Recensie

De 'blijde' boodschap

'Fossiele brandstoffen raken op, het punt van "piek-olie" is reeds gepasseerd. Van nu af aan zullen de brandstofprijzen voortdurend blijven stijgen, wat tot steeds maar nieuwe crises zal leiden. De 21ste eeuw zal beheerst worden door een krimpende economie en de welvaart die wij de afgelopen decennia hebben mogen genieten, zal niet voorbehouden zijn aan onze kinderen. Met dat besef kunnen we maar beter mee leren leven.'

Die grimmige boodschap werd de laatste jaren door schrijvers als Richard Heinberg en Rob Hopkins (de oprichter van de transitie-beweging) de wereld in geslingerd. Hopkins levert in zijn transitiehandboek zelfs kant en klare oefeningen om te leren omgaan met dit nieuwe toekomstbeeld. We moeten gaan beseffen dat 'klein onvermijdelijk is' en we moeten onze 'olieverslaving' doorbreken. En dan blijkt dat we wellicht zelfs met een krimpende economie nog best gelukkig kunnen zijn.

Wat verfrissend is aan het dit jaar verschenen boek 'How much is enough?' van Robert en Edward Skidelsky (vader en zoon) is dat de laatste ethische vraag centraal staat in plaats van de wetenschappelijk beargumenteerde onvermijdelijkheid van het krimpende groei-scenario. Boeken als die van Heinberg en Hopkins zijn ongemakkelijk, omdat ze gebruikmaken van apocalyptische angstscenario's om een wezenlijk ethische boodschap - een kritiek op de materialistische obsessie met economische groei - bij hun lezers voor het voetlicht te brengen. Hun strategie heeft daarbij veel weg van die van streng religieuze groeperingen die ook met hel en verdoemenis dreigen om de 'blijde' boodschap over te brengen.

Keynes

De Skidelsky's daarentegen doen een beroep op de econoom John Maynard Keynes, die naast zijn bekende theorie over anti-cyclische economische politiek, ook een aantal culturele geschriften op zijn naam heeft staan. In zijn essay 'Economic possibilities for our grandchildren' beweerde Keynes begin jaren '30 dat als de gemiddelde economische groei zich zou doorzetten, na ongeveer 100 jaar een punt bereikt zou worden, waarop het 'economische probleem' kon worden opgelost. Hij bedoelde daarmee dat de welvaart en de arbeidsproductiviteit zo gestegen zouden zijn, dat ieder mens toe kon met een uur of drie werken per dag. De overgebleven tijd kon dan besteed worden aan die dingen in het leven die er werkelijk toe doen.

Daarmee kreeg de economische groei en het kapitalistische systeem een helder doel. We moesten een eeuw lang heel hard werken, maar die periode was eindig. Daarna zouden de kleinkinderen kunnen leven zoals mensen zouden moeten leven, met voldoende vrijheid en voldoende welvaart om hen daartoe in staat te stellen.

Inmiddels weten we dat Keynes voorspelling maar half uitgekomen is. De economische groei die hij voorspelde is er wel degelijk gekomen, alleen we zijn er niet echt minder op gaan werken. Natuurlijk is de werkweek inmiddels verkort naar vijf dagen en de werkdag naar acht uur, toch werken we met ons allen nog veel te veel als je kijkt naar het visioen van de econoom.

De Skidelsky's vragen zich af hoe dat kan: waarom verkiezen mensen noeste arbeid boven vrijheid? Waarom moeten we economisch blijven groeien, gaan we door met rennen in die tredmolen zonder ons af te vragen wanneer het 'genoeg' is? Waarom heeft het kapitalisme ergens halverwege zijn doel verloren en groeit de economie slechts door zonder reden?

Volgens de Skidelsky's was de denkfout van Keynes dat hij geen onderscheid maakte tussen menselijke 'behoeften' en menselijke 'wensen'. 'Behoeften' of 'noden' zijn wat ieder mens objectief nodig heeft om een goed en comfortabel leven te leiden. Maar 'wensen' zijn psychisch van karakter en kunnen daarom altijd maar blijven groeien. Dat betekent dat economische groei geen inherente 'stop' heeft. Het stopt pas, als mensen ervoor kiezen om te stoppen met de wens om te willen groeien. 

Daarnaast geloofde Keynes dat als mensen steeds minder zouden werken, ze deze tijd zouden inzetten voor 'leisure': een Engels begrip dat niet helemaal vertaald kan worden met het Nederlandse 'vrije tijd'. Leisure betekent dat mensen dingen doen omwille van het doen en niet omdat ze er een extrinsiek doel mee hebben.

Werk daarentegen, doen de meeste mensen niet omwille van het werk zelf, maar omdat ze ervoor betaald worden. Veel moderne ontspanning - het woord zegt het al - doen we slechts om af te kicken van alle werkstress. Daarom gaan we op vakantie, zitten we voor de tv of hangen we achter facebook. Moderne ontspanning is daarbij even extrinsiek als het werk zelf. Leisure vraagt een andere geesteshouding die alleen kan ontstaan als mensen niet zoveel moeten.

Groene griezelscenario's

'How much is enough' is een overtuigend pleidooi om het goede leven weer in ere te herstellen. De economische obsessie met 'groei om de groei' wordt daarbij fel bekritiseerd. De Skidelsky's hebben daar geen apocalyptische scenario's voor nodig, zoals de piekolie-denkers die ik aan het begin van dit artikel noemde. Sterker nog: het boek bevat een stevige kritiek op veel milieudenkers met hun op angst gebaseerde scenario's.

De piek-oliegedachte wordt bijvoorbeeld geplaatst in een lange traditie van economisch pessimisme die al begon met Malthus en Ricardo en die telkens weer door de technologie werd ingehaald. De kracht van de argumentatie is dat zij de nadruk leggen op 'persuasion by joy' in plaats van een betoog dat de nadruk legt op schuld en angst.

Soms schieten de twee economen door in hun kritiek op wat zij 'klimaatradicalen' noemen. Zo trekken zij het idee van solidariteit met generaties die nog komen volledig in twijfel. In de ogen van de Skidelsky's is het normaal voor mensen om solidair te zijn met hun kinderen, ze zijn al minder solidair met hun kleinkinderen en nog minder met landgenoten die ze helemaal niet kennen, laat staan met mensen die nog niet bestaan.

Hier gebruiken de schrijvers een wezenlijk rechtse, particularistische argumentatie. Dat het moeilijk is om je iets voor te stellen bij generaties die nog moeten komen, neemt niet weg dat het vanuit een universalistische ethiek wel degelijk belangrijk is de aarde duurzaam te behandelen.

Het vlammende betoog tegen 'klimaatradicalisme' maakt overigens niet dat de schrijvers geen belang hechten aan groene politiek. Een bepaalde harmonie tussen mens en natuur is in hun ogen zelfs een essentieel onderdeel van het goede leven. Zij benadrukken dit echter als een positieve waarde, en niet als negatieve consequenties van de menselijke omgang met de aarde.

Achterdeurpaternalisme

Niet alleen op het groene doemdenken leveren de Skidelsky's kritiek, ook liberale filosofie krijgt er van langs. Liberalen weigeren in hun ogen een definitie te geven van wat het goede leven is, omdat vanuit een pluralistisch gedachtegoed ieder mens dat voor zichzelf bepaalt. Zij wijzen erop dat het levensgevaarlijk is als politiek paternalistisch wordt en gaat voorschrijven aan anderen wat het goede leven inhoudt en wat niet.

Het gekke is alleen, constateren de twee economen, dat veel 'liberale' staten wel degelijk - impliciet - een bepaalde vorm van het goede leven voorschrijven. Wanneer de staat de belangen van de enkele consument verdedigt, of een beleid voert dat economische groei stimuleert (bijvoorbeeld door mensen te prikkelen om meer te werken, zoals het huidige kabinet doet) dan hoort daar een visie op het goede leven bij die nooit expliciet wordt gemaakt.

Dat is jammer, want pas als dat zo is kunnen we een goed, ethisch debat aangaan over dat goede leven. 'If we are to be paternalists, let us be honest rather than backdoor paternalists'.

'How much is enough' is een compleet boek. Het werpt niet alleen vragen op, maar geeft ook antwoorden. De Skidelsky's zijn zo brutaal om een voorzet te doen uit welke elementen het goede leven volgens hen moet bestaan. Ze noemen zaken als persoonlijkheid, harmonie tussen mens en natuur, vriendschap en leisure. Ze komen ook met politieke maatregelen om de nadruk op economische groei te remmen en het genieten van de waardevolle zaken in het leven te stimuleren.

Het gaat om maatregelen die de druk om te consumeren verminderen, zoals het belasten van consumptie en reclame. Daarnaast wordt gepleit voor een door de overheid gegarandeerd basisinkomen voor iedereen, zodat iedereen de mogelijkheid krijgt om zelf te kiezen hoeveel hij of zij wil werken.

Na alle alarmistische boeken over het einde van de groei die de laatste tijd verschenen zijn is 'How much is enough?' een verademing. Het is daarnaast belangrijk dat hier weer eens op een ondubbelzinnige manier gepraat wordt over ethiek en over die elementen waar het goede leven uit zou kunnen bestaan.

In dat opzicht sluit dit boek helemaal aan bij de veranderende tijdgeest van dit nieuwe decennium, waarin wezenlijke waarden weer centraal worden gesteld. Dit in tegenstelling tot het meer pluralistisch ingestelde liberalisme dat ook binnen Groenlinks de laatste tien jaar overheersend was. Een vergelijkbare gedachtegang kwam al naar voren in de publicatie van de bundel 'Vrijzinnig paternalisme' die vorig jaar verscheen. Een belangrijke ontwikkeling om de komende tijd te blijven volgen.

Robert en Edward Skidelsky, How much is enough. Money and the good life (2012 other press: New York)