dit niet in Nederland? Fatsoenlijk eten voor een redelijk prijs? De vrije markt van goederen floreert, onze supermarkten behoren tot de goedkoopste van de EU, na de VS is Nederland de tweede exporteur van agrarische producten ter wereld - maar als het op restaurants aankomt, leven we in een culinaire woestijn. Althans, een woestijn voor de gewone Nederlander. Wie flink geld verdient, kan dagelijks op hoog niveau uit eten gaan. Goed eten is elitair.

Mijn eigen ervaringen met betaalbare restaurants zijn bedroevend. Zeven jaar woon ik nu in Amsterdam, en het aantal goede restaurants waar voor weinig geld gegeten kan worden, zijn op een hand te tellen. Van bediening hebben de goedbedoelende studenten die voor obers moeten doorgaan niets begrepen; de koks rommelen wat aan met verschillende kookstijlen - en de klant, ach, de klant. Die klaagt hier zelden over.

Wij zijn een natie die geen kaas heeft gegeten van lekker eten. De Nederlander laat zich alles welgevallen - onze nationale identiteit valt samen met eten uit muur. De culinaire journalist Johannes van Dam voert onze huidige smaak terug op op de huishoudscholen uit de negentiende eeuw, waar de arbeidersvrouwen geleerd werd ‘efficiënt’ om te gaan met eten. Efficiënt is immers goedkoop: zonder kruiden en sauzen, met de voedingswaarde voorop, gaat het ook prima naar binnen. Veel voor weinig - maar wel een verarming van de smaak.

Toch moet het ook in Nederland kunnen, goed en goedkoop eten zoals die middag in de Vaucluse. De interesse en vraag naar lekker eten zingt al langer rond in de media: we kijken graag naar televisiekoks en lezen meer dan ooit over eten in kranten, bladen en kookboeken. Maar deze culinaire mediacultuur leidt niet automatisch tot een gedemocratiseerde eetcultuur. Daarvoor ontbreken de kundige handen aan het fornuis.

Het laten doorsijpelen van goede smaak kost tijd en kennis. De vraag naar beter eten ontluikt, maar het aanbod blijft achter. Wat wij nodig hebben, zijn koks die een eet- en kooktraditie meebrengen en aan ons overdragen. Als we vaart willen brengen in de ontwikkeling van onze goede smaak redden Johannes van Dam en Herman den Blijker het niet alleen.

Onlangs brak Umberto Eco een lans voor een nieuwe 'seksuele revolutie' door pan-Europese huwelijken tussen taxichauffeurs en loodgieters te bevorderen. Alleen door culturele integratie in alle sociaal-economische geledingen, schrijft Eco, stelt de Europese Unie haar toekomst veilig. Het Erasmusprogramma zorgt al langer voor Europese uitwisseling tussen studenten; in mijn omgeving zie ik de resulterende relaties. Maar dat is niet genoeg.

In Eco's geest pleit ik daarom voor een ambitieus culinair uitwisselingsprogramma. Een deltaplan voor de goede smaak. Culinaire Marshallhulp voor de opbouw van de Nederlandse keuken. Souvlaki-, spaghetti- en knoflooketend Europa mag dan wel wat te leren hebben van het noordelijk calvinistisch boekhouden, maar de Nederlander heeft daarentegen nog een enorm Bourgondisch potentieel te verwezenlijken.

Onze onbevredigde eetbehoeften zijn schier oneindig. Laat ze maar komen, die jonge werkeloze koks uit Spanje en Italiaanse chefs, verwelkom obers uit Frankrijk en verlos ons en passant van de culinaire droevenis die hier ten lande voortduurt.

Wie nu begint te miepen over elitairisme zal ik van repliek dienen in de terminologie van deze tijd: de taal der economie. Culinaire uitwisseling biedt niet alleen hoop voor onze smaakpapillen en Europese integratie, maar ook onze lokale economie zal profiteren. Als het peil van onze smaak stijgt, en de kosten van buiten de deur dineren dalen, zullen meer mensen werk vinden in de economie van het eten.

Uit eten gaan levert werkgelegenheid op. Goede betaalbare restaurants zijn een zegen voor de lokale economie omdat ze niet grondstoffen-, maar arbeidsintensief zijn: afwassers, obers, koks, toelevering en interieurarchitecten - zij zijn allemaal niet outsourcebaar. Omdat in restaurant de arbeid veel waarde toevoegt blijft het geld rondklotsen in de lokale economie. Deze waardetoevoeging neemt alleen nog maar verder toe wanneer er gebruik gemaakt wordt van (biologische) lokale en seizoensgebonden producten.

Economie is de wetenschap van de behoeftebevrediging: als de tafelcultuur bloeit, verlept de cultuur van kopen. We kunnen immers maar één keer een euro uitgeven. En ook dat is goed voor de Nederlandse economie. Als ik een nieuwe Macbook koop terwijl de oude het nog prima doet, verdwijnt het geld naar Foxconn in China en het hoofdkwartier van Apple in Amerika. Dit geld kan ik niet meer aan restaurants in Nederland bezorgen. Terwijl ik dat wel graag zou willen.

Volgens een recent persbericht van het Centraal en Cultureel Planbureau (CPB) is de consument schuldig aan de huidige economische malaise. Deze zou zijn hand op de knip houden. Ik ben niet te beroerd mijn plicht als consument te vervullen.

Geld moet rollen - maar dan wel de de goede kant op. Bespaar mij dus de spullen, bespaar mij ook de tijdswinst van lunchen achter de computer en kant-en-klaarmaaltijden in de supermarkt. Geef me restaurants waar ik voor weinig geld uit eten kan. Zelfs op fiscaal gebied kunnen wij nog leren van onze zuiderburen. President Sarkozy verlaagde in 2009 het BTW-tarief in de horeca van 21 naar 5,5 procent. Werkende Parijzenaren ontvangen een coupon van hun werkgever waarmee ze dagelijks buiten de deur kunnen lunchen. Maatregelen naar mijn hart en mijn maag.

Het vrije verkeer van personen in de EU biedt nog zoveel kansen. We hebben nog zo veel van elkaar te leren in Europa. Daarom hebben we naast een Erasmusprogramma ook een Gordon Ramsey-beurs nodig, waarmee Portugezen, Italianen, Fransen en desnoods Belgen de kans krijgen om zich hier te vestigen en ons iets te leren van hun tradities. Zodat ik niet langer veroordeeld ben tot de traditie van de Nederlandse huishoudkeuken, en ik niet meer naar de Vaucluse hoef voor een saumon aux poireaux.

Als het waar is dat liefde door de maag gaat, dan raad ik ook de Polen en Roemenen aan hun beste chefs af te vaardigen. Door meer culinaire integratie zou het nog wel eens goed kunnen komen met onze kwakkelende Unie. We hoeven niet van elkaar te houden, maar we mogen best wat meer van elkaar proeven.

Dit stuk verscheen eerder in het NRC.