In Trouw van 12 januari jongstleden stellen Lodewijk Dros en Wilfred van de Pol, twee Trouw-redacteuren met een theologische achtergrond, ons op de hoogte van hun 'ontdekking' dat duurzaamheid een religie is, compleet met erfschuld, apocalyptische eindvisioenen en heilsverwachtingen, en presenteren zij op basis van teksten en uitspraken van prominente duurzaamheidsdenkers een 'kleine catechismus van het groene geloof': 'Wij eren de Aarde'. Dat het duurzame vertoog een door en door religieus karakter bezit, achten de beide redacteuren problematisch omdat het 'potentieel totalitaire trekken' zou vertonen en zou leiden tot gebrek aan zelfkritiek en het verketteren van andersdenkenden.
In dezelfde Trouw grijpt Jaffe Vink de groene catechismus aan om uiting te geven aan zijn huiver voor het duurzaamheidsgeloof, en prijst hij - onder de titel 'Leve de technologische vooruitgang' - de overvloed die ons dankzij de chemische industrie ten deel is gevallen. Tegenover Rachel Carson, die met haar boek Silent Spring over de desastreuze gevolgen van het grootschalig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de milieubeweging een belangrijke impuls heeft geven, plaatst hij de Amerikaanse landbouwdeskundige en winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede Norman Borlaug, die als 'vader van de Groene Revolutie' bekend staat – 'niet te verwarren met het Groene Geloof van onze visionairs met hun agenda van de angst'.
Carson en Borlaug zijn de protagonisten van een tweestrijd die draait om uiteenlopende opvattingen over wetenschap en technologie in relatie tot natuur en milieu. In mijn lezing zal ik de geschiedenis schetsen van deze tweestrijd, die tot de dag van vandaag in alle hevigheid voortwoedt. De laatste tijd wordt deze strijd vooral uitgevochten tussen de voorstanders van de biotechnologische landbouw en de aanhangers van de ecologische landbouw. Over de vraag welke van de twee landbouwvormen het meest natuurvriendelijk is, bestaat verschil van mening. Deze kwestie zal ik in het laatste deel van mijn lezing proberen te verhelderen met behulp van het onderscheid dat Franse antropoloog Claude Lévi-Straus ooit heeft gemaakt tussen de 'wetenschap van het abstracte' en de 'wetenschap van het concrete', en tussen de techniek van de ingenieur en die van de bricoleur – de knutselaar.
Een fabel van morgen
Rachel Carson (1907 – 1964) studeerde aanvankelijk letteren en vervolgens biologie aan de Johns Hopkins universiteit, een gelukkige combinatie voor iemand die zich op het schrijven van natuurboeken zou gaan toeleggen. In 1935 trad zij in dienst van de Amerikaanse Fish and Wildlife Service, waar ze al snel tot staflid werd benoemd. Ze werd beroemd met een drietal boeken over het zeeleven. Haar tweede boek, The Sea Around Us uit 1951, werd bekroond met de U.S. National Book Award; het werd in 32 talen vertaald en stond 81 weken lang op de bestsellerlijst van de The New York Times. Dit succes stelde haar financieel in staat om haar overheidsbaantje vaarwel te zeggen en zich vanaf 1952 volledig aan het schrijven van natuurboeken te wijden. Haar derde boek The Edge of the Sea, en de herdruk van haar eerste boek, Under the Sea Wind, waren eveneens bestsellers. Maar het was haar vierde (en laatste) boek, Silent Spring uit 1962, dat de meeste aandacht zou trekken en van blijvende betekenis zou blijken.
Het boek, dat in Nederland als Dode Lente uitkwam, opent met een kort hoofdstuk met de titel 'Een Fabel van Morgen'. Het roept het idyllisch beeld op van een stadje in het hart van Amerika waar alles in harmonie met zijn omgeving leefde. 'Het stadje lag te midden van een rijke schakering van welvarende boerderijen, met akkers vol koren en berghellingen vol boomgaarden, waar in de lente witte bloesemwolken zich tegen de groene velden aftekenden' (p. 3).1 Het stadje was vanwege het overvloedige en diverse vogelleven een trekpleister voor vogelaars, terwijl de beken met hun rijkdom aan vis menig hengelaar aantrokken.
Maar deze rooskleurige utopie slaat abrupt om in een zwartgallige dystopie. Er kwam een vreemd bederf over het gebied waardoor alles veranderde. Een kwade geest leek zich van de gemeenschap meestergemaakt te hebben. Overal hing de schaduw van de dood. Geheimzinnige ziekten troffen het vee. Er heerste een merkwaardige doodse stilte over de akkers, bossen en heidevelden. Waar waren de vogels gebleven? En waar de bijen die voor de bevruchting van de appelbomen moesten zorgen? De eens zo bloemrijke wegbermen waren thans bedekt met verdorde en verwelkte planten, en in de beken was geen vis meer te bekennen.
Dan beschrijft Carson hoe er in dakgoten en tussen dakpannen nog sporen te zien zijn van een wit korrelig poeder dat enkele weken tevoren als sneeuw over de stadje was neergedwarreld. En ze eindigt aldus: 'Geen hekserij of vijandelijke actie had de geboorte van nieuw leven in het getroffen gebied gedwarsboomd. De mensen hadden dit over zichzelf afgeroepen' (p. 4).
Het poeder dat over de daken, velden en beken van het stadje was neergedaald, was zonder twijfel een van de vele chemische bestrijdingsmiddelen die vanaf de Tweede Wereldoorlog op grootschalige wijze werden ingezet ten behoeve van de gewasbescherming in de landbouw maar ook ter bescherming tegen vectorziekten, zoals malaria, tyfus en gele koorts. Carson laat zien dat we zonder uitzondering van wieg tot graf zijn blootgesteld aan deze bestrijdingsmiddelen, die tot diep in de voedselketen zijn doorgedrongen. In plaats van onze landbouwgewassen en onze gezondheid te beschermen hebben deze 'Elixers of Death' een verwoestende uitwerking op mens en milieu. Niet alleen kunnen zij tot aanzienlijke gezondheidsschade leiden, maar zij bedreigen ook het oppervlaktewater, het grondwater, het bodemleven, het plantenleven en het dierenleven.
De andere weg – van totale controle naar co-controle
In haar boek hekelde Carson in felle bewoordingen het fanatisme waarmee men via excessief pesticidengebruik een steriele, insectenvrije wereld wilde scheppen. De noodzaak van een dergelijke grootschalige gewasbescherming was in de traditionele landbouw afwezig en ontstond pas door de intensivering en industrialisering van de landbouw, waarbij grote oppervlakten voor één enkel gewas bestemd werden. De komst van monoculturen heeft volgens Carson geleid tot de explosieve groei van bepaalde insectenpopulaties. De monoculturele landbouw kan niet langer profiteren van de principes die in de natuur werkzaam zijn. Monoculturele landbouw is volgens Carson 'landbouw zoals die verschijnt vanuit het perspectief van een ingenieur' (p. 10), die een grote passie voor simplificatie koestert.
Carson was een van de eersten die vanuit ecologisch perspectief kritiek uitoefende op het ingenieursparadigma dat nog steeds een centrale plaats bekleedt in het beheer van natuurlijke hulpbronnen. Dit beheer is erop gericht complexe, niet-lineaire systemen in voorspelbare en economisch efficiënte systemen te veranderen door natuurlijke ecologische controles te vervangen door technologische controles. De natuurlijke dynamiek moet aan banden gelegd worden en verstoringen moeten worden voorkomen om een voorspelbare en controleerbare wereld in stand te houden en een stabiele maximale opbrengst te waarborgen met zo min mogelijk fluctuaties. Om de opbrengst per gewas of diersoort te vergroten wordt de bestaande biologische diversiteit en natuurlijke variatie van systemen verkleind. Maar Carson maakt duidelijk dat een dergelijke simplificatie averechts werkt en pathologische gevolgen sorteert. De vergroting van de stabiliteit van natuurlijke systemen gaat maar al te vaak hand in hand met een afname van de veerkracht en een toename van de kwetsbaarheid voor stress en schokken.
Carsons bezwaren richtten zich vooral tegen het ideaal van totale controle dat zo kenmerkend is voor de ingenieursmentaliteit achter de industriële landbouw. Het is in dit verband veelzeggend dat zij als titel voor haar boek oorspronkelijk had gekozen voor 'The Control of Nature.' De slotalinea van Silent Spring laat geen enkel misverstand bestaan over Carsons houding ten aanzien van het ideaal van totale controle. 'De 'controle van de natuur' is een frase, die uit arrogantie is geboren en stamt uit het Neanderthaler tijdperk van biologie en filosofie, toen nog werd aangenomen dat de natuur er was voor het gemak van de mens. De begrippen en praktijken van de toegepaste insectenkunde dateren voor een groot deel uit het Stenen Tijdperk van de wetenschap. Jammer genoeg heeft zo'n primitieve wetenschap gemeend zich te moeten bedienen van de meest moderne en verschrikkelijke wapens. Door die tegen de insecten te keren heeft ze die tevens tegen de aarde gekeerd' (p. 274). Op 3 april 1963 deed Carson de volgende mooie uitspraak in een uitzending van het televisieprogramma CBS Reports dat één uur lang volledig aan Silent Spring gewijd was: 'Ik ben er vast van overtuigd dat wij en deze generatie tot een vergelijk met de natuur moeten komen. En ik denk dat we als mensheid meer dan ooit tevoren voor de uitdaging staan om waar te maken dat we volwassen zijn en meester zijn, niet over de natuur maar over onszelf.'2
Met deze en vele andere uitspraken neemt Carson duidelijk afstand van het ideaal van totale controle en schept zij ruimte voor een ander ideaal, dat ik als het ideaal van co-controle zou willen omschrijven. Daarbij maakt ze gebruik van een beeldspraak ontleend aan het beroemde gedicht van Robert Frost, 'The Road not Taken.' Net als Frost bevinden we ons volgens Carson op een tweesprong van wegen. 'De ene weg is drukbereisd en bedrieglijk comfortabel, een gerieflijke super-snelweg waarop we met grote vaart vooruitkomen, maar waar ons aan het eind rampen te wachten staan. De andere weg - 'the one less travelled by' - biedt ons onze laatste, onze enige kans om een bestemming te bereiken die het behoud van onze aarde veilig kan stellen' (p. 255).
Die andere weg impliceert een programma dat maximaal gebruikmaakt van natuurlijke controles en minimaal van insecticiden. Alle alternatieven voor de chemische controle van insecten hebben met elkaar gemeen dat ze biologisch van aard zijn, 'gebaseerd op inzicht in de levende organismen die ze onder controle proberen te brengen, en van het hele levensweb waar deze organismen deel van uitmaken' (ibid.). Met instemming citeert Carson de toenmalig directeur van de Nederlandse Plantenziektenkundige Dienst Dr. C.J. Briejèr, die het ideaal van een gecontroleerd gebruik van natuurlijke controles aldus verwoordde: 'Het is overduidelijk dat we een gevaarlijke weg bewandelen... Het onderzoek naar andere bestrijdingsmogelijkheden zal (daarom) met kracht moeten worden voortgezet. Het zal sterk biologisch gericht moeten zijn, niet chemisch. Wij zullen moeten trachten de natuurlijke processen behoedzaam in de door ons gewenste richting te leiden, in plaats van te proberen ze met bruut geweld te dwingen' (p. 254).