GroenLinks moet antipopulisme uitdragen

Het groeiende populisme is geen reactie op het falen van de politiek in algemene zin, maar op een opvatting van politiek die te weinig normstellend is. De heersende liberale versie van democratisering laat normen te gemakkelijk over aan individuen. GroenLinks doet het wat dat betreft beter, maar maakt dit niet expliciet. In deze bijdrage licht ik mijn stelling toe en doe ik enkele suggesties voor het verkiezingsprogramma.

Geen kloof, wel verdeeldheid

De laatste jaren heeft tussen de veertig en zestig procent van alle Nederlandse burgers geen vertrouwen in parlement en regering. Een kwart van de burgers vindt politici bekwaam, een derde vindt hen onbekwaam. Een derde zou het bestuur aan een krachtige leider over willen laten en evenveel mensen zouden dat niet willen.(1) Van een algehele kloof tussen burgers en bestuurders is in die zin geen sprake. Burgers zijn onderling verdeeld, deels langs lijnen van klasse of etniciteit. Er zijn burgers die kwaad of angstig reageren op migranten en er zijn burgers die kwaad of angstig worden van antimigrantensentimenten. Een vermeend verlies van nationale identiteit betekent voor de een dat Nederland multicultureel wordt, terwijl een ander juist het verlies van de typische Nederlandse tolerantie of solidariteit betreurt.

U klaagt, wij draaien

De onvrede onder en deel van de Nederlandse burgers is evengoed omvangrijk.  Waar komt die onvrede vandaan? Naast verklaringen die vaker geopperd worden (mondialisering, ongelijkheid, mediatisering) wil ik beweren dat die onvrede nog een andere oorzaak heeft: zij is het gevolg van een door verschillende partijen, bestuursorganen en uitvoeringsorganen al decennia uitgedragen ‘u klaagt, wij draaien’-mentaliteit, waardoor onhaalbare verwachtingen worden opgewekt die uitlopen op frustraties.

Participatie in besluitvorming is op zichzelf wenselijk, maar is de afgelopen decennia veelal individualiserend ingekleed. Aan burgers wordt veelvuldig gevraagd wat zij ergens van vinden: van de aanleg van een speeltuin tot het associatieverdrag met Oekraïne. In duizenden van kleinere en grotere procedures wordt een beroep gedaan op de persoonlijke voor- en afkeuren van burgers. Daarbij wordt zelden verteld dat niet elke wens of klacht gehonoreerd kan worden en dat politiek en bestuur ook draait om het maken van afwegingen.

Wanneer aan het einde van een procedure blijkt dat niet elke voor- of afkeur gehonoreerd kan worden, ontstaat er onvrede: burgers hebben zich geuit maar zonder effect. Zo ontstaat er bij een deel van de kiezers wel degelijk een bepaalde vorm van kloof: hooggespannen verwachtingen aan de ene kant en beperkte politieke ruimte aan de andere kant.

Dit is onderdeel van een emotionalisering van de politiek en voedingsbodem voor populisme. Hier schuilt een liberale opvatting van democratie achter. Liberaal in die zin dat de politiek teveel is gaan lijken op management, dat de nadruk wordt gelegd op individuele afwegingen en dat er in de procedures geen normen of afwegingen of conflicten worden benoemd. Politieke participatie lijkt daarmee eerder op consumptie. Burgers worden aangespoord om zich door verlangens te laten leiden en op basis daarvan te kiezen: de burger is koning net zoals de klant. 

GroenLinks: impliciet antipopulistisch

In het conceptverkiezingsprogramma van GroenLinks is de ‘u klaagt, wij draaien’-democratie ver te zoeken, ook al heeft de enscenering van de partij populistische trekjes. In plaats daarvan vertrekt het programma vanuit morele beginselen en vanuit het primaat van de politiek. Dit zou mijns inziens nog wel duidelijker benoemd mogen worden: waarom, bijvoorbeeld, is ongelijkheid afkeurenswaardig?

Het uitgangspunt dat politiek leidend en vormend moet zijn, staat in sterk contrast met populistische claims over ‘luisteren naar het volk’.  Ook dit zou zo benoemd mogen worden: de politiek is verantwoordelijk voor meningsvorming en niet alleen voor (in)directe vertegenwoordiging.

In het conceptprogramma staat wel één passage die wat ongemakkelijk inhaakt op de vertegenwoordiging. Onder het kopje “We zorgen voor meer zeggenschap” wordt er gesproken over een overheid “die dienstbaar, bereikbaar en herkenbaar is”. Ik betwijfel of de overheid altijd dienstbaar moet zijn. Er moeten ook afwegingen gemaakt worden: welke ‘diensten’ worden wel en welke worden niet geleverd? 

Herkenbaarheid klinkt fijn, maar wie moet zich dan kunnen herkennen in de overheid? Iedereen? Dat is onhaalbaar en onwenselijk, omdat het functioneren van de overheid daarmee afhankelijk wordt van wat burgers herkend willen zien. Wie definieert dan de grenzen hiervan? Ambtenaren moeten bovendien ook afstandelijk en onpartijdig kunnen zijn, om afwegingen te maken. Dan is herkenbaarheid juist niet gewenst.

Overheidsbeleid is altijd normstellend. Naast programma’s en nota’s brengt de uitvoering van beleid een bepaalde verhouding tussen burgers en bestuurders tot stand. Op basis van dat inzicht zou het verkiezingsprogramma ook maatregelen kunnen benoemen die de antipopulistische inslag van GroenLinks uitwerken. Ik stip hier alleen een richting aan:

  • Meningsvorming moet handen, voeten en een ‘hart’ krijgen. Politiek moet nadrukkelijker gaan over de vorming van standpunten. Emoties horen daarbij en kunnen gecultiveerd worden. Dat wil zeggen: burgers kunnen aangespoord worden om negatieve én positieve emoties te ontwikkelen, om eigen emoties af te wegen tegen de emoties van andere burgers en om emoties af te wegen tegen of te onderbouwen met niet-emotionele argumenten. Inspraak en participatie als rechten moeten gepaard gaan met de plicht om andere meningen en standpunten in overweging te nemen. Referenda zijn slechts zo goed als het meningsvormingsproces dat daaraan vooraf gaat.
     
  • Klachtenprocedures en ombudsfuncties moeten een afwegingsnorm kennen. (Burgers dienen hun klacht in breder verband te zien.) Er zijn veel burgers die ‘niet klagen maar dragen’ maar ook burgers die ‘niet dragen maar klagen’. Overheidsbeleid moet tussen beide in zitten. Het moet duidelijk zijn dat er grenzen zijn aan individuele erkenning.