Ik luisterde als kind met rode oortjes naar deze verhalen. Daardoor begreep ik beter waarom mijn vader het bezoek altijd nóg een bord opschepte en alles opat wat wij niet meer lustten. Eten weggooien was taboe bij ons thuis. Mijn moeder schraapte de restjes van het papier om het pakje boter.
Deze verhalen en gewoontes hebben mij en mijn gedachtes over geschiedenis, mondiale politiek en recht en onrecht mede gevormd. En ik eet nog altijd mijn bord helemaal leeg. Mijn eerste werkstuk op de middelbare school ging over het mondiale voedselvraagstuk. Daarna at ik geen ketchup van Heinz meer, werd ik lid van Lekker Dier (inmiddels Wakker Dier) en begonnen de debatten over de vraag of je wel boodschappen moest doen bij supermarkten die met grote multinationals onder één hoedje speelden. Biologisch eten, kleinschalig en fairtrade leek de oplossing. Maar de tegenvraag was steevast: kunnen we op die manier wel de hele wereldbevolking voeden?
Deze debatten woeden nog altijd, ze zijn zelfs actueler dan ooit, nu er een nieuwe beweging rond voedsel in de steden is opgekomen, grote bedrijven met kleine boeren vechten om grond en zaaigoed en de afstand tussen hen die het eten produceren en die het opeten in Europa groter is dan ooit. Voedsel is hip, maar wordt meestal benaderd vanuit het perspectief van de consument. De vraag is vaak: wat mag of moet je al dan niet eten? Daarmee worden morele dilemma’s rond voedsel bij consumenten gelegd, terwijl ze net zo goed bij producenten en distributeurs thuishoren.