Op donderdag 23 oktober 2008, dik een maand nadat de zakenbank Lehman Brothers failliet ging, verscheen Alan Greenspan voor het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden. Van 1986 tot 2006 was hij de president van de Federal Reserve, de Amerikaanse centrale bank. In die rol groeide hij uit tot het icoon van de vrije markt ideologie die sinds de jaren tachtig de wereld overspoelde.

Als hoogste toezichthouder op het mondiale financiële systeem stelde hij dat zijn mensen de veel knappere jongens en meisjes van de banken en vermogensbeheerders – want veel beter betaald en je gelooft in marktwerking of niet – enkel in de weg lopen. Terugtreden en dereguleren was zijn motto. Een boodschap die er in die jaren bij beleidsmakers inging als koek.

Maar op deze dag in 2008, terwijl overheden met honderden miljarden dollars en euro’s probeerden het financieel systeem te stutten, verklaarde Greenspan: ‘mijn ideologie’ heeft gefaald. De onzichtbare hand bleek afwezig toen de zakenbankiers van Wall Street middels ingewikkelde constructies het financiële kaartenhuis bouwden dat net met een donderend geraas was ingestort.

Alan Greenspan en alle anderen die dachten dat private financiële instellingen ‘uit eigenbelang’ wel zorg zouden dragen voor het geld van de aandeelhouders bleven naar eigen zeggen in shocked disbelief achter. Decennia van deregulering, van het afbreken van wetten die na de crash van 1929 in de Grote Depressie waren opgetuigd, hadden hun belofte niet waargemaakt. Integendeel, ze hadden de wereldeconomie in een verrassend kort tijdsbestek ten gronde gericht.

Pijnlijk

Direct na de val van Lehman leek een koerswending op komst. Obama veroverde het Witte Huis. Wouter Bos memoreerde hoe hij als PvdA-leider het artikel schrapte uit de sociaaldemocratische beginselen dat opriep tot nationalisering van de banken, om vervolgens als minister van Financiën precies dat te doen. De ambtenaren op zijn ministerie liepen ineens weer met verende tred en de borst vooruit. Nu waren het de bankiers die hen wanhopig trachten te bereiken met hun smeekbedes.

Maar toen ging er iets mis. Want inmiddels zijn we vijf jaar eurocrisis verder, zuchten de eurolanden onder het juk van onvervalst rechtse bezuinigingen en is de belastingdruk verder verschoven van kapitaal naar arbeid. Waar miljoenen hun baan verloren is het kapitaal gestaag doorgegroeid. De ongekende hoeveelheden extra geld die centrale banken in het financiële systeem brachten hebben de bedrijven en werknemers nauwelijks bereikt. De recordwerkloosheid wordt enkel geëvenaard door de koersrecords op de aandelenmarkten. De in historisch opzicht toch al grote vermogensongelijkheid nam verder toe, net als de schuldenlast. De economische vooruitzichten blijven daarmee beroerd.

In Nederland regeert de PvdA met een programma dat niet alleen keurig voldoet aan de misplaatste bezuinigingsideologie van de EU, maar deze ook niet ter discussie stelt. De PvdA-voorzitter van de eurogroep steunt niet het linkse alternatief uit Griekenland en Spanje, maar bewaakt juist het contraproductieve europact, dat aanzet tot bezuinigen waar bestedingen juist nodig zijn. Daarmee veroordeelt hij de eurozone tot veel extra werklozen en verschraling van publieke voorzieningen. Minder uitgaven aan zorg en sociale zekerheid zijn niet alleen uitermate pijnlijk voor de linkse achterban. Met lagere uitgaven aan onderwijs schaden ze de economie structureel. De arbeidsproductiviteit in Zuid-Europa blijft verder achter bij het noorden, langdurig werklozen verliezen de aansluiting met de arbeidsmarkt.

Het verlies van links

Waarom is links niet in staat een electorale vuist te maken, om de meerderheid die lijdt onder het huidige beleid te verenigen? Juist nu de vrije marktideologie zo duidelijk heeft gefaald, nu de vraaguitval om een klassiek keynesiaans antwoord schreeuwt.

Natuurlijk, sociaaldemocratisch links had zich voor de crisis sterk vereenzelvigd met het kapitaal. Bill Clinton, Tony Blair en Gerhard Schröder voerden een beleid  waar hun rechtse voorgangers voor getekend zouden hebben. Het streven was naar vrije internationale markten op vrijwel elk terrein van de samenleving.

Nederland was geen uitzondering. Wim Koks paarse coalitie tilde marktwerking en deregulering naar ongekende hoogtes. Nederland liep voorop in het openbaar vervoer, de energie-, telecom- en financiële sector. De sociaaldemocratische staatssecretarissen Vermeend en Bos bevochten in Brussel de vrijheid om met ‘hun’ belastingdienst multinationals ter wille te zijn. De internationale sociaaldemocratie heeft een historische kans gemist toen zij rond de eeuwwisseling regeerden in de meeste EU-lidstaten.

De welvaart klotste tegen de plinten toen zij spraken over de toekomst van het continent. De roep om bindende doelen te stellen op sociaal en milieugebied werd echter genegeerd. Economische groei bleef het doel, de markt de methode. Verheffing en solidariteit waren begrippen die bij de toonaangevende sociaaldemocraten leidden tot meewarige blikken, de overheid was op zijn best een noodzakelijk kwaad.

Nu kan de kiezer best vergeten en vergeven. In de campagne van 2012 bewees Samsom dat een links alternatief wel degelijk electorale aantrekkingskracht heeft, zoals de SP dat voor hem had laten zien. Maar daarvoor is wel een consistente en geloofwaardige koers nodig. De praktijk van Rutte II toont dat de PvdA maar halfslachtig afscheid heeft genomen van haar marktgeloof.

Nodig is een nieuw verhaal dat inspireert en overtuigt. Een verhaal dat voorkomt dat de fouten van de afgelopen jaren worden herhaald. De fout om ons te buiten te gaan aan schuld-gedreven groei, feestvieren op kosten van een toekomst die even ver lijkt als dat ze onafwendbaar is. Nederland heeft, net als de rest van Europa en de VS, gevaarlijk ingeteerd op zijn vermogen: in financieel, maar zeker ook in sociaal en ecologisch opzicht.

De voortetterende economische crisis heeft het herwonnen zelfvertrouwen van links echter weer onderuit gehaald. Ook al werd de economische neergang veroorzaakt door een te snel einde aan de Keynesiaanse reactie die aanvankelijk prima werkte.

Biefstuksocialisme

De noodzakelijke vernieuwing van het linkse verhaal is daarmee in de ijskast beland. De sociaaldemocraten zijn gezwicht voor het rechtse recept van een kleine overheid en hebben even geen tijd voor post-moderniteiten als vrijheid, milieu en verheffing. Werkloosheid en koopkrachtverlies blijken de groeihormonen van het biefstuksocialisme.

“ De sociaaldemocraten zijn gezwicht voor het rechtse recept van een kleine overheid en hebben even geen tijd voor post-moderniteiten als vrijheid, milieu en verheffing ”

Maar biefstuksocialisme on steroids biedt geen oplossing. Het brengt de economie op de korte termijn in grotere problemen doordat de bestedingen en investeringen nog verder afnemen. Het biedt daarnaast geen perspectief omdat de uitholling van het financiële, sociale en ecologische kapitaal onverminderd voortgaat. De vraag is dan niet of, maar wanneer de volgende klap komt. Zeker is dat de westerse economie zo’n klap veel slechter zal kunnen verwerken dan in 2008. De private en overheidsschulden zijn hoger, de economie staat nagenoeg stil en nationalistische populisten rammelen aan de poorten van de macht.

Dat hoeft echter niet ons voorland te zijn. Want hoe lastig het nu ook is om het roer om te gooien, de mogelijkheid daartoe is nu groter dan ooit. Nooit is de wereld welvarender geweest, nooit ook is er meer kennis geweest en is deze breder verspreid dan nu. De westerse wereld is klaar voor een koerswijziging die de samenleving aantrekkelijker zal maken. Dit is de luxe van links.

Maar er is ook de noodzaak van links. Want hoewel de menselijke mogelijkheden vandaag de dag ongekend zijn, ook de bedreigingen zijn dat. Nooit was de ongelijkheid groter. Een ongelijke toegang tot inkomen, vermogen, vrije tijd en een gezonde leefomgeving is voor links een problematische uitkomst. Fundamenteler bedreigt het de open democratische samenleving zelf en daarmee de motor van onze voorspoed.

Ongelijke inkomens en vermogens vertalen zich in ongelijke politieke macht. Politieke macht die wordt gebruikt om gevestigde belangen en posities te bestendigen. Ze leggen daarmee de bijl aan de wortel van onze welvaart, die juist het gevolg is van de linkse economische vrijheidsstrijd, de bevrijding van horigheid, het vrij laten wapperen van de ondernemersgeest en de zelfbewuste en ondernemende overheid die daarvoor nodig is. Dat is de historische bijdrage van links, één die de komende jaren niet gemist kan worden.

Vooruitgangsmachine

Dat de westerse economie zich rond 1750, na eeuwen stagnatie, ineens razendsnel begon te ontwikkelen hebben we niet alleen te danken aan de stoommachine. Dit ongekende economisch succes is vooral het succes van linkse politiek. Technologie was slechts één ingrediënt van de Industriële Revolutie, de stoommachine bestond al in de Griekse oudheid.

Minstens zo belangrijk was de vrijheid om die te benutten, bevochten in de Franse Revolutie en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog van eind achttiende eeuw. Niet afkomst maar inzet bepaalden steeds meer wat je kon bereiken. De westerse vooruitgangsmachine kwam op stoom doordat we productiefactoren en vrijheden zijn gaan delen.

Het waren niet de koningen, adel of gilden die dit proces in gang zetten maar de voorlopers van de vakbonden, sociale ondernemers en (doorgaans linkse) politici. Zij gaven vorm aan een politiek die inzette op de spreiding van macht, inkomen en kennis. Van de patriotten die in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het gezag van stadhouder Willem V betwistten tot de strijd van de Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis voor algemeen stemrecht, gelijke rechten voor mannen en vrouwen en gratis onderwijs.

Van Nederlandse ondernemers als de Twentse machinefabrikant Willem Stork die zijn werknemers voorzag van onderwijs, gezondheidszorg en een pensioen tot de Amerikaanse autofabrikant Henry Ford die besefte dat als de bedrijfswinsten niet werden gespreid zijn werknemers ook geen auto’s konden kopen. Het waren Amerikaanse trust busters die monopolies openbraken en zo vernieuwende ondernemers ook een kans gaven.

Het waren durfinvesteerders die ondernemers met niet meer dan een goed idee en de wil om dit te realiseren hiervoor de middelen gaven. Hierdoor konden nieuwe doorbraaktechnologieën als spoorwegen, elektriciteit, verbrandingsmotoren en informatie- en communicatietechnologie worden uitgerold. Technologieën die de samenleving veel brachten, maar de eigenaren van de vorige generatie berooid achterlieten. Gevestigde machten gingen ten onder in deze ‘creatieve destructie’.

Naast de emancipatie van de burger bracht links nog een belangrijk geloofsartikel in: het geloof in het nut van een democratisch gecontroleerde overheid, die optreedt in het publiek belang. Aan de wieg van veel innovaties stonden met publieke middelen gefinancierd onderzoek en ontwikkeling. Onderzoek waarvan de markt de opbrengsten te onzeker vond. Met de nachtwakersstaat hadden we letterlijk nog steeds in het donker gezeten. Zouden we verstoken zijn van de goedkope en wereldomspannende informatie- en communicatietechnologie die nu zo gewoon is. Zonder ondernemende overheid was er geen landbouwrevolutie en geen biotechnologie geweest.

Verraad

De vrijheid om te handelen op markten heeft ons veel gebracht. Dat maakt ‘vrije markten’ echter niet zaligmakend. De vrijheid van de ene ondernemer is al snel de belemmering van de ander. Marktwerking is een voortdurend kat-en-muis-spel tussen gevestigde en toetredende partijen waarbij de regelgever en toezichthouder ervoor moeten zorgen dat het spel eerlijk blijft verlopen.

De vrije markt is als een tuin zonder onkruid, een ideaal om naar te streven, in de wetenschap dat continu onderhoud nodig zal zijn. De overheid is de tuinman die schoffelt en snoeit om te zorgen dat nieuwe soorten ook een kans krijgen. Een vrije markt in de zin van ‘vrij van overheidsbemoeienis’ is een gevaarlijke utopie, waarvan uiteindelijk enkel een handjevol monopolisten de vruchten plukt.

Het zijn echter juist de gevestigde partijen met hun goed beschermde marktposities die deze interpretatie van een vrije markt (laten) bepleiten. Met succes, werkgeversorganisaties –  waar de gevestigde partijen nu eenmaal de dienst uitmaken –  en rechtse partijen, van VVD tot Tea Party, omarmen dit ideaal.

De westerse markten zijn echter lang niet zo vrij als degenen die daar het meeste aan verdienen ons willen doen geloven. De Chicago-econoom Luigi Zingales spreekt in zijn boek A Capitalism for the People (2012) over het ‘verraad’ van de topbestuurders uit het bedrijfsleven die zich niet aan de tucht van de markt onderwerpen, maar proberen deze via lobby naar hun hand te zetten. Gevolg: ‘Politieke relaties tellen meer dan innovatieve ideeën.’

Zingales constateert: ‘Zeven van de tien rijkste gemeenten in de VS zijn buitenwijken van Washington DC, een stad die weinig anders produceert dan wetten en regels.’ Niks van krantenjongen tot miljonair: ‘De middenklasse en onderkant van de samenleving worden gemangeld terwijl de top alsmaar rijker wordt.’

“ Het neoliberale paradijs blijkt niet de ultieme meritocratie van onbegrensde mogelijkheden en loon naar werken, maar een nieuwe standenmaatschappij ”

Het neoliberale paradijs blijkt niet de ultieme meritocratie van onbegrensde mogelijkheden en loon naar werken, maar een nieuwe standenmaatschappij. Rechtse partijen kloppen zichzelf op de borst als ‘ondernemerspartij’. Ondertussen zijn zij het die de echte ondernemers, de uitdagers op de markt, het midden- en kleinbedrijf, het leven onmogelijk maken.

De globalisering heeft vooral concurrentie gebracht voor individuele werknemers en kleine bedrijven. De multinationals hebben via fusies het aantal serieuze concurrenten aardig binnen de perken weten te houden. Potentiële concurrenten staan op grote achterstand vanwege hun marktmacht, schaalvoordelen, octrooien, auteurs- en merkrechten en quasi-legale fiscale constructies.

Stond liberaal van oorsprong voor vrijheidslievend, de realiteit is inmiddels (ook) op economisch terrein een hele andere. De markt biedt slechts enkele grote spelers echte vrijheid. Consumenten wordt een vrije keuze ontzegd, de uitdagers krijgen geen eerlijke kans. Dat is niet alleen oneerlijk, het is vooral ook een recept voor stilstand.

Rechts is er ook in geslaagd het idee te laten postvatten dat groeiende ongelijkheid een noodzakelijk kwaad is, nodig om de koek te laten groeien zodat uiteindelijk iedereen beter af is. Na drie decennia groeiende inkomensongelijkheid weten we inmiddels wel beter. In veel westerse landen is niet alleen de ongelijkheid flink toegenomen, ook zijn de laagste inkomensgroepen er in absolute zin op achteruit gegaan. In de woorden van de rijkste man van Amerika, Warren Buffett: ‘Er woedde de laatste twintig jaar een klassenstrijd, en mijn klasse heeft gewonnen.’

Joseph Stiglitz beschreef hoe deze ‘Amerikaanse toestanden’ de economie schaden. In de Verenigde Staten zijn de inkomensverschillen zo groot dat de onderklasse zich niet kan scholen en de bovenklasse niet weet waar ze haar geld aan moet besteden. De vraag daalt en daarmee de investeringen. Gevolg: een achterblijvende vraag, oplopende werkloosheid en dalende productiviteitsstijging. 

Obesitassocialisme

De linkse economische vrijheidsstrijd verdient het om hervat te worden. Spreiding van kennis, inkomen en macht zijn een zegen voor de economie. Maar de geboekte economische successen maken wel dat de linkse vrijheidsstrijd van karakter moet veranderen. Het traditionele linkse programma, geboren uit de strijd rond kapitaal en arbeid in de vroeg industriële jaren, is nagenoeg afgerond. Biefstuk, een auto en mobiel liggen binnen het bereik van elke arbeider.

Het ‘biefstuksocialisme’ dreigt hierdoor te verworden tot een ‘obesitassocialisme’. Een samenleving waar de biefstuk rijkelijk in blijft gaan, maar met steeds minder welzijnswinst en met veel schadelijke bijeffecten tot gevolg. Het maakt de samenleving zwaar en moedeloos, en daarmee kwetsbaar.

Links zal haar oriëntatie moeten verleggen van ‘ieder voor zich’ als de drijvende kracht achter de maatschappelijke dynamiek naar het aanspreken op en ruimte geven aan andere waardes. De behoefte aan verbinding met andere mensen, de wens om te zorgen voor en plezier te maken met familie, vrienden en buren. De behoefte aan een mooie en gezonde leefomgeving.

Het simplistische model van de zelfzuchtige homo economicus heeft zijn waarde bewezen, maar werkt steeds meer averechts. De laatste tweehonderdvijftig jaar is onze welvaart sterker gegroeid dan in de tienduizend jaar daarvoor. We leven in een luxe die tot voor kort enkel voor vorsten bereikbaar was.

Maar deze vooruitgang heeft een prijs. Een ander historisch record is dat de natuur de laatste vijftig jaar meer van ons te lijden heeft gehad dan in de hele menselijke geschiedenis daarvoor. Overstromingen, bosbranden, stormen, hittegolven en hongersnood bedreigen vele miljoenen mensen, veelal de allerarmsten. Toekomstige generaties zullen zich met plaatsvervangende schaamte afvragen hoe wij dit konden laten gebeuren.

En wat hebben we er eigenlijk mee gewonnen? Onze welvaart is explosief gestegen, we zijn twee- tot driemaal zo rijk als de Nederlanders in de jaren zeventig. Maar veel gelukkiger zijn we er niet van geworden. De ratrace om het hoogste inkomen en de grootste auto kent vooral verliezers. De winnaar zoekt snel een nieuwe uitdaging, de verliezer blijft lijden onder zijn verlies, beiden gaan gebukt onder stress en uitputting. Meer dan één op de tien Nederlandse werknemers zegt zich de meeste dagen ‘op’, ‘leeg’ en ‘emotioneel uitgeput’ te voelen.

Homo sapiens

Links moet daarom inzetten op een meer ontspannen samenleving. Op kortere werkweken. Op het waarderen van toegang tot producten en diensten in plaats van het bezit ervan. Op de toegang tot een gezonde leefomgeving, ook als dat ten koste gaat van de materiële welvaart. Economische groei zoals door het CBS gemeten is daarmee niet langer de juiste maat voor succes.

Mensen verlangen ernaar om op andere drijfveren te worden aangesproken dan enkel het najagen van eigenbelang. De grote welvaart, hoge opleidingsgraad, de mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologie maken dat samenwerking kan floreren als nooit tevoren. Het is tijd om uit het keurslijf van de homo economicus te ontsnappen en weer de volledige homo sapiens te worden.

Van een streven naar simpelweg ‘meer’ moeten we ons richten op ‘beter’. Daarvoor moeten we weer leren te spreken over andere dan financiële waarden. Klassieke economen als Adam Smith en John Stuart Mill lieten hun liberale principes vergezeld gaan van pleidooien voor voorzichtigheid, rechtvaardigheid, vrijgevigheid en het ‘goede’ leven.

Het geloof in een onzichtbare hand die egoïsme ombuigt tot een voor iedereen optimale uitkomst heeft het gesprek over ‘het goede’ doen verstommen, het leek overbodig. Degene die het meeste geld verdiende had daarmee immers per definitie gelijk. Je gelooft in marktwerking of niet. Dat gesprek moet weer gevoerd worden, op alle niveaus, zeker ook in de politiek. Waar willen we heen met de samenleving? De Nederlander wil niet enkel een alsmaar groeiend inkomen. De kiezer laat zich op meer aanspreken dan zijn egoïsme. De kiezer snakt naar zingeving, wil graag solidair zijn en zich zelf geborgen voelen, wetende dat anderen ook hem zullen steunen als het eens tegen zit. De kiezer vreest dat zijn leefomgeving onleefbaar wordt. Aan links de schone taak de burger de vrijheid te bieden om ook in deze behoeften te voorzien.

Dit artikel is een verkorte versie van 'Vegasocialisme', in R. Cuperus en M. Hurenkamp (red.), Omstreden vrijheid, Van Gennep 2015.

Literatuur

  • M. Mazzucato, The entrepreneurial state, Anthem Press 2013.
  • C. Perez, Technological Revolutions and Financial Capital: The Dynamics of Bubbles and Golden Ages, 2002.
  • J. Stiglitz, The price of inequality, Palgrave Macmillan 2012.
  • F. Weyzig en R. Van Tilburg, Een schuldbewust land, Sustainable Finance Lab 2014.