Waarom kunst?

En toen werd het 2013. Het jaar waarin de bezuinigingen op de Nederlandse cultuursector, die door Rutte I in gang werden gezet, hun beslag krijgen. De eerste culturele instellingen zijn al omgevallen en er zullen er nog veel volgen.

In de Tweede Kamer heeft de GroenLinksfractie zich terecht tegen de bezuinigingen gekeerd. En ook binnen andere geledingen van de partij – provincies, gemeenten, lokale afdelingen – was er protest tegen de bezuinigingen. Toch is er maatschappelijk nauwelijks discussie geweest over waarom we als overheid eigenlijk kunst subsidiëren. Het rechterdeel van het politieke spectrum bleef steken in wat we het-Van-Gogh/Rembrandt/Shakespeare-deed-het-ook-zonder-subsidie-argument kunnen noemen.

Overigens klopt het argument niet, net als de veronderstelling dat culturele instellingen er jaren lang zakelijk maar met de pet naar hebben gegooid, maar dat terzijde. Het linkerdeel van de Tweede Kamer vond in het cultuurbeleid van Rutte I een mooie stok om het kabinet ideologisch mee te slaan en zeer bruikbaar als bewijs van de kortzichtigheid en barbaarsheid van het kabinet, maar waarom je dan – juist in tijden van crisis – van staatswege kunst en cultuur zou ondersteunen werd door beiden kampen niet dieper bediscussieerd.

Ook binnen GroenLinks wordt die vraag eigenlijk niet gesteld. Hoewel er waarde aan kunst en cultuur wordt gehecht, wordt er over de maatschappelijke waarde ervan nauwelijks gediscussieerd. Terwijl kunst nu juist naadloos aansluit bij de kernwaarden van de partij. Het is niet voor niets dat een groot deel van de GroenLinksers enthousiaste kunstliefhebbers zijn. En het is ook geen toeval dat veel kunstenaars GroenLinks-stemmers zijn. Juist GroenLinks zou bij uitstek de partij kunnen en moeten zijn die de maatschappelijke functie van kunst verdedigt, juist omdat die functie zo nauw aansluit bij zijn kernwaarden.

Werelden die er (nog) niet zijn

Een kernwaarde van GroenLinks is het streven naar een progressieve samenleving, waarin het individu vrij is te worden wie hij of zij wil zijn. Degenen die – om wat voor reden dan ook – worden gehinderd in die ontwikkeling moeten geholpen worden zich te emanciperen. De progressieve definitie van vrijheid die daaraan gekoppeld is, is dat niemand een ander mag hinderen in zijn ontwikkeling. Vrijheid eindigt, daar waar die van een ander begint.

Kunst kan bij zowel die individuele ontwikkeling als in het begrijpen van de grenzen van de individuele vrijheid een belangrijke rol spelen. Om met het eerste te beginnen: om jezelf ten volste te ontwikkelen, is het belangrijk open in de wereld te staan. Je moet durven onbekende wegen in te slaan, onbekende gedachten toe te laten. Dat is precies wat goede kunst doet. Kunst geeft afwijkende meningen, ideeën of beelden de ruimte. Het stelt vragen bij dat wat we dachten zeker te weten, het verbeeldt werelden die er (nog) niet zijn, gedachten die nog niet eerder gedacht waren. Ze openen wegen waarvan je misschien nog niets wist dat ze bestonden, maar die je nu wel in kan slaan.

Twijfelend, of misschien liever: open en bedachtzaam in het leven staan, is een progressieve houding. Net als een kritische blik op wat als bekend wordt verondersteld. Een samenleving is nooit af, maar dient constant te worden bevraagd. Een progressieve houding valt bij uitstek te 'oefenen' met kunst. Het is immers met kunst waarop je in een veilige omgeving de flexibiliteit van je denkkaders kunt uittesten. Net zo goed als de flexibiliteit als de kaders van de samenleving. Of waar je zelfs alternatieven op de bestaande samenleving kunt onderzoeken.

Niet alleen het ontwikkelen van een kritische, open blik is nuttig, maar net zo goed het vermogen om je in te kunnen leven in de ander. Het zijn kunsten als literatuur, theater en film die drijven op de empathie van het publiek. Ze dwingen de toeschouwer via de personages een open houding aan te nemen naar de gedachten en gevoelens van een ander, zelfs als die haaks staan op je eigen normen en waarden. Als vrijheid ook betekent dat vrijheid ophoudt waar die van een ander begint, dan kan het geen kwaad een zekere gevoeligheid te ontwikkelen voor de motieven van die ander. Ook die gevoeligheid kan in de kunsten op veilige wijze worden geoefend.

Niet alleen voor het individu, maar ook voor een progressieve samenleving als geheel is het goed een open, kritische houding naar bekend veronderstelde maatschappelijke denkkaders te hebben. In die zin heeft kunst ook een democratische waarde. Ze leidt kritische burgers op en stelt kunstenaars in staat de samenleving tot nieuwe gedachten uit te dagen. Door kunstsubsidies financiert de democratische samenleving haar eigen kritiek. Dat is overigens geen nieuwe gedachte. De opkomst van het theater en de democratie in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus gingen niet voor niets hand in hand. Op de ronde speelvloer van het theater tastten de dramaschrijvers de nog prille en broze grenzen van de democratie af.

Psychologische drempel

Juist omdat kunst in potentie iedereen kan stimuleren in zijn ontwikkeling, in zijn creativiteit en in zijn kritisch denkvermogen, maar vooral ook omdat kritische burgers van belang zijn in een gezond functionerende democratie is het belangrijk dat kunst voor iedereen toegankelijk is en dat er geen financiële drempel is die kunstbezoek verhindert. Dat kunst vooral een liefhebberij is van hoger opgeleiden (let wel: niet de rijken, zoals wel eens gesuggereerd wordt. Wie rijk is, is vaak wel hoogopgeleid, maar wie hoogopgeleid is, is lang niet altijd rijk), is waar, maar dat betekent niet dat kunst extra elitair gemaakt moet worden door het duurder te maken.

De (psychologische) drempel die mensen weerhoudt van een museum of theater gebruik te maken, zou juist verder omlaag moeten. Dat door de tendentieuze houding van Rutte I richting de kunsten de psychologische drempel voor kunst juist is verhoogd ('want kunst is alleen voor elitaire, linkse mensen die graag jan-met-de-pet laten betalen voor hun hobby's en niet voor ons soort mensen'), is erger dan de bezuinigingen zelf.

Die tendentieuze houding van rechts komt niet uit de lucht vallen. Het cultuurbeleid van Rutte I kwam voort uit de behoefte om handen en voeten te geven aan een in de samenleving heersend ongenoegen over nutteloze subsidies in het algemeen en kunst/ontwikkelingssamenwerking/natuur-subsidies in het bijzonder. Bas Heijne stelt in zijn uitstekende essay 'De culturele crisis is nog niet voorbij' dat in het aanpakken van kunst-, ontwikkelingssamenwerkings- en milieusubsidies een afrekening schuilt met de humanistische waarden waarin empathie en solidariteit belangrijk zijn.

In plaats daarvan heeft de neiging om het cultureel eigene te beschermen tegen kritische bevraging terrein gewonnen. Dat is precies ook de reden waarom conservatief en radicaal rechts geen behoefte heeft aan kunst die niet voorstelt wat het is. Juist omdat het wel eens gevestigde gedachten zou kunnen bevragen of datgene dat als 'cultureel eigen' wordt beschouwd. Dat hoef je ook helemaal niet de bevragen, want ons landje achter de dijken is al wel zo'n beetje af.

Zonnebloemen op een koekblik

In de conservatieve visie zijn kunst en cultuur daarom ook vooral bedoeld om normen en waarden te bevestigen en het eigen roemruchte verleden weerspiegeld te zien. Daarom hebben conservatieven ook meer met gevestigde dan met experimentele kunst. In een cultuurhistorisch volstrekt onzinnig artikel viel conservatief denker Roger Scruton de moderne kunsten daarom juist aan. Ze weigeren de heersende normen te bevestigen, maar zetten zich daar juist tegen af. 'High culture is the self-consciousness of a society', schreef hij. 'It contains the works of art, literature, scholarship and philosophy that establish a shared frame of reference among educated people. High culture is a precarious achievement, and endures only if it is underpinned by a sense of tradition, and by a broad endorsement of the surrounding social norms'.

Kunst die zich afzet tegen die gekende denkframes, is nepkunst, vindt Scruton. Maar laat nu juist alle grote kunst die we nog steeds waarderen, en die inmiddels zelfs burgerlijk geworden is, in hun eigen tijd juist gevestigde denkkaders verpulverd hebben. De Vijfde van Beethoven werd in zijn eigen tijd gekraakt als een bak teringherrie. Het toneelstuk 'Nora' van de Noorse schrijver Henrik Ibsen zorgde in 1879 voor maatschappelijke onrust, omdat het hoofdpersonage wegloopt bij haar man, maar gaf ook de aanzet voor een brede maatschappelijke discussie over vrouwenrechten.

Tijdens de première van 'Le sacre du printemps' van Stavinsky in 1913 was het laatste deel niet meer te horen door het opstandige publiek. En niemand wilde een schilderijtje van die rare Vincent van Gogh, omdat hij zijn tijd te ver vooruit was. Pas nu sieren zijn zonnebloemen menig koekblik.

Maar is het niet zo dat de gevestigde maatschappelijke normen aantoonbaar gefaald hebben? En is het niet daarom juist de vraag of het verstandig is om ze als waardevast te bestempelen en ze niet kritisch te bevragen?

Als een samenleving verder wil komen, of beter: als deze samenleving voorbij de economische crisis en voorbij de klimaatcrisis wil komen, dan zal ze creatief moeten zijn. Ze zal soms zekerheden los moeten laten, over haar eigen grenzen heen moeten kijken, nieuwe gebieden moeten verkennen. Dat is een onzekere bezigheid, zeker als de maatschappelijke tendens is om liever alles te houden zoals het was.

Volgens mij is GroenLinks een partij die die uitdagingen nooit uit de weg is gegaan. Bij die verkenningstocht naar een betere wereld zijn een kritische houding en creativiteit noodzakelijk, net als een plek om die betere wereld in een veilige omgeving alvast uit te proberen of de bestaande grenzen af te tasten.

Die plek bestaat in de kunsten. Steeds vaker houden kunstenaars zich (weer) bezig met hoe de ideale samenleving eruit moet zien, hoe we onze democratie kunnen vernieuwen, hoe we om kunnen gaan met de ander. Op het snijvlak van culturele industrie, kunsten en techniek worden stappen gezet die een duurzame samenleving dichterbij brengen en die ons kunnen inspireren. Laten we als GroenLinks die creatieve ideeën en dat idealistisch elan van de kunstenaars dan ook, meer dan nu het geval is, een centrale plek geven in ons denken over de progressieve samenleving. Net als de kunsten als geheel.