”Ik ben niet van het type not in my backyard”, zei een van de voorstanders van het geplande zonnepanelenpark in Finsterwolde, waarover een conflict ontstond in het dorp. Dit was een van de casussen in het onderzoek naar duurzaamheidsconflicten in de leefomgeving dat ik voor het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uitvoerde. Uit deze opmerking sprak de suggestie dat tegenstanders van dat park wel ‘van dat type’ waren.

In een ander conflict dat ik in hetzelfde onderzoek bestudeerde, over plannen voor de natuurverbinding de Hoorneboeg in Hilversum waarvoor veel bomen gekapt moesten worden, zei een voorstander van de plannen over kritische omwonenden:

“Wat mij vooral opviel en stoorde was het eigendomsrecht dat die bewoners naar zich toehaalden: ‘Het is onze achtertuin, dus wij mogen bepalen wat daar gebeurt’.” Ook in het derde conflict in dat onderzoek – over het geplande energielandschap in de Utrechtse polders Rijnenburg en Reijerscop – lag veel van de onenigheid besloten in belangenverschillen.

De term Nimby (not in my backyard) wordt vaak door experts of politici gebruikt om critici van overheidsbeleid als ‘egoïstisch’ te diskwalificeren. Bovenstaande citaten laten zien dat ook burgers onderling de term hebben omarmd.

Vaak is het echter onterecht om weerstand tegen ingrepen in de leefomgeving als Nimby te labelen. Los van het gegeven dat het vaak een bewuste poging is om verzet negatief te framen, klopt het label ook lang niet altijd, of is het een onvolledige verklaring.

Er zou alleen sprake kunnen zijn van Nimby als degenen die zich verzetten het prima zouden vinden als de windmolens of het zonnepark in iemands anders achtertuin zou komen, en als alleen direct omwonenden ertegen zouden protesteren. Beide zijn vaak niet het geval.

Windmolen op middelvinger
Illustratie: Arianne Faber

NIMBY vermijden

Toen ik begon met onderzoek naar conflicten over ingrepen in de publieke ruimte binnen dorpen of wijken, had ik het idee dat ik de ingewikkelde discussie over Nimby zou kunnen vermijden door te focussen op de gedeelde leefomgeving in plaats van ieders individuele ‘back yard’. Maar dat bleek óók ingewikkeld: een ingreep is in de praktijk altijd dichter bij het huis van de één dan van de ander.

En zelfs als het conflict niet primair over ruimtelijke nabijheid gaat, dan is er altijd wel een groep die op een andere manier het meest directe belang heeft. In het genoemde conflict over de heideverbinding, waren bijvoorbeeld de vrijwilligers die zich bezig houden met natuurbeheer een belangrijke partij. Niet omdat ze het dichtst bij de heideverbinding woonden, maar omdat ze betrokken waren bij de uitvoering van de plannen.

Toch zou ik overheden adviseren om in lokale conflicten de discussie proberen bij te draaien van ‘my back yard’ naar ‘our back yard’. Uiteindelijk gaat het om de vraag of je als gemeenschap door een conflict heen komt, of erin verhardt.

Of het zonnepark, de heideverbinding of het energielandschap er uiteindelijk komt of niet, de omwonenden zullen elkaar in de toekomst blijven tegenkomen. De gedeelde achtertuin zorgt dan misschien niet voor een gelijkgestemd perspectief op inrichtingskwesties, maar de omwonenden van die gedeelde tuin hebben wel allemaal belang bij een uitweg uit het conflict.

Voorkomen of genezen

Initiatiefnemers van ingrepen in de leefomgeving zijn lang niet altijd voorbereid op stevige weerstand, laat staan op conflicten tussen voor- en tegenstanders binnen de gemeenschap. Bewoners voelen zich vaak overvallen door plannen, en hebben het gevoel dat ze voor een voldongen feit worden gesteld. Bovendien blijken er vaak pas nádat het tot een conflict is gekomen al lange tijd allerlei andere frustraties te leven.

Gemeenten kunnen zich er dan ook maar beter op voorbereiden dát er conflicten kunnen ontstaan, om vervolgens aandacht te besteden aan de vraag hoe ze te genezen zijn en hoe de verschillende kampen samen verder kunnen. Dit staat los van de vraag of de gewraakte ingreep nu wel of niet doorgaat. Conflicten die niet genezen, kunnen namelijk nare en langdurige gevolgen hebben.

Dat geldt in ieder geval voor direct betrokkenen, maar soms ook voor de bredere gemeenschap. In Finsterwolde hoorde ik bijvoorbeeld over verbroken vriendschappen, een uiteen getrokken borrelclub en dorpsoverlegplatform dat niet meer als een brede vertegenwoordiging van de gemeenschap voelde.

“ In Finsterwolde hoorde ik bijvoorbeeld over verbroken vriendschappen ”

In meerdere onderzoeken herkende ik dat Nimby inderdaad wordt gebruikt als negatief label, ook door burgers onderling. Tegelijkertijd kwam ik ook veel begrip tegen voor de belangen van anderen, bijvoorbeeld bij Finnewolmers die toegaven dat zij misschien ook geprotesteerd zouden hebben als zij zelf vanuit hun woonkamer op een zonnepark hadden moeten uitkijken.

Dat onderlinge begrip is belangrijk bij het zoeken naar een uitweg. Tegenstanders hebben begrip voor voorstanders op het niveau van de grotere doelen, zoals de energietransitie. Minder begrip is er voor de vraag waarom de voorstanders nu net voor dat zonnepark voor de deur van de tegenstanders hebben gekozen.

De rol van voorstanders moet in conflicten overigens niet worden onderschat. Als voorstanders zich niet actief organiseren én zelf geen direct belang hebben bij de plannen, is de kans op een conflict veel kleiner. Daarmee bedoel ik niet te zeggen dat de voorstanders de aanjager zijn van conflict. Het gaat er vooral om dat een discussie tussen burgers onderling veel persoonlijker kan worden dan een discussies met een overheid. De effecten voor de lokale gemeenschap zullen vaak ernstiger zijn.

In het genoemde onderzoek over verduurzamingsconflicten lukte het alleen bij het conflict over de heideverbinding om de gebrouilleerden tot elkaar te brengen. Nadat het conflict escaleerde, inclusief protesten met spandoeken en graffiti, kreeg een onafhankelijke procesbegeleider de regie over een intensief traject waarin voor- en tegenstanders zich samen bogen over een oplossing.

Verschillende modellen voor overleg

Het overleg tussen tegengestelde kampen is op allerlei manieren te organiseren. Er is vermoedelijk geen blauwdruk die in elke situatie werkbaar is. De trajecten rond de heideverbinding en over het energielandschap met windmolens en zonnepanelen in de Utrechtse polder Rijnenburg en Reijerscop werden begeleid door dezelfde onafhankelijke procesbegeleider. Omdat het traject over de heideverbinding naar tevredenheid verliep, stelde de procesbegeleider voor om in Rijnenburg en Reijerscop een soortgelijke aanpak te kiezen.

De gemeente Utrecht maakte echter een aantal andere inrichtingskeuzes (zie kader). De context vroeg daar deels om: in Utrecht waren veel meer partijen betrokken dan in het Gooi, waardoor het participatietraject logischerwijs complexer werd. Bovendien werd het traject in het Gooi pas gestart toen er al een conflict was met duidelijk zichtbare kampen. Hoewel er in Utrecht al veel onvrede bestond, ontstond een deel van het conflict pas in het traject.

Tabel met verschillende overlegmodellen in Hoorneboeg, Rijnenburg en Rijerscop

Het participatietraject voor Rijnenburg en Reijerscop was voor veel deelnemende burgers ondoorzichtig. Het voelde voor een aantal van hen aan als ‘window dressing’. Vanuit de gemeente bezien was dat teleurstellend: het was nu juist de bedoeling om bewoners al in een heel vroeg stadium te betrekken, en over meer te laten meedenken dan alleen ‘de kleur van de windmolens’. Zonder vooraf overeengekomen doelen en kaders bleek dat bijzonder ingewikkeld.

Illustratie van schrijvende man in een oor
Illustratie: Arianne Faber

Natuurlijk zijn er nog hele andere manieren denkbaar om mensen met tegengestelde inzichten in gesprek te brengen. Een voorbeeld daarvan kwam ik tegen in een onderzoek dat ik deed naar een conflict over een geplande noodopvang voor asielzoekers in de Utrechtse wijk Overvecht. In de wijk was zowel steun voor als kritiek op de plannen, en het gesprek tussen de verschillende partijen verliep moeizaam.

Het burgerinitiatief Stadspodium Utrecht probeert dat soort lastige gesprekken in de lokale gemeenschap weer vlot te trekken. Zij organiseren dialogen tussen burgers onderling, en tussen burgers en overheid.

In die dialogen is de overheid een van de genodigden, in plaats van organisator. De politieke agenda staat dan meer op de achtergrond. Daarnaast vinden de gesprekken plaats in een letterlijke boksring, met touwen en al; nogal iets anders dan een ronde tafel in een zaaltje. De vorm doet er dus toe.

De achterliggende gedachte: een stevige discussie over tegengestelde ideeën moeten we niet uit de weg gaan, maar deze moet wel aan duidelijke spelregels voldoen, bijvoorbeeld over gelijke spreektijd.

Herenboeren en landarbeiders

In tegenstelling tot wat een label als Nimby suggereert, gaan lokale conflicten vrijwel zonder uitzondering over meer dan persoonlijke belangen. Sterker nog: naarmate het conflict escaleert, speelt de inhoud van de gewraakte plannen een steeds minder belangrijke rol. Vaak krijgen de onderlinge verhoudingen, emoties, andersoortige ergernissen, abstractere waardenconflicten of discussies over de afweging tussen grote maatschappelijke opgaven – zoals het tegengaan van klimaatverandering, biodiversiteitsherstel, de aanpak van woningnood, behoud van landschappelijke waarden – de overhand.

Ook in de conflicten die ik bestudeerde, kwam dat terug. Het bleek bijvoorbeeld dat er al gespannen verhoudingen waren in het gebied waarin een conflict speelde, die weer op scherp werden gezet. In Finsterwolde speelde het oude conflict tussen herenboeren en landarbeiders weer op, en in Utrecht kwam het verhaal over een eerdere gemeentelijke herindeling bovendrijven. Oude ruzies werden onderdeel van het nieuwe conflict, waardoor de toch al gespannen verhoudingen verslechterden.

“ Lokale beleidsmakers en politici zouden conflicten dan ook kunnen aangrijpen als kans om breed te inventariseren waar de onvrede zit ”

Ook bleek er vaak sprake van een opeenstapeling van frustraties over ingrepen in de leefomgeving, waarvan er één de spreekwoordelijke druppel vormde. In alle gevallen liepen de emoties op een gegeven moment hoog op, en was er veel kritiek op de felle opstelling van deelnemers uit ‘het andere kamp’.

In het genoemde conflict over de noodopvang voor asielzoekers bleek de weerstand deels voort te komen uit al lang bestaand ongenoegen over de leefbaarheid van de wijk. Mede in reactie daarop besloot de gemeente om tegelijk met de vestiging van de opvang fors te investeren in de wijk.

Op die manier kan een conflict ook productief zijn: het legt soms bredere problemen en frustraties bloot. Lokale beleidsmakers en politici zouden conflicten dan ook kunnen aangrijpen als kans om breed te inventariseren waar de onvrede zit, om daar vervolgens met beleid op in te spelen.

Lokale gevolgen energietransitie

Een laatste overweging is om in conflicten over windmolens en zonneparken meer expliciet een verband te leggen met de lokaal merkbare gevolgen van klimaatverandering. Nu ontstaan conflicten vaak over de oplossing (windmolens, zonneparken) voor een probleem (de impact van klimaatverandering). De aanleiding voor dat conflict is dat die windmolens of dat zonnepark gevolgen hebben voor de leefomgeving.

Of, en hoe het probleem zelf ‘de achtertuin’ raakt, is vaak geen onderdeel van de discussie; denk aan sproeiverboden in de steeds hetere zomers, misoogsten, de eikenprocessierups die door klimaatverandering Nederland de laatste tijd meer treft dan voorheen en zelfs gezondheidsklachten en sterfte door hitte.

Een kleine vijftien jaar geleden beschreef geograaf Maarten Wolsink de opwarming van de aarde als “slechts een ver verwijderd achtergrondargument in de context van lokale plannen voor hernieuwbare energie”. Zijn punt: er werd in die tijd nauwelijks gesproken over de vraag waaróm we eigenlijk windmolens en zonneparken plaatsen. Inmiddels is dat wel anders.

“ Wat ik echter in geen enkel geval tegenkwam, was een discussie over de merkbare gevolgen van klimaatverandering in de omgeving ”

In de conflicten die ik bestudeerde, werd klimaatverandering steeds afgewogen tegen andere grote maatschappelijke opgaven, zoals biodiversiteitsherstel, de aanpak van de woningnood en landschapsbehoud.

Wat ik echter in geen enkel geval tegenkwam, was een discussie over de merkbare gevolgen van klimaatverandering in de omgeving waarin de windmolens en zonneparken werden gepland. Onderzoek laat óók zien dat lokale gemeenschappen vermijden om daarover in gesprek te gaan. Dat geldt des te sterker als het vermoeden bestaat dat mensen er wel eens tegengestelde ideeën over zouden kunnen hebben.

Volgens de Amerikaanse socioloog Arlie Hochschild lopen we dan tegen ‘empathiemuren’ aan. Dat houdt in dat we het lastig, of zelfs onacceptabel (zijn gaan) vinden om met mensen met andere politieke opvattingen in gesprek te gaan. Dat geldt niet alleen voor gesprekken tussen burgers en politici, maar ook tussen burgers onderling.

Het gesprek over windmolens en zonneparken daarentegen komt maatschappij breed wel op gang, al is dat vaak tegen wil en dank. Misschien helpt het dus om via de discussie over een lokaal hernieuwbare energieproject ook de discussie over het onderliggende probleem – klimaatverandering - aan te zwengelen.

Natuurlijk is klimaatverandering geen lokaal probleem, waarvoor lokale oplossingen te verzinnen zijn. Lokale windmolens helpen niet meer aan de aanpak van de lokale impact van klimaatverandering dan windmolens ver weg. Wel biedt het nadenken over die lokale gevolgen mogelijk een iets ander ‘frame’ voor het debat. Klimaatverandering raakt immers al onze achtertuinen, en niet alleen de mijne of de jouwe.

- Bemiddelen in conflicten tussen burgers -

  • Conflictbemiddeling is lastig als het college van B&W en de gemeenteraad het over de brede kaders oneens zijn. Los politieke hoofdlijnenkwesties dus eerst op.

  • Koppel het gesprek over de energietransitie aan lokaal merkbare gevolgen van klimaatverandering, en de discussie over de noodzaak voor klimaatadaptatie.

  • Grijp conflicten aan als kans om te leren op welke andere terreinen onvrede leeft, en maak daar beleid op.

  • Heb oog voor autoriteitsverschillen in de gemeenschap, en andere processen van in- en uitsluiting binnen gemeenschappen.

  • Zorg voor goede participatietrajecten:

    1. Onafhankelijke procesbegeleiding voor het gehele traject kan helpen, evenals het betrekken van middenveldorganisaties die voor dialoog kunnen zorgen.

    2. Zorg voor gedeelde randvoorwaarden en uitgangspunten.

    3. Probeer persoonlijk contact te herstellen tussen gebrouilleerde individuen en besteed aandacht aan emoties en gewenste omgangsvormen.

    4. Besteed aandacht aan aanpalende frustraties, gespannen verhoudingen in de omgeving en tegengestelde waarden, en onderzoek wat er nodig is om aan de behoeften van deelnemers tegemoet te komen.

    5. Streef naar een gedeelde kennisbasis en een unaniem advies, waar zowel voor- als tegenstanders zich achter kunnen scharen.

Literatuur