Een paar dagen voor de verkiezingen bezocht ik een bijeenkomst van de Partij van de Dieren. Daar betraden Marianne Thieme en Ewald Engelen onder stormachtig gejuich het podium en hielden ze een gloedvol betoog. Ewald had het over de economische ontwikkelingen: de invloed op de politiek van grote bedrijven, de macht van de banken, financialisering en globalisering. Marianne had het over dieren, het klimaat en de planeet. Het knappe was dat hun verhalen naadloos op elkaar aansloten. De zaal reageerde enthousiast en er werd ter plekke een fanclub voor Ewald Engelen opgericht.

Wat opviel was dat beide sprekers geen woord besteedden aan het vraagstuk van de migratie, laat staan dat ze ingingen op thema’s die met diversiteit of identiteit te maken hadden. Engelen, die behalve prominent lid van de Partij van de Dieren ook hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam is, deed dat bewust: hij heeft een hekel aan identiteitspolitiek. Het gaat wat hem betreft niet om de hoofddoek, maar om de poen: follow the money. Uitvogelen wat het kapitaal uitspookt levert volgens hem meer inzichten op voor goed beleid dan zorg over de islamisering van Nederland.

Nieuwe scheidslijnen

Je kunt, net als Engelen, van mening zijn dat de identiteitspolitiek economische oorzaken heeft en de angst voor de islamisering van Nederland nergens op slaat, maar dat betekent geenszins dat je die angst kunt bagatelliseren. Integendeel, juist voor wie economische analyses serieus neemt is het duidelijk dat de politieke breuklijnen die nu door Nederland lopen niet langer door klassenafkomst worden bepaald, maar ook door zaken als religie, etniciteit, gender, opleiding, leeftijd, of huidskleur. Het zijn de economische ontwikkelingen die er voor gezorgd hebben dat de identiteitspolitiek de klassenpolitiek naar de achtergrond drong.

“ De opkomst van identiteitspolitiek heeft de sociaaldemocratie geen goed gedaan ”

Zoals we inmiddels hebben kunnen vaststellen heeft de opkomst van de identiteitspolitiek de sociaaldemocratie geen goed gedaan. Juist in landen met verzorgingsstaten, waar het verhoudingsgewijs goed ging, leed de sociaaldemocratie verlies en is de bevolking naar rechts opgeschoven. Dankzij de gestegen welvaart zijn nieuwe sociaal-culturele en politieke scheidslijnen ontstaan.

Het is geen toeval dat de partijen op links die in de afgelopen jaren zetels wonnen nauwelijks banden hadden met wat voorheen de ‘arbeidersklasse’, maar nu ‘onderklasse’, lagere middenklasse’ of ook wel het ‘precariaat’ wordt genoemd. Nieuw links kwam op voor dieren, de planeet, het klimaat, vluchtelingen, migranten, een duurzame economie, de open samenleving en onderdrukte culturele minderheden: allemaal zaken die bij voor wat ik voor het gemak de ‘arbeidersklasse’ zal blijven noemen wrevel opwekten. 

Op de klippen

Wat dreef de arbeidersklasse? Die leek vooral uit te zijn op vrijheid, gelijkheid en behoud. Brexit en de verkiezing van Trump maakten duidelijk dat de arbeidersklasse op dit moment liever voor vervuilende industrie dan voor bescherming van het klimaat kiest; dat ze weinig op heeft met democratie en liever een sterke autocraat aan de macht wil. De arbeidersklasse is op dit moment antiglobalisering, vóór protectionisme en tégen immigranten.

Dat de traditionele arbeidersklasse inmiddels massaal bij de PvdA is weggelopen, toont aan dat het jarenlange huwelijk tussen de linkse elite en de arbeidersklasse op de klippen is gelopen. Het lijkt er niet op dat de breuk te herstellen valt. Het huwelijk tussen links en de arbeidersklasse mag dan passé zijn, dat is geen excuus om die klasse in de steek te laten. Want het gaat al tijden slecht met de leden van die klasse.

Volgens een recent rapport van de IMG geldt dat wereldwijd. De lonen houden de stijging van de productiviteit al sinds de jaren zeventig niet bij. Het aantal mensen dat in de flexibele schil vast zit groeit en door robotisering neemt de kans op technologische werkeloosheid toe. Er is een nieuw type werker in opkomst: de zzp’er. 

Over die zzp’er bestaan volgens onderzoeker Paul de Beer (2017) twee stereotypen. “In het ene stereotype is de zzp’er de held van de moderne arbeidsmarkt, de mondige burger die zich heeft bevrijd van het dwingende keurslijf van het dienstverband en nu in vrijheid en autonomie werkt zoals en wanneer hij of zij zelf wenst.

In het andere stereotype is de zzp’er een schijnzelfstandige die wordt uitgebuit door op winst beluste bedrijven, die nauwelijks te onderscheiden is van een werknemer in loondienst, maar wel de bijbehorende bescherming mist: geen ontslagbescherming, geen sociale zekerheid, geen pensioen, geen vakantiegeld, geen maximale arbeidstijden, geen cao.” Het tweede stereotype gaat vooral voor de arbeidersklasse op.

Olifantcurve

Er is, kortom, van alles aan de hand. De link tussen kapitalisme en democratie staat onder druk, het sociaal contract tussen kapitaal en arbeid staat op springen en de risico’s die aanvankelijk door instituties werden opgevangen dreigen nu voor rekening te komen van het individu. Verzet daartegen valt steeds moeilijker te coördineren.

Het is tegen deze achtergrond dat ik een aantal boeken wil bespreken die allemaal over (on)gelijkheid gaan. Het meest recente werk op dat terrein is dat van de econoom Branko Milanovic. Dit boek is zojuist onder de titel Wereldwijde ongelijkheid in het Nederlands vertaald. Het heeft Milanovic in één klap wereldberoemd gemaakt. Het bekendste fragment uit het boek is de olifantcurve: een grafiek, gebaseerd op jarenlang empirisch onderzoek, die in één oogopslag de zege van Trump en de wereldwijde doorbraak van het populisme begrijpelijk maakt.

De olifantcurve biedt een mooie manier om de boodschap van het boek kort samen te vatten. In de grafiek zie je hoe het inkomen wereldwijd in de afgelopen jaren verdeeld is. De grootste inkomensstijging vind je in China, of beter: in heel Zuidoost-Azië. Daar is het inkomen van de gemiddelde inwoner in dertig jaar tijd meer dan verdubbeld, soms zelfs verdriedubbeld. Die landen staan in de grafiek iets onder het midden van het gemiddelde wereldinkomen. Dat is de rug van de olifant.

Een andere groep die het uitstekend heeft gedaan, zijn de rijken in alle delen van de wereld, al woont en werkt het grootste deel daarvan in het rijke Westen. Ook zij hebben hun inkomen zien verdubbelen. Hoe rijker ze al waren, hoe meer ze zijn gaan verdienen. De grootste inkomensstijging zit daar trouwens bij de hoogste één procent. Dat is de slurf.

Mazzel

Het is belangrijk te beseffen dat de grafiek over procenten gaat. De verdriedubbeling van het loon in China is maar een klein bedrag naar westerse normen. Als je het hele groeibedrag van de afgelopen dertig jaar neemt en je afvraagt waar dat naartoe is, dan blijkt dat iets meer dan de helft van alle economische groei naar de rijkste vijf procent van de bevolking is gegaan, die vrijwel allemaal in het Westen wonen. De ongelijkheid tussen rijk en arm, de winnaars en de verliezers van globalisering, heeft inmiddels groteske vormen aangenomen.

Dan nog iets. De grafiek maakt duidelijk dat paspoort belangrijker dan klasse is. Het land waar je geboren wordt is de meest bepalende factor voor je inkomen. Om Milanovic te citeren: “Globaal kan je zeggen dat zestig procent van je inkomen bepaald wordt door je land van geboorte, twintig procent door de familie waarin je geboren wordt, en twintig procent door je eigen talenten, inspanningen en verdiensten. Maar de meeste mensen schatten de verhouding net omgekeerd in.

En heel raar: hoe armer mensen zijn, hoe meer ze geloven in opwaartse sociale mobiliteit. Terwijl het belang daarvan minimaal is en slechts voor een heel klein percentage van de bevolking geldt. Zelfs als je helemaal onderaan de ladder geboren wordt in de Verenigde Staten, zal je inkomen bijna honderd keer hoger liggen dan dat van de gemiddelde Congolees, in Zweden zal je 71 keer meer verdienen, in Brazilië dertien keer meer.”

Als je wilt weten wat je meritocratisch gesproken waard bent is dat tachtig procent mazzel en twintig procent eigen verdienste. Het zou goed zijn als we wat sterker beseften hoe groot de rol van geluk (mazzel) in ons leven is. Al dat gepraat over meritocratie en geloof in eigen verdienste moet met de nodige korrels, nee, met bakken zout, worden genomen. 

Wantrouwen

Tot slot: je ziet in de grafiek meteen ook wie de verliezers zijn. De armste tien procent heeft er in de afgelopen dertig jaar zo goed als niets bij gekregen. Echter ook de groep die wereldwijd gezien tot de betere middenklasse behoort, maar in het Westen de lagere middenklasse of, in mijn versie, de arbeidersklasse vormt, heeft in de afgelopen dertig jaar geen zier vooruitgang geboekt. Zij hebben geen enkele vrucht van de globalisering geplukt, integendeel, velen van hen zijn er zelfs op achteruitgegaan en hebben hun baan verloren toen de productie naar Azië verhuisde. Geen wonder dat deze lagere middenklasse tegen globalisering en de open samenleving is. Die heeft hen niets gebracht. 

“ Degene die het land de afgelopen dertig jaar regeerden hebben niets gedaan om de opbrengsten van globalisering beter te verdelen  ”

Wat de grafiek zonneklaar maakt is dat degenen die het land de afgelopen dertig jaar regeerden niets, maar dan ook niets, gedaan hebben om de opbrengsten van de globalisering beter te verdelen. Wat dat betreft valt de woede van de arbeidersklasse goed te begrijpen. We hoeven ons er niet over te verbazen dat die hun heil elders zoeken en een fundamenteel wantrouwen koesteren tegen alles wat met ‘politiek’ te maken heeft. Het is niet, zoals velen beweren, ‘tegen hun belang’ om rechts te stemmen. Ik zou na dertig jaar vruchteloos hopen op verbetering hetzelfde doen. Daar is geen theorie over ‘vals bewustzijn’ voor nodig.

Verdelingskwestie

Het tweede boek over (on)gelijkheid is Inequality. What can be done? (2015), van Anthony Atkinson. Voor economen is dat boek net zo belangrijk als Kapitaal van Piketty. Samen met Piketty heeft Atkinson voor een paradigmawisseling in de economie gezorgd. Voorheen ging de economie over de efficiënte allocatie van productiemiddelen op de markt. Laat de markt zijn gang gaan en dan krijg je vanzelf de meest efficiënte verdeling van productiemiddelen en verdient iedereen wat hij of zij ‘verdient’.

Het hele idee dat je je als econoom daarnaast nog om het sociaal rechtvaardige karakter van verdeling en ‘verdienste’ zou bekommeren was tot voor kort onwetenschappelijk en inefficiënt – en bovendien een typisch voorbeeld van het verkeerde soort externe inmenging op de markt. Hier een citaat van nobelprijswinnaar en hogepriester Robert E. Lucas, de Chicago-econoom die deze visie nadrukkelijk verdedigde: “Van alle trends die een gezonde economie bedreigen, is de tendens om het verdelingsvraagstuk in het centrum te plaatsen de meest verleidelijke en naar mijn mening de meest giftige.” (2004)

Door het werk van Piketty en Atkinson zijn ongelijkheid en distributie economisch belangrijke onderwerpen geworden. Van een giftig thema veranderde de verdelingskwestie in een onderwerp dat een heilzaam effect op de economie kan hebben. Grote ongelijkheid heeft nare consequenties. Twee boeken die die prijs van ongelijkheid minutieus in rekening brengen zijn Joseph Stiglitz, The Price of Inequality en The Spirit Level van Kate Pickett en Richard Wilkinson. Met name Pickett en Wilkinson stellen de ene significante correlatie vast na de andere: hoe ongelijker de inkomensverdeling in een samenleving, hoe lager het onderlinge vertrouwen, hoe hoger de criminaliteit, hoe groter de kans op corruptie, hoe geringer de aandacht voor milieu en klimaatopwarming, hoe meer obesitas en hoe groter het gevaar dat de samenleving uit elkaar valt.

Wat voor oordeel je ook over de intrinsieke waarde van gelijkheid mag hebben (daar gaan vooral de filosofen over), Stiglitz, Pickett en Wilkinson maken duidelijk dat te grote inkomensverschillen funeste gevolgen voor de samenleving hebben. Niet voor niets gaf de socioloog Goran Therborn zijn boek over (on)gelijkheid de titel The Killing Fields of Inequality mee: de verschillen in levensverwachting tussen hogere en lagere klassen zijn groot. Los van de intrinsieke waarde van gelijkheid zijn er instrumentele redenen te over om als regering iets aan de groeiende ongelijkheid te doen. 

Atkinson is onlangs overleden. Hij heeft tijdens zijn leven enorm veel over (on)gelijkheid geschreven. Inequality is niet alleen zijn belangrijkste boek, het is ook zijn meest praktische boek. Aan het eind vat hij vijftien concrete voorstellen samen, waarvan hij in het boek uitvoerig heeft betoogd dat ze haalbaar, betaalbaar en uitvoerbaar zijn. Ze variëren van een pleidooi voor een sterkere politieke vormgeving van het technologie debat – ontwikkel nu eens robots die mensen helpen in plaats van vervangen – tot progressieve belastingregimes, een eerlijker erfenisbelasting, betere onderwijsfinanciering of de invoering van een participatie-inkomen voor burgers.

Meetinstrument

Als de bovengenoemde werken één ding duidelijk maken, dan is het wel dat kansengelijkheid – de zorg dat ieder gelijk aan de startblokken verschijnt in de meritocratische strijd om de hoogste plaats op de maatschappelijke ladder – volstrekt te kort schiet. Men vergeet dat de stijgers op de ladder alles in het werk zullen stellen om bovenin te blijven. Hoe hoger ze komen, hoe beter ze daarin slagen. De kinderen van stijgers die hoog op de ladder eindigen zal men vrijwel nooit zien dalen. De ijzeren wet van de oligarchie van Michels gaat nog steeds op: de startblokkengelijkheid van nu is de zich verhardende sociale ongelijkheid van morgen.

Behoud van uitkomstengelijkheid is wezenlijk en daar is door links, beducht voor het VVD-verwijt van nivellering, te weinig aandacht aan besteed. Tekenend in dat verband is de uitspraak van een Engelse, nieuw-linkse, labour politicus die in een interview uitlegde dat hij niet maalde over het niveau van ongelijkheid in de samenleving zolang de superrijken hun belasting maar betaalden. Sinds de Panamapapers weten we dat dit maar zelden gebeurt. 

Atkinsons of Piketty’s criterium voor ongelijkheid is inkomen. Dat levert weliswaar een beperkte hoeveelheid informatie op, maar het is voorlopig het beste meetinstrument voor ongelijkheid dat we hebben. Je kunt er treffend een aantal sociale effecten van ongelijkheid mee meten.

De informatie is echter beperkt omdat mensen ondanks een goed inkomen ongelijk behandeld kunnen worden. Dat kan vanwege je huidskleur, je geloof, je seksuele geaardheid, je leeftijd, of je sociale afkomst. Wie alléén op inkomen focust vergeet dat gelijkheid geen op zich zelf staand goed is, maar een relatiebegrip waarin zaken als respect en erkenning een fundamentele rol spelen. Dat geldt inclusief het respect voor dieren of de planeet. 

Klassenverraad

Waarmee we terug zijn bij de betogen van Ewald Engelen en Marianne Thiemen. Identiteitspolitiek draait om relaties die stuklopen op het gebrek aan erkenning en respect. Erkenning is ‘zacht’: dat kan je niet verdelen; inkomen is ‘hard’: dat kan je wel verdelen. Je kunt het ook anders zeggen: identiteitspolitiek draait om ‘horizontale’ (on)gelijkheid, inkomenspolitiek om ‘verticale’ ongelijkheid.

Engelens ergernis over identiteitspolitiek valt als volgt begrijpen: zo subtiel als mensen tegenwoordig zijn in het opsporen van horizontale ongelijkheid, zo bot lopen ze dikwijls om de elephant in the room heen: de groeiende inkomenskloof tussen rijk en arm. Het is waar dat de inkomensongelijkheid in Nederland op dit moment meevalt (zij het niet volgens de berekeningen van experts als Bas van Bavel en Wiemer Salverda). Maar ook hier nemen de verschillen toe. 

Een van de redenen waarom het huwelijk tussen de linkse elite en de arbeidersklasse stuk liep, is dat linkse elites vooral gevoelig bleken voor het gebrek aan erkenning en respect, maar intussen leken te vergeten hoe het inkomen van de arbeidersklasse jaren achtereen stagneerde en ze op vrijwel alle fronten – of het nu gaat om wonen, onderwijs of zorg – aan het kortste eind trok.

Links verdedigt op dit moment vooral het ideaal van de open samenleving, waarin iedereen erkenning kan vinden. Maar het vergeet daarbij te veel dat de ‘open samenleving’ geen ideaal is voor degenen die onder in de maatschappij vastzitten en door gebrekkige inkomens niet kunnen genieten van de lusten van de globalisering. Links kende tot voor kort wel degelijk een bijzondere vorm van solidariteit met de arbeidsklasse. ‘Klassenverraad’ was voor links ooit een hoofdzonde. Sinds de zogenaamde verdwijning van de arbeidersklasse staat het hele idee van klassenverraad in linkse kringen op de tocht. De band tussen ‘die daar boven’ en ‘die daar beneden’ is steeds poreuzer geworden. 

Marx nam aan dat proletariërs ‘geen vaderland hebben’. Daarin had hij ongelijk. Het tegendeel is waar. Het zijn niet de proletariërs, maar hoogopgeleiden met linkse sympathieën die op dit moment voor de open samenleving en voor globalisering kiezen. 

Links-liberale bubbel

Het gevaar voor links is dat ze een ideologie van en voor een hoogopgeleide elite dreigt te worden. ‘Klassenverraad’ is een zwaar woord. Maar het is belangrijk dat daar een substituut voor komt. Gelijkheid is nog steeds de favoriete waarde van links. Maar als gelijkheid alleen kansengelijkheid betekent, zodat iedereen die gelijk aan de start verschijnt elke keer opnieuw de kapitalistische ratrace mag voortzetten – als dát het dominante linkse gelijkheidsideaal wordt, hoeft het niemand te verbazen dat daarop géén vrijheid of broederschap volgt. Integendeel, dan zal de macht van het kapitaal ten opzichte van de arbeid steeds verder toenemen.

 

“ De opdracht voor links is nieuwe verbindingen leggen tussen universalistische idealen en particulariteit van de situatie van de onderkant van de samenleving ”

Dan wordt links niet meer, en niet minder, dan een links-liberale bubbel voor hoogopgeleiden. De boodschap van de Verlichting was vrijheid, gelijkheid en broederschap voor iedereen, niet alleen voor de gefortuneerden. De grote opdracht voor links is overtuigende modellen voor inclusieve groei te ontwikkelen, en nieuwe verbindingen te leggen tussen de universalistische idealen en de particulariteit van de situatie van wie aan de onderkant van de samenleving vast zitten. Identiteitspolitiek op zichzelf deert de rijken niet. They love it. Ze hoeven er geen cent voor in te leveren. Hoe meer oog voor diversiteit hoe beter.

Begrijp me goed: we zijn terecht zeer gevoelig geworden voor allerlei subtiele vormen van discriminatie. We worden ook steeds beter in het signaleren en bestrijden daarvan. Dat valt alleen maar toe te juichen. Maar laten we niet de olifant in de kamer ofwel de olifantcurve vergeten. Wie aan dat soort ongelijkheid wat wil doen hoeft niet op sympathie van de rijken te rekenen. They hate it. 

Meer lezen

Anthony B. Atkinson, Inequality. What can be done?, Harvard University Press 2015.

Branko Milanovic, Wereldwijde Ongelijkheid. Welvaart in de 21e eeuw, Unieboek/Het Spectrum 2017.

Literatuur

P. de Beer, Collectieve arrangementen voor zzp’ers: de argumenten gewogen’, AIAS working papers serie, maart 2017.

R.E. Lucas, The Industrial Revolution – Past and Future, 2004. B. Milanovic, Interview in HUMO, 7-2- 2017.

Th. Piketty, Capital in the Twenty-frist Century, Harvard University Press 2014.

J.E. Stiglitz, The Price of Inequality. How Today’s Divided Society Endangers Our Future, W.W. Norton & Company 2013.

G. Therborn, The Killing Fields of Inequality, Polity Press 2013.

R. Wilkinson, K. Pickett, The Spirit Level. Why Greater Equality Makes Societies Stronger, Bloomsbury Press 2011.