Eerlijk gezegd had ik Nussbaum en Mishra niet nodig om te weten dat woede alomtegenwoordig is. Zo weet ik bijvoorbeeld van het bestaan van boze witte mannen (de paar die ik ken, spreiden tegenwoordig een zeker triomfalisme ten toon) en van trollen op internet en op Twitter. Tot voor kort was dat anders. Eerst dacht ik dat zelfgenoegzaamheid een van de grootste problemen van onze samenleving was, en had ik nog niet zo’n oog voor woede. Maar ik had beter moeten weten: beide hangen natuurlijk nauw samen. 

Ligt het immers niet voor de hand dat juist iemand die vol is van zichzelf en van zijn eigen gelijk, overgevoelig is voor (al dan niet vermeend) onrecht? En dat is de bron van woede. Aristoteles geeft ons de klassieke definitie waarmee ook Nussbaum begint: woede is het (zoete) verlangen naar wraak als gevolg van het leed dat een ander of anderen mij voor mijn gevoel ten onterechte heb(ben) aangedaan; woede kan dan ook overal opvlammen: binnen de familie, op het werk en in de politiek. En inderdaad: als de wereld om mijn dikke ik draait, dan hoort diezelfde wereld mij uiteraard geen strobreed in de weg leggen. Doet zij dat toch, in de vorm van vertraagde treinen, van gesluierde dames of van ‘dissen’, dan kan zij rekenen op mijn toorn.

Hoe kan het, zo vroeg ik me af, dat de aangekondigde wereld van democratie en markteconomie aan het eind van de geschiedenis zo snel is omgeslagen in een wereld van woede? Gelukkig biedt Plato, zoals wel vaker, uitkomst, ook als je misschien niet instemt met diens voorkeur voor een aristocratische samenleving.

Kort gezegd legt volgens hem de democratie zelf de bodem voor woede. Lijkt de democratie dan niet de beste vorm van samenleven? Jazeker, met haar leidende beginsel ‘vrijheid’ lijkt zij op een veelkleurig kleed, op een geheel waarin van alles en nog wat mogelijk is. Maar pas op, zegt Plato: vrijheid is als een gevaarlijk drankje, waarvan je gemakkelijk te veel kan drinken. Wie zich eenmaal de vrijheid goed heeft laten smaken, heeft niet veel trek meer in gezag en trekt elke hiërarchie in twijfel.

Gezagsdragers passen zich aan: leraren proberen in het gevlei te komen bij hun leerlingen; vaders willen graag de vrienden zijn van hun zonen; politici volgen de stem van het volk in plaats van die te leiden; ieders mening telt even zwaar of die nu gebaseerd is op feiten of niet. Wie zich daar niet aan houdt, roept de woede over zich af. Kortom, vrijheid en gezag gaan niet goed samen, terwijl tegelijkertijd binnen elke samenleving, ook een democratische, gezag moet worden uitgeoefend. Het ligt dus voor de hand dat elk gezag als een aantasting van de vrijheid wordt ervaren en dat roept vervolgens rancune op.

Daarmee belanden we in gevaarlijk vaarwater, want woede is niet zomaar een onschuldige emotie. Als doodzonde is woede van een heel bijzondere aard. Terwijl de meest ondeugden draaien om een verkeerd begrepen eigenbelang – te veel eten, te veel willen hebben, te veel seks – heeft woede iets destructiefs. Wie echt woedend is, wil vergelding. Hij kan daarbij zo ver gaan dat hij liever zichzelf in het verderf stort dan dat hij het risico loopt dat de vijand zijn straf ontloopt. Wordt de woede algemeen gedeeld, dan keert zij zich dus tegen de samenleving waarin zij is ontstaan: dat is het geval wanneer iemand zich tot woordvoerder van die woede opwerpt en belooft het onrecht ongedaan te zullen maken. Daarmee is de eerste stap naar de tirannie gezet.

Is die ontwikkeling onvermijdelijk? Volgens Plato wel, maar gelukkig hoeven we Plato niet altijd te geloven. Sommigen bepleiten de vergeving als remedie. Dat is misschien wat veel gevraagd. Maar we zouden tenminste kunnen beginnen onszelf iets minder serieus te nemen. Soms wordt dat de deugd van de matigheid genoemd.