en de onwaarschijnlijke invloed van een klein Russisch dorpje

In voorgaande twee columns zijn Thomas Malthus en de Club van Rome gepasseerd. Beide zijn representanten van een groen denken dat – terecht of onterecht – conservatief is genoemd. Dat kan niet gebeuren bij de figuur die in deze derde column centraal staat: Prins Peter Kropotkin (1842-1921). Kropotkin staat eerst en bovenal bekend als de grondlegger van het anarcho-communisme. Dat is dus bepaald niet van het behoudzuchtig type.

Prins Kropotkin groeide op in Rusland in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, een tijd waarin de voltallige Russische intelligentsia vervreemd was geraakt van het tsaristische bewind. Precies daardoor was deze periode een roerige, creatieve en uiterst productieve; een gouden tijd voor de Russische intellectueel. In dit gistende klimaat ging de jonge Prins Kropotkin naar de universiteit, en sloot zich daar al snel bij een groep jonge radicalen aan.

En dat is van belang op de website van Bureau de Helling?

Is deze ver van ons bedshow van belang voor de huidige groene partijpolitiek? Jazeker is die van belang. In deze periode had de Russische intelligentsia een obsessie met de obshchina, de autarkische Russische boerengemeenschap. De moderne geïndustrialiseerde samenleving had zich zojuist in Rusland aangediend en zoekend naar een passend antwoord daarop bepaalde vrijwel elke onderwezen Rus – van slavofielen als Dostojevski tot revolutionairen als Plechanov of Tsjernysjevski – zijn positie ten opzichte van de obshchina.

Na Kropotkins gevangenschap in 1874 en zijn ontsnapping en vlucht naar West-Europa in 1876, bleef de obshchina ook binnen de denkbeelden van de Prins van belang. Blijvend radicaal, zou hij in Londen de grondslagen van een nieuw politieke ideaal ontwerpen. De Russische coöperatieve, kleinschalige, zelfregulerende commune eiste daarin een hoofdrol op. 

Een Russisch dorpje Kropotkin werkte zijn theorie onder meer uit in Fields, factories and workshops, dat in 1912 zou worden gepubliceerd. Kropotkin stelde daarin dat wanneer het liberale kapitalisme zou vastlopen, de steden verlaten zouden moeten worden om plaats te maken voor een stelsel van coöperatieve boerderijen. Intensieve tuinbouwtechnieken zouden onder brede gehele bevolking moeten worden aangeleerd, dan was eenieder zelfvoorzienend en zouden de wantoestanden van de kapitalistische economieën tot het verleden behoren.

Iedereen zou meer dan genoeg produceren om zichzelf naast de arbeid in de coöperatie vrij te ontplooien en zich bezig te houden met activiteiten naar keuze. Repressieve machtsverhoudingen tussen de seksen en de standen zouden verdwijnen – en iedereen zou natuurlijk veel gelukkiger zijn.

Anders dan de Club van Rome in 1972 in Grenzen aan de Groei en Thomas Malthus aan het einde van de achttiende eeuw, stelde Kropotkin nadrukkelijk dat de natuurlijke grens van de biocapaciteit niet de oorzaak was van de bestaande misstanden. Niet de beperkte hoeveelheid grondstoffen waren het probleem maar de distributie ervan via het bestaande systeem. Als dat systeem was afgebroken, zou het schaarsteprobleem vanzelf tot het verleden gaan behoren. "Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoeften", zo luidde zijn bekende credo.

Een Russisch dorpje in Nederland

In Nederland is de  schrijver en psychiater Frederik van Eeden – ver familie van de schrijver dezes – misschien het meest sprekende groene gezicht uit deze periode. Van Eeden was in Engeland bevriend geraakt met Kropotkin en thuisgekomen begon hij Kropotkins coöperatieve stelsel te propageren. Het Russische obshchina-ideaalbeeld was daarmee in Nederland terechtgekomen.

In het najaar van 1901 zette Van Eeden de Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) op, waarvan de zelfvoorzienende socialistische tuinbouwkolonie Walden het belangrijkste onderdeel was. Vrije ontplooiing, zelfvoorziening en werken naar behoefte waren het devies.

Met deze en dergelijke voorlopers van de latere groene idealen liep het doorgaans slecht af, wat natuurlijk vooral te maken had met het bestaande bestel, dat maar niet spaak bleek te lopen. In Walden was lang niet iedereen even precies in de afdracht van de naar het coöperatieve afbetalingsysteem.

Met geld bezig zijn was ook niet iets wat in een coöperatieve tuinbouwkolonie direct tot de prioriteiten behoorde. Van Eeden werd aansprakelijk gesteld voor alle tekorten maar hij kon niet eeuwig blijven voorschieten. Tot groot verdriet van Van Eeden werd Walden in 1907 door de bank failliet verklaard. Een voorlopige 1-0 voor het kapitalisme.

De mislukking van Walden kan symbool staan voor de teloorgang van het gehele anarcho-communistische ideaal in de decennia daarna. Binnen de socialistische traditie zouden het communisme en de sociaaldemocratie voorlopig de overhand krijgen.

Pas na de Tweede Oorlog maakte de vrijzinnige variant weer opgang – in Nederland het beste vertegenwoordigd door de Pacifistisch Socialistische Partij en even later ook majestueus belichaamt door provo-hoofdman en kabouter Roel van Duijn, die destijds nog een heel aardig artikeltje over Kropotkin schreef. Na onder meer lijsttrekker voor De Groenen te zijn geweest werd Van Duijn vanaf 2001 een aantal jaren actief voor GroenLinks voordat hij in 2008 de politiek verliet.

De blauwdruk

Daarnaast verspreidde zich vanaf de jaren zestig een uitgebreid netwerk van ecologische of vrijzinnig socialistische kolonies door West-Europa. Niet dat iemand er bekend mee was, maar de obshchina was terug van weggeweest. De Angelsaksische wereld zette de toon. In 1972 werd in het Britse tijdschrift The Ecologist een manifest gepubliceerd getiteld The Blueprint for Survival, dat leest als een directe kopie van Kropotkins Fields factories and workshops. Het document zou aan de basis staan van de eerste groene politieke partij van Europa, de British Green Party, in 1973.

Want wat behelsde het plan van de opstellers? Zij wilden een kleinschalige, gedecentraliseerde en grotendeels gedeïndustrialiseerde samenleving. In een kleinschalige samenleving lag de ware zelfverwezenlijking binnen handbereik, evenals de ecologisering en verduurzaming van het bedrijfsleven en de landbouw. Daarbij stelden de opstellers van de Blueprint zich ten doel een nieuwe ‘philosophy of life’ te ontwerpen; eentje die in de praktijk gebracht kon worden zónder negatieve effecten voor natuur en milieu.

De achteruitgang in financiële sociaaleconomische levensstandaard zou door middel van grootscheepse educatieve projecten gecompenseerd kunnen worden en de eigenlijke kwaliteit van leven zou dan zelfs worden verhoogd. Want in de nieuwe samenleving zou een veel groter gedeelte van de tijd vrij te besteden zijn aan open onderhoud en creativiteit; seksualiteit zou niet langer meer onderdrukt hoeven worden; raciale minderheden en vrouwen zouden niet langer ondergeschikte elementen zijn in de samenleving.

De Club van Rome had met het agenderen van de milieuproblematiek veel betekend, zo was er in het voorwoord te lezen, maar nu moesten er op nationaal niveau bewegingen ontstaan, ‘and if need be to assume political status and contest the next general election. It is hoped that such an example will be emulated in other countries, thereby giving rise to an international movement, complementing the invaluable work being done by the Club of Rome.’

Dat laatste is opvallend: in The Blueprint wordt gerefereerd naar het rapport van de Malthusiaanse Club van Rome als ‘invaluable work’, terwijl Kropotkin het werk van Malthus had afgedaan als uitermate reactionair en belachelijk. Het illustreert de breuk met oude ideologische tegenstellingen waarvan destijds sprake was. Hoe het schaarstevraagstuk van Malthus zich binnen de groene politiek momenteel verhoudt tot de distributieproblematiek van Kropotkin laat ik met graagte aan de lezer over.

Wat wel vaststaat is dat The Blueprint, en daarmee Kropotkin, binnen de groene sfeer ook veel bekritiseerd is als veel te utopistisch en daarmee onwerkbaar of zelfs gevaarlijk. Zo merken Paul Rosenmöller, Phillipe Defeyt en Jos Geylens in De groei van groen (2001) op: ‘essentieel is het uitgangspunt dat duurzaamheid per definitie een open en discursief project is, geen afgewerkte blauwdruk van een of andere ideale maatschappij.’

De zinsnede is niet geannoteerd, maar wel te interpreteren als een sneer naar de idealen van The Blueprint. Niettegenstaande kan op geen enkele wijze worden ontkend dat GroenLinks raar maar waar schatplichtig is aan die wat vreemde Russische dorpsgemeenschap: de obshchina.