Nationaal-liberalisme

Het politieke debat in Europa wordt gedomineerd door het nationaal-liberalisme. Decreus definieert dat als volgt: "Nationaal-liberalisme is een politiek-theoretische stroming die stelt dat onze democratie alleen kan werken als deze rust op een culturele identiteit. Een goed functionerende democratie vindt haar basis in een hechte culturele gemeenschap. Het conflict tussen politieke partijen en mensen met verschillende standpunten kan dan niet uit de hand lopen.”

Zonder het te beseffen bestaat er in het hele politieke landschap, van links tot rechts, consensus over liberale politieke waarden, zoals de vrijheid van meningsuiting. Democratie rust op een liberale constitutie waarin fundamentele rechten en vrijheden zijn opgenomen. Deze ideeën zijn afkomstig uit de Verlichting. De wederzijdse herkenning die hieruit voortvloeit voorkomt dan weer desintegratie. Die ideeën gaan terug naar de Romantiek.

Hoe is dit op België van toepassing? De groep die in 1830 de Belgische onafhankelijkheid uitriep was geïnspireerd op het nationaal-liberalisme. Het vaderland belichaamt in deze visie liberale waarheden. Er wordt een eigen Belgische geschiedenis geconstrueerd met een eigen Belgische identiteit. Dit denken is nog steeds sterk aanwezig en het zit diep: het Belgische politieke systeem is terug te voeren op een culturele kern. Men gaat er van uit dat culturele identiteit vooraf gaat aan het politieke systeem.

In Vlaanderen is er een sterke nationalistische stroming (de N-VA, red.) die zich als redelijk voordoet. Het discours dat zij voeren is: “Vlamingen hebben een eigen volksaard, een cultuur die verschilt van de Walen. Daarom zijn er verschillen in politieke voorkeur. Vlamingen zijn rechts en Walen zijn links. België werkt niet, omdat het bestaat uit twee verschillende culturele gemeenschappen. Daarom moet België splitsen.”

Maar het nationaal-liberale gedachtengoed is ook terug te zien in het debat over de multiculturele samenleving. Rechtse critici van het multiculturalisme vinden dat we onze eigenheid hebben verloren. Volgens hen leidt dit tot waarderelativisme en is het verlies aan eigenheid de bron van alle maatschappelijke kwalen. Volgens hen zijn integratie en assimilatie de geneesmiddelen: het herwinnen van de eigenheid betekent ook de terugkeer van de eenheid. Alleen dán zal het land goed draaien.

Een derde voorbeeld is Europa. Het idee dat Europa niet kan werken omdat er niet zoiets betstaat als een Europese identiteit is sterk: geen volk en daarom ook geen Europese democratie. Zo ontstaan redeneringen als “Het verschil tussen Schotten en Duitsers is veel te groot.” Deze hoort men ook terug bij de schuldencrisis. Deze zou te wijten zijn aan de “luie Grieken en zuidelijke, Latijnse landen, waar men te vaak siësta houdt.” Cultuurverschillen zouden leiden tot ander economisch handelen.

Volgens Decreus vertekt het nationaal-liberalisme vanuit een vooraf gegeven culturele identiteit. Vanuit een statisch begrip van cultuur en identiteit, een volksaard die er altijd is geweest. Een goed functionerend bestel moet volgens deze theorie rusten op een culturele identiteit, een vooraf gegeven demos. Dit is een heel dominant discours.

Meestal wordt het geplaatst tegenover een soort kosmopolitisme, dat niet geeft om culturele identiteit en pleit voor een soort naïef wereldburgerschap. Vaak loopt het debat langs deze twee lijnen. Dit is een foute discussie, omdat er een middenweg mogelijk is. Maar dat vereist een ander idee van hoe politieke gemeenschappen functioneren.

Gezag creëert identiteit

Decreus baseert zijn middenweg op Niccolò Machiavelli. Dat was een renaissancedenker uit Florence. Iemand die opereerde binnen de Noord-Italiaanse context van rijke, onafhankelijke handelssteden. Hij was de eerste moderne politieke denker. “Zijn vraag was: hoe fundeer je gezag? In ‘De heerser’ gaat hij op zoek naar de fundamenten van een politieke gemeenschap. Machiavelli heeft een negatieve reputatie, die van een mededogenloze politicus voor wie het doel de middelen heiligt.

Maar dat is een verkeerd beeld: het is een lucide, scherpe denker. ‘De heerser’ is een analyse van wat politiek is, hoe je een samenleving in stand houdt. Een soort fysica van de macht.” Volgens Machiavelli moet macht gebaseerd zijn op het volk: de koning moest zijn legitimiteit halen uit zijn onderdanen. Een vorst kan alleen maar leider blijven als hij de steun geniet van zijn volk. In iedere stad zijn er twee groepen, de populi (het volk) en de grandi (de adel). Die liggen altijd met elkaar overhoop, want ze hebben andere belangen.

Het volk wil niet onderdrukt worden, de edelen willen macht. Er is daarom altijd conflict. En goed geordende samenleving is niet mogelijk, omdat conflict onvermijdelijk is. De vorst kan een samenleving tot een eenheid maken. Hij moet steun zoeken bij het volk en zich zowel boven zijn volk als boven de adel stellen. Daardoor komt er een visie naar voren van het algemeen belang. Dat algemeen belang moet hij gaan representeren. Het is dankzij de vorst dat we het idee hebben dat we een gemeenschap zijn. Gezag creëert eenheid.

Volgens Decreus is de door nationaal-liberalen gebruikte redenering dus juist omgekeerd: "Er is niet zoiets als een vooraf gegeven culturele eenheid. De politiek creëert zelf die eenheid. Ook een idee dat er zo iets is als een algemeen belang wordt gemaakt door de vorst. De situatie is dus omgedraaid. Politiek is geen uitdrukking van een politieke gemeenschap, die gemeenschap wordt door de politiek gemaakt.

Cultuur is een politiek product. Een samenleving is altijd verdeeld. Wat nodig is, is politiek gezag dat die verdeeldheid structureert. Dat is de eenheid die we nodig hebben in een multiculturele samenleving. Deze eenheid is in de eerste plaats een vooral politieke eenheid. Culturele homogeniteit is niet nodig.

In het debat over de multiculturele samenleving worden politieke problemen opgevat als problemen van culturele verschillen. In wezen is het een probleem van systematische achterstelling: kansarmoede is een precaire situatie. Armoede wordt opgevat als culturele onaangepastheid."

Het democratisch deficit

Hoe zit het dan met Europa? Volgens Decreus is hier hetzelfde verhaal van toepassing: “De culturele verschillen vormen niet het grootste probleem in Europa. Het grootste probleem is dat politieke problemen als culturele problemen verpakt worden.” We moeten politieke oplossingen hebben voor politieke problemen. Eerst moet een politieke eenheid geschapen worden en pas daarna kunnen culturele problemen aangepakt worden.

Het feit dat het Europese project een economisch project is, is Europa’s meest cruciale probleem. Pas in tweede instantie is het een politiek project. In de Europese Unie wordt duidelijk de neoliberale ideologie weerspiegeld. Neoliberalisme is een ideologie die haar oorsprong kent in de jaren 1950-1960 bij denkers als Milton Friedman en Friedrich Hayek: zij stelden dat we af moesten van de staat en meer vrije markt moesten hebben. Dit leidde tot groei, maar die werd ongelijk verdeeld. We zien sinds de crisis dat ongelijkheid nog meer toe neemt.

Het neoliberalisme is zowel een economisch als een politiek ideaal. In de context van de Koude Oorlog werd de vrije markt gezien als een absolute voorwaarde voor een vrije en democratische samenleving. De reden voor het falen van het Oostblok was de centraal georganiseerde planeconomie. Hoe meer er wordt ingegrepen in de markt, hoe sneller een maatschappij overgaat naar een totalitaire staat.

In Europa is er consensus over de vrije markt, die aanstuurt op liberalisering en privatisering. De prioriteit is een vrijhandelszone, zonder al te veel sociale beperkingen. Daardoor ontstaat een situatie waar landen met elkaar concurreren. Dat legt druk op de verzorgingsstaat. Vanuit dat neoliberale denken kun je geen eenheid vormgeven. De concurrentie tussen staten wordt in Europa georganiseerd. Dat leidt tot economisch racisme: zoals de mythe van de luie Grieken. Het leidt niet tot samenhorigheid, wat Europa juist nodig heeft.

Er ontbreekt een soort politiek plafond. Europa werkt ontdemocratiserend en depolitiserend. De Europese Unie neigt naar samenwerking met instituten die buiten het democratisch spel blijven: het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Europese Centrale Bank (ECB) hoeven zich niet democratisch te verantwoorden. De Trojka van Europese Commissie, IMF en ECB is compleet ondemocratisch. Het probleem is dat de kiezers zich niet over deze Trojka kunnen uitspreken. Ze hebben geen invloed. Dat leidt tot onmacht en woede. Macht is onzichtbaar: het verschuilt zich achter instituties. De burger heeft geen toegang.

De instellingen raken hun ideologieën kwijt. De Europese Commissie is vergelijkbaar met een regering, maar een meerderheidsregering heeft een ideologisch profiel. Dat heeft de Europese Commissie niet. Daardoor heeft ze veel minder democratische legitimiteit. Het is onduidelijk welke stroming de Commissie representeert. Een ander element is de aanwezigheid van lobbygroepen. Deze bemoeien zich sterk met het ontwerpen van wetgeving.

De relatie tussen lobbyisten en democratie blijft iets vreemds. Goed georganiseerde belangen hebben meer invloed op een democratisch proces dan willekeurige lobbygroepen. Uiteindelijk blijkt het Europees Parlement de meest democratische instelling van Europa. Maar het parlement heeft al met al niet veel zo veel macht.

Uit deze opsomming blijkt dat de macht in Europa nauwelijks zichtbaar is. Het is onduidelijk wie, wat, waar beslist. De meest cruciale elementen van macht moeten zichtbaar zijn. Dit leidt er toe dat het debat verengd wordt tot een debat tussen de voor- en tegenstanders van Europa. Dit debat kent nauwelijks tinten grijs, enkel zwart en wit. Door de desinformatie zijn burgers tegen Europa bij ‘verkeerde’ wetgeving. De enige protestmogelijkheid is daardoor tegen Europa zijn.

Over het Europadebat heeft Decreus ook een aantal opmerkingen: “Het Europese debat is altijd nationaal georganiseerd. Er is een overkoepelend Europees debat nodig. Het gebrek aan debat leidt tot een gebrek aan eenheid. Er is weinig media-aandacht, omdat journalisten de Europese Unie niet interessant vinden. Je ziet nooit een Europees debat. De media berichten er gewoon niet over, waardoor er een constant gebrek aan informatie over Europa bestaat in de media. Het debat over welk Europa we willen wordt systematisch niet gevoerd."

Links moet de kaart van Europa trekken

Thomas Decreus heeft een advies voor de linkse politiek: "Links moet vertrekken vanuit het idee dat Europa moet. We hebben meer Europa nodig. Waarom: onze economie is globaal georganiseerd. Kleine natiestaten hebben daar geen grip meer op. Er zijn linkse groepen mensen die zeggen: ‘we moeten terug naar de natiestaat, want dan krijgen we grip op de globalisering’. Vergeet het maar, dat is nonsens.

Enkel door schaalvergroting kunnen we vat krijgen op de globalisering. Alleen dan kunnen we welvaart herverdelen. We moeten gaan naar meer sociale regelgeving op het Europese vlak. Nationalisme van links of rechts zal niet leiden tot linkse herverdelingspolitiek. Links moet absoluut de kaart van Europa trekken."

"We hebben een politiek en sociaal Europa nodig, geen cultureel Europa. Het punt is dat we een algemeen belang met elkaar delen. We hebben een Europese discussie nodig waardoor we doorkrijgen dat we zaken met elkaar delen; dat er een gezamenlijk belang is dat culturele verschillen overstijgt. Daarvoor is in de eerste plaats een ideologisering van de Europese instellingen nodig. De Commissie moet een politieke smoel krijgen. We moeten ook een debat creëren waarin Europeanen zich als speler herkennen. We hebben ook een Europese, federale kieskring nodig.

Het Europees beleid is grensoverschrijdend, dus heb je ook een politieke ruimte nodig die grensoverschrijdend is. We zouden eigenlijk de mogelijkheid moeten krijgen om op Angela Merkel te kunnen stemmen. Zij heeft een enorme invloed op onze levens. Zulk soort politici moet ook in onze tv-studio’s uitleggen waarom ze bepaalde keuzes hebben gemaakt. Zij moeten zich in heel Europa gaan verantwoorden.

Politiek debat verdeelt mensen, terwijl het tegelijkertijd ook mensen verbindt. Als je met elkaar discussieert, weet je dat je een gedeeld belang hebt. Het wordt dan ook veel interessanter voor journalisten omdat er openlijk debat is, daar zijn de media verzot op."

"Daarnaast moeten we weggaan van het Europa van de concurrentie, waarin staten tegen elkaar moeten opboksen. Het is niet realistisch te verwachten dat Europa één grote markt wordt. Dat leidt tot meer verdeeldheid en diepere verdeeldheid. Mensen worden in een concurrentiepositie tegenover elkaar geplaatst. We hebben ook vormen van Europese herverdeling nodig. Dat is onvermijdelijk.

We moeten niet te veel verwachten van de politiek. Een ander Europa zal ook van onderuit gebouwd moeten worden in confrontatie met het bestaande Europa. De crisis draagt daaraan bij: dat mensen van over heel Europa zich organiseren als Europeanen, tegenover die Europese constructie. Een soort tegen-Europa. Ik heb dat zelf gezien in de Occupy-beweging.

In Spanje waren in mei 2011 protesten. Vanuit die protesten liep een groep Spanjaarden naar Brussel. De groep werd steeds groter. Op 15 oktober betoogden ze met 15.000 man. Het was een Europese betoging met mensen afkomstig uit heel Europa. Een verzet tegen Europa zoals dat vandaag de dag bestaat. We hebben een Europese civil society nodig: een samenwerkingsverband van vakbonden, partijen en sociale bewegingen. Een gemeenschappelijke vijand creëert goede vrienden."