Deel I van het drieluik 'Het VN-mandaat'

Deel I gaat over de plaats van het internationaal recht in de samenleving, deel II behandelt de wrijving tussen het Handvest en de staatssoevereiniteit, en R2P (responsibility to protect) in theorie en praktijk. In deel III geeft Van de Kasteelen een visie op de hervorming van het VN-mandaat.

Inleiding

Het al dan niet ‘vereist’ zijn van een VN-mandaat voor militair ingrijpen is een vaak terugkerend discussiepunt, ook bij GroenLinks. Dit artikel geeft achtergrond en kader bij die discussie. Mijn conclusie is, dat het vasthouden aan een VN-mandaat in een puur formele betekenis (als een mandaat van de Veiligheidsraad onder het VN Handvest) niet houdbaar is, en ook niet wenselijk. Het is belangrijk de vraag breder te trekken en te kijken naar het Internationaal Recht en de wijze waarop de wereldgemeenschap een vorm van collectieve vredeshandhaving zou kunnen vormgeven.

Het rechtsfilosofisch spectrum

Is “het Recht” datgene wat je terugvindt in het positieve recht, zoals dat is vastgelegd in wetten, in verdragen en in rechterlijke uitspraken? Of is “het Recht” een breder begrip, en refereert het (ook) aan subjectieve begrippen als ‘rechtvaardigheid’, aan datgene wat als ‘recht’ ervaren wordt in een samenleving. De discussie over deze rechtsfilosofische vraag binnen de rechtswetenschap beweegt zich op een continuüm. Er zijn maar weinig mensen, die zich op een van de uitersten van dat continuüm bevinden. Consequentie aan het ene uiterste (van het positieve recht) is dat het “recht” in een dictatuur, dat geheel volgens de regels van die dictatuur tot stand is gekomen en wordt toegepast, inderdaad ‘recht’ genoemd kan worden.

Consequentie van het andere uiterste (van het recht als subjectieve kracht) is dat het chaos en dus rechtsonzekerheid tot gevolg kan hebben. In een rechtsstaat als de onze is het niet vreemd om je vrij ver richting het positieve recht te bevinden op het spectrum. Vele zekerheden (democratische besluitvorming, controle-mechanismen, een redelijk functionerende rechterlijke macht, bescherming van minderheden etc.) vergroten het vertrouwen in het bestaande recht en in de mogelijkheden om dat recht te veranderen als daartoe in de samenleving aanleiding is.

Toch zal je ook in een land als Nederland de grenzen van het recht moeten verkennen als het positieve recht te star is (geworden) of eenzijdige belangen dient. Maar als je die kant op gaat, blijft het altijd de vraag in hoeverre jouw zoektocht naar de marges van het bestaande recht niet ook tegen je werken, doordat ook anderen de marges opzoeken op die terreinen, waar dat jou niet goed uit komt.

Bronnen van internationaal recht

 Het internationaal publiekrecht (of ook het volkenrecht) is (nog) diffuser dan de nationale rechtssystemen. Het baseert zich op de volgende rechtsbronnen, althans zo staan ze in het Statuut van het Internationaal Gerechtshof:

  • Verdragen (international conventions);
  • (Internationaal) gewoonterecht (international custom);
  • “Algemene rechtsbeginselen” (general principles of law recognised by civilised nations);
  • Subsidiair: rechterlijke uitspraken en doctrine (judicial decisions and the teachings of the most highly qualified publicists).

In de literatuur worden daarnaast ook ‘besluiten van internationale organisaties’ en ‘unilaterale handelingen en verklaringen van landen’ als bronnen aangeduid. Ook hier een continuüm, echter met maar betrekkelijk weinig om op terug te vallen aan de puur positieve kant van het spectrum.

Toch is dat geen reden om het internationaal recht af te doen als een te verwaarlozen factor. Het is uiteindelijk – net als het recht in nationale of lokale samenlevingen – een fenomeen dat weliswaar in beweging is, maar dat ten principale probeert een wereldorde van vrede en welzijn te bevorderen. Naarmate landen kleiner en minder machtig zijn, zou de bevordering van de internationale rechtsorde een essentiëler element in de buitenlandse politiek moeten zijn. Dat geldt zeker voor Nederland, een van de historische broedplaatsen van het internationale recht en de plek waar de internationaal-juridische instellingen zich hebben gevestigd.

De VN Veiligheidsraad

 Zoals het positieve recht altijd een momentopname is, zo ook is de inrichting van de Verenigde Naties, en dan vooral van de Veiligheidsraad, een weergave van de gestolde machtsverhoudingen van 1945. De simpele werkelijkheid van dat moment was dat de vijf grote landen onder de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog alleen deel uit wilden maken van een collectief veiligheidssysteem als zij daarin uiteindelijk ieder voor zich het laatste woord behielden.

Het zijn diezelfde vijf landen (alleen de vertegenwoordiging van China is gewisseld en de USSR is vervangen door de Russische Federatie), die nu bijna 70 jaar na dato nog steeds dat laatste woord hebben. De andere landen hadden de keuze dat te accepteren of een veiligheidssysteem te creëren waarin de belangrijkste spelers op het wereldtoneel niet meededen. En men had de les van het falen van de Volkenbond (waarin de grootmachten veelal ontbraken) geleerd.

Het VN-Handvest stelt om te beginnen vast dat ‘geschillen tussen de lidstaten langs vreedzame weg dienen te worden opgelost’ en ‘dat deze zich in hun betrekkingen onthouden van dreiging met of gebruik van geweld’ (artikel 2). Dit geweldsverbod staat wel in relatie tot het ‘inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging in geval van een gewapende aanval tegen een lidstaat’ (artikel 51). Dat recht geldt tot aan het moment dat de Veiligheidsraad optreedt.

Bij geschillen tussen landen ('waarvan het voortbestaan de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in gevaar brengt') wordt de Veiligheidsraad eerst geacht de weg van hoofdstuk VI te volgen, die van de ‘vreedzame oplossingen’ (onderzoek, overleg, bemiddeling, arbitrage etc.). Dat houdt in dat eerst wordt vastgesteld dat een situatie een ‘bedreiging van de vrede, een verbreking van de vrede of een daad van agressie’ is (artikel 39).

Dan kunnen er voorlopige maatregelen worden getroffen (artikel 40). Vervolgens kunnen niet-militaire sancties worden getroffen (Hoofdstuk VII): het verbreken van betrekkingen, handelsmaatregelen en boycots op allerlei vlak (artikel 41). En tenslotte kan de Veiligheidsraad besluiten tot militair ingrijpen: de inzet van lucht, zee- en land-strijdkrachten (artikel 42).

Tot zover de context en de inhoud van het VN-mandaat. Deel II van dit drieluik behandelt de wrijving tussen het Handvest en de staatssoevereiniteit, en R2P (Responsibility to Protect) in theorie en praktijk. In deel III geeft Van de Kasteelen zijn visie op de toekomst van de VN.