Na de crisis met Amerikaanse rommelhypotheken, en in het bijzonder na het bankroet van de zakenbank Lehman in september 2008, ontstond discussie over de kwetsbaarheid van ons economisch systeem: hoe kunnen landen zich wapenen tegen plotselinge schokken? Hoe kunnen we de veerkracht van bedrijven vergroten? Recent bedrijfseconomisch onderzoek laat zien dat er omwille van meer weerstandsvermogen in slechte tijden meer aandacht is voor een verbinding van economie en samenleving. Thema’s als medezeggenschap en duurzaamheid, klassiek voor GroenLinks, worden weer van stal gehaald. Zo verrijkt de zoektocht naar veerkracht het economisch denken.

Verwarring

Economie wordt vaak als een ‘rechts’ thema ervaren. In tijden van economische onzekerheid lijken kiezers bijvoorbeeld vaak naar de rechterkant van het politieke spectrum te neigen omdat dit ‘goed is voor de economie’. Als we naar de economische wetenschap kijken dan werd deze tot voor kort inderdaad overheerst door de neoliberale logica van privatisering, deregulering, vermindering van overheidsuitgaven en maximalisatie van aandeelhouderswaarde.

De laatste jaren verkeren economen echter in staat van verwarring: de financiële crisis logenstrafte veel breed geaccepteerde theorieën over de werking van markten. Als gevolg hiervan is er meer aandacht gekomen voor het werk van gedragseconomen, die het denkbeeld van de ‘homo economicus’ (de puur rationeel calculerende burger) onder schot nemen. Ook is het aanzien van de theorie van ‘efficiënte markten’ niet meer wat het geweest is. Het is alom zoeken naar nieuwe theorieën en modellen, die de economische werkelijkheid realistischer beschrijven.

“ Zo’n systeem kan enige tijd in evenwicht lijken, totdat de onderliggende dynamiek aan de oppervlakte komt ”

Dachten veel economen voor de crisis de economie wetmatig te kunnen ontleden, tegenwoordig beschouwen meer en meer economen haar als een complex systeem, waarbinnen de verschillende onderdelen samenhangen en elkaar via ingewikkelde feedbackmechanismen beïnvloeden. Zo’n systeem kan enige tijd in evenwicht lijken, totdat de onderliggende dynamiek aan de oppervlakte komt en de economische werkelijkheid er op eens heel anders uit komt te zien. In een dergelijk systeem is een maximalisatiestrategie risicovol omdat zij met zich meebrengt dat onderdelen van het systeem perfect op elkaar af worden gestemd en redundantie verdwijnt.

In geval van systeemschokken zijn ontkoppeling en diversiteit echter juist eigenschappen die de veerkracht van het systeem vergroten. Deze mechanismen komen overeen met de drie elementen die Dirk Holemans noemt in deze Helling als wezenlijk voor veerkracht: feedback, modulariteit (ontkoppeling) en diversiteit. In de economie betekent veerkracht in de kern hetzelfde als in de ecologie; het gaat om het economisch systeem in plaats van het ecologisch systeem.

Het is bij de groei van welvaart dus zaak om ook te kijken naar de kwetsbaarheid ervan. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) stond in haar rapport Naar een lerende economie daarom bijvoorbeeld niet alleen stil bij het verdienvermogen van de Nederlandse economie, maar ook bij de veerkracht ervan.

 

Medezeggenschap

Ook op bedrijfsniveau gaat de aandacht niet meer uitsluitend uit naar winstmaximalisatie: er is nu ook aandacht voor de vraag hoe organisaties hun kwetsbaarheid voor onverwachte schokken kunnen verkleinen. Waar het in de macro-economie, net als in de systeemecologie, gaat over veerkracht van het systeem, kijken bedrijfseconomen dus naar hoe actoren binnen dit systeem hun veerkracht kunnen vergroten als het economisch systeem getroffen wordt. Ecologen hebben doorgaans beperkt aandacht voor de actoren in het systeem, omdat dieren en planten hun gedrag niet bewust kunnen veranderen.

Het onderzoek naar de actoren in de economie (werknemers en werkgevers) staat nog in de kinderschoenen, maar interessant is dat de eerste resultaten klassieke GroenLinkse thema’s als medezeggenschap en duurzaamheid in de schijnwerpers komen omdat zij de veerkracht van bedrijven blijken te vergroten. Traditioneel stonden bedrijfseconomen stonden sceptisch tegenover onderwerpen als medezeggenschap en duurzaamheid: velen waren het eens met vrije-markt-ideoloog Milton Friedman, die beweerde dat de enige maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven bestond uit het maximaliseren van aandeelhouderswaarde.

Hoge winsten zouden immers garant staan voor werkgelegenheid, groei en hoge belastinginkomsten. Ieder ander doel dan maximalisatie van winstgevendheid en aandeelhouderswaarde leidt de aandacht van managers slechts af, met minder economische groei als gevolg en, dus, minder middelen om maatschappelijke problemen aan te pakken. Volgens deze visie moeten bedrijven zo min mogelijk belast worden met maatregelen ter bevordering van duurzaamheid, laat staan de emancipatie van de arbeid.

Economen (met name ook uit Amerika) staan om die reden veelal sceptisch tegenover de relatief grote invloed die Europese werknemers hebben in bedrijven als gevolg van regelingen voor medezeggenschap. In Nederland zijn bedrijven met minimaal vijftig werknemers bijvoorbeeld verplicht om een ondernemingsraad in te stellen, terwijl er in andere Europese landen, zoals Duitsland, zelfs een verplichting tot werknemersvertegenwoordiging in de Raad van Commissarissen bestaat. Zulke medezeggenschap is in de eerste plaats tot stand gekomen als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen.

De Nederlandse Wet op de Ondernemingsraden (WOR) die in 1950 in werking trad kan bijvoorbeeld niet los gezien worden van de naoorlogse opbouw van de verzorgingsstaat. In Duitsland speelde daarnaast mee dat men de macht van een aantal grote industriëlen die met de nazi’s hadden gecollaboreerd wilde beperken door middel van het aanstellen van werknemersvertegenwoordigers in hun Raden van Commissarissen.

 

Klagen

Hoewel er dus zowel ideologische als pragmatische argumenten waren voor de invoering van medezeggenschap, vreesden veel economen dat bedrijfseconomische overwegingen in de verdrukking zouden komen wanneer werknemers invloed hebben op strategische beslissingen. De besluitvorming wordt immers trager en werknemers kunnen mogelijk herstructureringen blokkeren. Ook werd gevreesd dat de sterkere onderhandelingspositie van werknemers nadelig kan zijn voor de belangen van aandeelhouders omdat werknemers relatief risicomijdend zijn.

Aandeelhouders kunnen meer risico accepteren, aangezien zij hun beleggingen over een groter aantal bedrijven kunnen spreiden. Uit de financieringstheorie is bekend dat meer risico samengaat met meer rendement. Werknemers kunnen daarentegen het risico om hun baan te verliezen nauwelijks spreiden, waardoor zij belang hebben bij minder riskante ondernemingsstrategieën. Ze willen vooral continuïteit van hun bedrijf en hun baan.

Maar omdat minder risico ook minder winst betekent, zou medezeggenschap dus de aandeelhouders benadelen. Er is echter weinig empirisch bewijs voor de stelling dat bedrijfseconomische belangen worden geschaad door medezeggenschap. Sommige ondernemers willen graag klagen over een opgetuigde papieren vergadermachine, maar uitgebreid onderzoek naar de economische effecten van ondernemingsraden laat vrijwel geen negatieve effecten zien.

Ook de studies naar de economische effecten van werknemersvertegenwoordiging in de Raad van Commissarissen laten een genuanceerder beeld zien: de vergroting van de werknemersvertegenwoordiging van een derde naar de helft van de zetels in de Raden van Commissarissen in grote Duitse ondernemingen heeft bijvoorbeeld weliswaar negatieve effecten gehad op de beurswaarde van deze bedrijven, maar zij had tegelijkertijd positieve effecten op de arbeidsproductiviteit. Dit suggereert dat aandeelhouders een lagere winstgevendheid verwachten, terwijl er in feite meer waarde wordt gecreëerd.

 

Zeepbel

Een mogelijke verklaring voor het veelal positieve affect op arbeidsproductiviteit is dat medezeggenschap de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen bevordert, wat innovaties kan bevorderen doordat de kennis op de werkvloer beter wordt benut. Uit mijn eigen onderzoek (2015) blijkt bovendien dat werknemersvertegenwoordigers in de Raad van Commissarissen de veerkracht van bedrijven kunnen vergroten.

In een studie naar bedrijven met medezeggenschap vond ik dat zij in de aanloop naar de crisis van 2008 weliswaar door beleggers lager gewaardeerd werden dan (vergelijkbare) bedrijven zonder medezeggenschap, maar ook dat zij na de Lehman-crash door diezelfde beleggers juist significant gunstiger (dan wel minder slecht) gewaardeerd werden in vergelijking tot (vergelijkbare) bedrijven zonder medezeggenschap.

“ Medezeggenschap kan de veerkracht van bedrijven bevorderen door excessieve risico’s tegen te houden ”

Dit effect was met name significant bij bedrijven waar de helft van de commissarissen uit werknemerscommissarissen bestond, waardoor deze commissarissen ook echt invloed kunnen hebben op de strategie. Kennelijk hebben zij dus tijdens het opblazen van de zeepbel voor 2008 een minder riskante strategie afgedwongen, waardoor het bedrijf na het imploderen van de zeepbel ook minder problemen had. Medezeggenschap kan dus de veerkracht van bedrijven op de lange termijn bevorderen door in tijden van overvloed het nemen van excessieve risico’s tegen te houden.

Tegenkracht

Het werk van de Canadese onderzoekster Pratima Bansal laat daarnaast zien dat ook meer aandacht voor duurzaamheid de veerkracht van bedrijven kan vergroten. Bedrijven die aandacht hebben voor duurzaamheid (zowel op sociaal als op milieugebied) hebben onder andere betere contacten met hun stakeholders (werknemers, toeleveranciers, afnemers of publieke instanties) en kunnen zo mogelijke risico’s in hun omgeving eerder herkennen en oplossen, waardoor ze hun winstgevendheid constanter is over de tijd en ze op de lange termijn winstgevender zijn.

Bovendien letten deze bedrijven bij het nemen van strategische beslissingen meer op de lange termijnconsequenties en worden zij minder dan andere bedrijven geregeerd door de gesel van de komende kwartaalcijfers. Zij lijken dus een bedrijfsmodel te hebben dat beter aansluit bij het GroenLinkse ideaal van een duurzame economie, waarin winstgevendheid ondergeschikt is aan maatschappelijke waardencreatie.

Het onderzoek gericht op de veerkracht van bedrijven leidt dus tot interessante nieuwe inzichten in de bedrijfseconomie. Hoewel de economische theorie een brede definitie van welzijn kent en onderwerpen als medezeggenschap en duurzaamheid hier evenzeer aan kunnen bijdragen als een hoge winstgevendheid, was de aandacht onder (bedrijfs)economen lange tijd toch vooral gericht op (korte termijn) winstmaximalisatie. De aandacht voor veerkracht leidt nu echter tot een herwaardering van deze typisch GroenLinkse thema’s in academische kringen.

Of het concept ook geschikt is om tegenkracht te bieden aan het neoliberale denken in het maatschappelijk economische debat, hangt waarschijnlijk vooral af van de politieke vertaling ervan – het concept leent zich immers niet direct voor verkiezingsslogans. Helder is in ieder geval dat, met dank aan de toegenomen aandacht voor de veerkracht van het economisch systeem en de positie van bedrijven daarbinnen, GroenLinkse thema’s als medezeggenschap en duurzaamheid niet zomaar meer ter zijde geschoven kunnen worden onder het mom van “het is slecht voor de economie”.

Literatuur

  • R. Kleinknecht, ‘Employee participation in corporate governance: Implications for company resilience’, The European Journal of Industrial Relations, 2015.
  • N. Ortiz and P. Bansal (verschijnt binnenkort), ‘Building Organizational Resilience through Social And Environmental Practices’, Strategic Management Journal, 2016.
  • WRR, Naar een lerende economie, rapport nr. 90, 2013.