Recensie

Wie zal de komende jaren in Nederland de groene agenda vormgeven? En hoe sociaal zal die groene politiek kunnen zijn, hoe ‘rood’? Deze vraag is op dit moment zeer actueel voor de PvdA. Hoe moet straks vanuit de Kamer klimaatpolitiek vormgegeven gaan worden, met GroenLinks op de Kamerzetels daarnaast als bijna dubbel zo grote oppositiepartij? En hoe kan hierbij een eigen geluid vertolkt worden?

In dat licht is het interessant te kijken naar een bundel die het afgelopen voorjaar bij het wetenschappelijk bureau van de PvdA, de Wiardi Beckmanstichting, verscheen onder de titel Rood-groene politiek in de 21eeeuw. In hoeverre kan dit boek een oriëntatiepunt vormen voor groene politiek bij de sociaaldemocraten, en in het verlengde daarvan een handvat bieden voor gezamenlijk optreden van PvdA en GroenLinks dat verder gaat dan de samen ingediende Klimaatwet? Of laat deze bundel zien dat er nog een grote kloof te overbruggen valt?

IJzeren kooi

Wat meteen opvalt, is dat de meeste auteurs in de bundel uitgaan van een redelijk ouderwets idee van politiek: het gaat steeds over de nationale staat in een vijandige buitenwereld, waarin niet alleen de biodiversiteit daalt en natuurrampen toenemen, maar ook boze burgers dreigen de staat op te blazen. Dat die vijandige wereld er is, staat buiten kijf, maar is de nationale staat de enige belichaming van de publieke zaak? Wat dat betreft miste ik dan ook vooral artikelen over de grote steden waar GroenLinks en PvdA al decennia gezamenlijk timmeren aan verstandig milieubeleid. En waar blijft Europa?

Het is wellicht begrijpelijk dat in de artikelen politiek wordt behandeld zoals die wordt vormgegeven in beleidsdepartementen van ministeries. De sociaaldemocratische denkers lijken steeds meer gevangen in Max Webers stahlhartes Gehäuse, de befaamde ‘ijzeren kooi’ van wat gezien wordt als een rationele bureaucratie. Dit is een gevolg van het feit dat de sociaaldemocraten sinds de val van de Muur in 1989 van alle partijen het meest en het vaakst in Den Haag regeerden.

Meer dan driekwart van het aantal dagen dat sindsdien is verstreken, zat de PvdA in het kabinet. Dat komt weliswaar óók door de lengte en stabiliteit van juist die kabinetten waarvan de PvdA deel uitmaakte, zowel als senior partner en als junior partner, maar toch. De sociaaldemocraten hebben na Den Uyl altijd de wens gekoesterd om degelijk en betrouwbaar te worden gevonden. Wim Kok, Wouter Bos en de ‘rode ingenieurs’ Jeroen Dijsselbloem en Diederik Samson hebben achtereenvolgens de fundamenten gelegd voor een principieel niet-ideologische partij die met de marktliberalen van de VVD alleen nog maar onenigheid heeft over de verdeelsleutels van het huishoudboekje.

Deze bundel versterkt helaas dat beeld van een redelijke partij die het beste wil voor iedereen en is als product dan ook best technocratisch geworden. De redactie laat veel onderzoekers en bestuurders aan het woord. Die leggen de verantwoordelijkheid vooral neer bij de komende generaties beleidsmakers: zij moeten weten waaromwaar en hoe er actie genomen moet worden om een klimaatbeleid te genereren waarin ruimte is voor economische bestaanszekerheid en verheffing.

De redacteuren willen graag ‘aan knoppen draaien’ en niet aan ‘mensen’. Ze willen geen consumenten pesten en burgers disciplineren, zo schrijft een van hen, Socialisme & Democratie-hoofdredacteur Menno Hurenkamp. Waar Wokje Abrahamse, Linda Steg en Maarten van Poelgeest in tegenstelling tot wat Hurenkamp wil tóch schrijven over de mogelijkheid van gedragsveranderingen, wordt dan ook niet meteen eens aangezet tot een radicale collectieve gedragsverandering, maar wordt voorzichtig de kunst van het verleiden besproken vanuit het perspectief van de bestuurder. Van Poelgeest spreekt hier dan ook niet als GroenLinkse dissident in een PvdA-bundel, maar als ervaren bestuurder, waarmee hij de algemene technocratische tendens van de bundel niet ondergraaft.

Andere auteurs laten gedragsverandering voor wat het is en schrijven liever over het veranderen van economische stelsels. Daarbij zitten vaak mooie en verfijnde pleidooien, onder andere van Albert Faber over groen industriebeleid en Hans Dagevos over duurzame voedselpolitiek. Ik wil dus nog wel even benadrukken dat voor degenen die binnen het kader van de nationale staat opereren en die kaders willen aanpassen en uitbreiden, deze bundel nog altijd meer dan welkom is. 

Gemeengoed

Maar levert deze bundel dus iets op voor de GroenLinkse politicus? Het antwoord is gedeeltelijk ja, en niet alleen omdat enkele vooraanstaande en minder bekende GroenLinksers aan de bundel hebben meegewerkt - naast Van Poelgeest bijvoorbeeld ook Wijnand Duyvendak. De bundel levert ook iets op omdat de partij zo nog eens een extra inkijkje krijgt in de terecht bezorgde ziel van de sociaaldemocraat. Vergeten we niet te vaak dat we de lasten van milieumaatregelen meer moeten laten dragen door de sterkste schouders?  Is het niet goed om toch altijd optimistisch te blijven en de vooruitgang niet uit het oog te verliezen?

Het is daarbij nuttig de bijdragen van Menno Hurenkamp en Hans Opschoor te lezen over de verhouding tussen klimaat, samenleving en het economische stelsel en de mogelijkheden die duurzame ontwikkeling biedt. Ook andere bijdragen, van ondere andere Joyeeta Gupta, Rudy Rabbinge & Henk van Latesteijn en Jozef Keulartz & Bernice Bovenkerk, verschaffen een heldere achtergrond voor het denken in termen van duurzame ontwikkeling in de breedste zin van het woord, waarbij economie, samenleving en milieu alle drie de ruimte krijgen. Voortdurend is er de zoektocht naar balans tussen ‘solidariteit nu’ en ‘solidariteit met later’. De bundel heeft dan ook niet voor niets als ondertitel Een pact tussen generaties. Nieuw is het niet, wel goed om het nog eens een keer overzichtelijk bij elkaar te hebben.

Voor wie is Rood-groene politiek dan het meeste geschikt? Het is een boek voor de leunstoelactivist die graag terugkijkt en de zaken in een breder perspectief wil herkauwen. De meeste schrijvers onderzoeken namelijk het verleden en genereren daaruit to-do-lijstjes en handelingsperspectieven. De twee bijdragen van Jan Pronk en Wijnand Duyvendak vormen een persoonlijke terugblik op respectievelijk de veranderende internationale orde en het Nederlandse milieubeleid. Zo’n terugblik is niet altijd even vernieuwend.

Dat belet niet dat in een aantal artikelen toch originele invalshoeken zichtbaar zijn en opgeroepen wordt tot andere vormen van politiek. Het artikel van Socrates Schouten, verbonden aan Bureau de Helling, nodigt bijvoorbeeld uit tot het kijken voorbij beleid en stelt daarbij een ander vocabulaire voor de politiek voor, gebaseerd op de logica van het gemeengoed en de publieke zaak (‘the commons’ of ‘de meent’).

Ook het artikel van Jan Erik Keman bevraagt de normen en de morele economie, in zijn geval het eetgedrag. Weer andere artikelen, zoals dat van Lieke Melsen, nodigen uit om bekende dossiers vanuit een nieuwe optiek te bekijken. Zo schrijft Melsen over de uitdagingen en kansen die horen bij ‘virtueel water’, het water dat verwerkt is in andere producten. Dat is weliswaar vooral een economisch inzicht, maar vormt voor menig lezer toch een eye opener. Zulke concepten maken nieuw beleid mogelijk en roepen op tot meer dan alleen ‘bijsturen’.

De trendwatcher kan het boek ook lezen om te zien welke machinaties de afgelopen jaren in gang zijn gezet om de klimaatpolitiek vorm te geven. Lees het boek om een brug te kunnen slaan met het sociaaldemocratische gedachtegoed en vooral met de ervaringen van een bestuurderspartij.

Economisme

Hoe gaat de PvdA nu verder in de oppositie? Zal zij in de richting van GroenLinks bewegen? Of zal ze de komende jaren vooral proberen te overleven tot een volgend kabinet met de VVD of het CDA?

Het is goed om te beseffen dat samenwerken met de Partij van de Arbeid vaak zal betekenen dat GroenLinksers niet al te veel verwachtingen moeten koesteren over het einde van de consumptiemaatschappij. De volledige herstructurering van politiek en samenleving die nodig is om effectieve klimaatpolitiek te voeren is niet alleen onhaalbaar in Den Haag omdat GroenLinks in de oppositie zit, maar ook omdat de voornaamste oppositiepartner, de sociaaldemocraten, blijven vasthouden aan groei. Aan economisme, zo je wil. De PvdA blijft met deze bundel vooral een ingenieurspartij.

Kan de bundel de groene politiek zoals die door GroenLinks wordt voorgestaan verder helpen? Past hij goed bij de campagne voor de gemeenteraadsverkiezingen? Kan het boek een handvat zijn voor de landelijke beweging die Jesse Klaver wil creëren, tegen het economisme? Is deze bundel bruikbaar voor de slow democracy die bijvoorbeeld GroenLinks-wethouder Lot van Hooijdonk in Utrecht voorstaat? Hebben lokale politici met ambities in de grote steden überhaupt wat aan deze bundel?

Het antwoord op die vragen is minder evident met een ‘ja’ te beantwoorden. Omdat de bundel vooral van belang is voor de Haagse werkvloer en voor hen die daar voortdurend bezig zijn met kaders creëren en met becijferen en beprijzen, is dit voor de klimaatactivist soms eerder een ontmoedigend boek, dat afleidt van de GroenLinkse missie om de politiek helemaal anders vorm te geven.

GroenLinksers moeten de komende jaren gebruiken om de sociaaldemocraten duidelijk te maken waar groene politiek ookgevoerd moet gaan worden: buiten Den Haag.

Heleen de Coninck, Menno Hurenkamp, Lieke Melsen en Hans Opschoor (red.), Rood-groene politiek voor de 21e eeuw. Een pact tussen generaties, Uitgeverij Van Gennep, 2017