Ik bezoek met agro-ecoloog Miguel Altieri een aantal biologische boerderijen. Bij een akkerbouwer heerst de schimmelziekte fytoftora op het aardappelveld. De boeren poten de aardappelen steeds op een ander stuk land (roteren), maar dat helpt niet. Ze spuiten toegestane biologische middelen om de pest te bestrijden en ze zoeken via kweekprocessen naar een resistente aardappel. Dan vraagt Miguel: waarom zoeken jullie niet naar eetbare gewassen en bomen die deze pest ofwel aantrekken om het veld schoon te maken, of die, om het aardappelveld heen geplant, de pest afschrikken?

Als je met een ploeg de aarde bewerkt, er kunstmest op strooit en chemische bestrijdingsmiddelen overheen spuit, dan heeft deze aanpak een andere sociale impact, en ander sociale vooronderstellingen, dan wanneer je dat niet wilt doen. In het eerste geval heb je fabrieken, infrastructuren en distributienetwerken nodig om de middelen te produceren en wetenschappelijke instituten om onderzoek naar zaden te doen. Ook heb je burgers nodig die genoegen nemen met aantasting van biodiversiteit, zwaar verwerkte voeding (junkfood), klimaatverandering en andere ‘ongemakken’.

Agro-ecologie daarentegen wil geen andere input gebruiken dan gewassen en bomen (less is more). De aanwezige microben en stofwisselingsprocessen moeten het werk doen en daarmee is een sociale context gegeven van actieve boeren en consumenten en een benadering van onderzoek die is gericht op agro-ecosystemen (Altieri 2011).

Sociale consequenties

Geen enkele landbouwtechnologie is maatschappelijk neutraal. Agro-ecologie is zowel een wetenschappelijke benadering van landbouw en voeding, als een sociale, culturele en politieke benadering (Tomich 2011). Zo min mogelijk externe input gebruiken en alleen inspelen op de stofwisselingsprocessen in bodem en lucht heeft vergaande sociale consequenties.

De consumenten zullen hun etensvoorkeuren af moeten stemmen op wat in de agro-ecologie voor mogelijk wordt gehouden. Wereldwijde handel en transport van primaire producten en voedingsmiddelen zijn slechts beperkt mogelijk, want dergelijke handel vereist monoculturen, dat wil zeggen specialisatie in één enkel gewas. Voor de agro-ecologie geldt dat ieder stukje landbouwgrond, om goede opbrengsten te hebben, voldoende biodiversiteit moet tonen. Monoculturen zijn dus uitgesloten.

“ Geen enkele landbouwtechnologie is maatschappelijk neutraal. Ook agro-ecologie heeft vergaande sociale consequenties ”

Hoe groter de agrobiodiversiteit, hoe groter de opbrengsten. Grote bevolkingsgroepen, onder andere in de steden, zullen zich ook moeten inspannen om deze vorm van landbouw tot een blijvend succes te maken, zowel door het aanpassen van de voorkeuren van consumenten als door de keuze van de plaatsen van de akkers in of in de buurt van een stad. Er zijn al veel gebieden in de wereld, zoals China, India, Indonesië en Cambodja, waar deze complexe verhouding tussen sociale en fysieke processen wordt uitgeprobeerd en tot de algemene landbouwbenadering is geworden.

Voor de goede orde: agro-ecologie vat ik hier op als een parapluterm voor alle low-input intensification benaderingen, zoals System of Rice Irrigation (SRI), integrated pestmanagement, conservation agriculture, permacultuur en voedselbossen (Stoop 2011;Uphoff 2015). De opbrengsten zijn soms ongelofelijk hoog, hoger dan bij de industriële landbouw (Tomich 2011;Uphoff 2015). Al deze benaderingen hebben hun maatschappelijke context en impact. Biologische landbouw valt dus niet onder agro-ecologische landbouw, maar staat ergens tussen industriële en agro-ecologische landbouw in.

In het vervolg zal ik mij concentreren op een viertal ethische dilemma’s die met agro-ecologie verbonden zijn. Het zijn dilemma’s, geen ethische bezwaren, want die kan ik moeilijk ontwaren (zie ook Korthals 2014). Agro-ecologie is duurzamer, natuurvriendelijker, socialer en in veel gevallen productiever dan de industriële landbouw.

Bovendien kan agro-ecologie de grote kloof tussen voedselproductie en consumptie overbruggen. Deze kloof betreft een existentieel probleem: wanneer burgers niet meer intensief betrokken zijn bij wat ze dagelijks eten en daaraan geen plezier en voldoening meer ontlenen, dan ontstaan vormen van vervreemding die tot ongezond eten (obesitas!), paniekgedrag, voedselverspilling en ‘dikke iks’ leiden (Korthals 2002).

Niettemin, agro-ecologie kent minimaal vier ethische dilemma’s, die in verband staan met opbrengsten, werk, kennis en gerichtheid op boeren of consumenten. Dilemma’s zijn spanningsvelden tussen waarden; waarden kunnen niet allemaal tegelijk worden gemaximaliseerd, omdat ze soms in conflict met elkaar komen. Alleen via een harmonie van optimalisatie is het mogelijk tot aanvaardbare oplossingen ervan te komen.

Zelfvoorziening versus wereldmarkt

De industriële landbouw- en voedingsnetwerken halen de ingrediënten van over de hele wereld. Alleen de goedkoopste productie telt. Milieukosten en andere kosten die niet in geld uitgedrukt zijn, tellen niet. Bovendien zijn deze netwerken heel erg afhankelijk van olie: achttien vrachtschepen produceren evenveel uitstoot van broeikasgassen als het hele mondiale autopark in een jaar. Honger is met de industriële landbouw in het geheel niet uitgebannen.

Agro-ecologie vertrekt vanuit de gegevenheden van bodem, klimaat en lokale sociale netwerken. Voedselsoevereiniteit is de kern; deze uitgangspunten betekenen dat het er niet om gaat de goedkoopste ingrediënten overal vandaan te halen. Ook is het buitengewoon onverstandig dat één land al het voedsel produceert voor andere landen. Zoiets heeft roofbouw tot gevolg en leidt tot monoculturen bij het producerende land en grote afhankelijkheid bij het ontvangende land.

Niettemin kan het voorkomen dat in een gebied de oogsten mislukken, bijvoorbeeld door een langdurige droogte of juist door regenstormen of de uitbraak van een ziekte. De lokale voedselnetwerken hebben dus wel een soort vangnet nodig bij dergelijke calamiteiten en gebrekkige oogsten. Het vangnet kan niet bestaan uit vrijhandel en ongelimiteerde machtsposities voor internationale ondernemingen. Er zijn al bepaalde regionale netwerken die hulp kunnen bieden bij dergelijke calamiteiten, maar verder experimenteren is nog wel nodig. Het dilemma betreft dus de vraag in hoeverre lokale of bovenlokale netwerken de voorkeur verdienen.

Handwerk versus machines

Agro-ecologie vereist behoorlijke kennis van botanische en andere eigenschappen van planten, metabolismen en andere verschijnselen. Agro-ecologie is daarom een vorm van kennisintensificatie, niet zozeer in de vorm van gedetailleerde en gespecialiseerde wetenschappelijke kennis, maar in de vorm van ervaringskennis en vaardigheden en natuurlijk communicatie en informatie.

De agro-ecologische boeren moeten veel meer dan industriële boeren experimenteren en uitzoeken welke planten, struiken en bomen bij elkaar passen om een goede opbrengst te krijgen. Netwerken en kennisplatforms zijn uiterst belangrijk. De boeren moeten veel doen aan beheer (management) in verband met schimmels, microben en hun eigen inzet (Thakur 2010).

De inzet is vaak juist niet arbeidsintensief: bijvoorbeeld bij voedselbossen hoeft er na de initiële fase van de aanleg en verbetering van de soortenrijkdom niet veel meer worden gedaan: er wordt niet geploegd, geschept of mest toegevoegd. Er moet wel worden geplukt en soms gesnoeid.

Soms kan het werk wel arbeidsintensief zijn, zoals bij SRI (rijst). Omdat de industriële landbouw zoveel steun krijgt van technologen en wetenschappers, worden vooral zware machines ontworpen. Er zijn nog maar weinig lichte machines, op zonne- energie, GPS-gestuurd, die handarbeid kunnen overnemen. Het dilemma betreft hier dus de vraag in hoeverre mensen of machines het werk moeten doen.

Ervaringen versus wetenschap

Agro-ecologie steunt heel erg op lokale kennisverwerving, communicatie en experimenten. Daarmee is wetenschappelijke kennis niet overbodig, maar de betekenis ervan wordt wel gerelativeerd. Natuurlijk gebruikt agro-ecologie genetische analyse en andere technologieën uit de biotechnologie. Genetisch onderzoek wordt wel belangrijk geacht, maar genetische modificatie van zaden heeft geen prioriteit, want de verwaarlozing van de ecosystemen van de zaden versnelt de resistentierace tussen landbouwgewassen en natuurlijke vijanden als virussen en schimmels. Deze predators weten steeds razendsnel resistentie op te bouwen tegen nieuwe bestrijdingsmiddelen (bugs are quicker than drugs).

“ Moet lokale kennis of abstracte, wetenschappelijke kennis de overhand krijgen? ”

De mondiale kennismonopolies van de geprivatiseerde kennisinstituten via patenten remmen innovatie af. Agro-ecologische kennis daarentegen wordt behandeld als een publiek goed; de uitvinder kan wel een beloning krijgen via bijvoorbeeld kwekersrecht, maar patenten zijn niet behulpzaam. Het dilemma betreft dus hier de vraag in hoeverre lokale kennis of abstracte, wetenschappelijke kennis de overhand moet krijgen.

Boeren versus consumenten

In de agro-ecologie zijn boeren geen werknemers van een zaadfabrikant, maar innovatieve ondernemers die coöperatief stedelijke bevolkingen voorzien van goed voedsel. De boeren hebben het in sommige stromingen van de agro-ecologie, zoals het agrarianisme, voor het zeggen. Hier schuilt een probleem. Want ze zijn niet per definitie goed op de hoogte van de reële behoeften van hun afnemers. Een alleen aanbodgedreven landbouweconomie is gedoemd te mislukken. Ook zullen boeren rekening moeten houden met de gezondheidswaarden van hun producten en nieuwer onderzoek daarover.

Natuurlijk, veel consumenten hebben verwende, onduurzame voorkeuren en houden vaak geen rekening met seizoensproductie. Maar het is niet verstandig consumentenvoorkeuren geheel buiten de deur te houden, want voeding is een essentieel onderdeel van de menselijke identiteit. Alleen daarom zijn nieuwe coalities tussen boeren en eindgebruikers zeer nodig. In de uitgebreide stedelijke randen in veel niet-westerse landen wordt daar vaak al rekening mee gehouden.

“ Bepalen boeren of consumenten wat er wordt verbouwd en gegeten? ”

In de westerse landen zijn de boerenmarkten en de groenteboxen, alsmede vormen van Community Supported Agriculture (CSA) een goede oplossing. Het dilemma betreft dus de vraag in hoeverre boeren of consumenten mogen bepalen wat er wordt verbouwd en gegeten, en daarmee, welke identiteit boeren en consumenten hebben.

Omschakeling

In heel veel landen, maar vooral in de westerse landen, is de industriële landbouw de meest gangbare, hoewel de alternatieve landbouw (biologisch, agro-ecologisch) groeit. Soms neemt deze gangbare landbouw methoden van de alternatieve over, zoals niet of minder ploegen, en veel meer precisie-eggen. Maar de kloof is nog aanzienlijk en de hoeveelheid chemische middelen die wordt gebruikt nog altijd groot.

Ook de subsidies en andere vormen van ondersteuning gaan nog steeds disproportioneel naar de gangbare landbouw. Wat betreft de bevordering van agro-ecologie gaat het zowel nationaal als internationaal om een sociale omgeving die bevorderlijk is voor de verdere omschakeling naar agro-ecologische systemen. In een aantal landen is die omschakeling al bezig; maar in de westerse landen valt hier nog veel werk te doen.

De economische, ecologische, gezondheids- en consumentencrisis van de huidige Nederlandse tuinbouw, melkveehouderij en vleesproductie dwingt echter tot een reflectie op de tot nu toe gevolgde benadering van industriële landbouw. Agro-ecologie heeft veel voordelen en zoals reeds gezegd, er is niet één benadering, maar een groot aantal verschillende. Dat betekent dat betrokkenen veel ruimte moeten krijgen om het zelf uit te zoeken.

Pluralisme van benaderingen en wantrouwen naar één kant-en-klare oplossing is daarom nodig. Algemene, scherpe beslissingen die al het andere uitsluiten zijn juist in de landbouw met zijn oneindige dynamiek, variatie en complexiteit, niet zinvol.

Landbouwdemocratie

Nationaal gezien zouden in Nederland banken en andere financieringsinstanties veel meer moeten investeren in agro-ecologie. Tot nu toe geldt voor hen: een kleine boer wil altijd groter worden (zoals de Rabobank de Nederlandse productie-ecoloog Rabbinge napraat): dus voor grotere arealen, grotere machines, en grotere stallen krijg je wel leningen, maar voor een voedselbos van twee hectare niet. Het Nederlandse landbouwbeleid is daarnaast veel te veel gericht op het ‘duurzaam’ maken van de gangbare landbouw met groene sloten en akkerranden, maatregelen die nauwelijks zoden aan de dijk zetten.

Wel is een steeds grotere consumentenbeweging bereid geld en energie te steken in kortere ketens, dat wil zeggen een directe relatie tussen boer en consument, waarbij de ongerustheid over gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit, boereninkomen en leefbaarheid van het rurale gebied een grote rol speelt.

Landbouw- en voedselbeleid zou hierop moeten inspelen en een vorm van voedsel en landbouwdemocratie moeten bevorderen met een diversiteit aan landbouwbenaderingen. Hier gaat het niet om stemmen of partijen, maar om deliberatieve gemeenschappen die uitzoeken welke landbouwbenaderingen het beste inspelen op duurzaamheid en een directe band tussen burgers en boeren.

Internationaal gezien is er eveneens een grote scheiding tussen de reusachtige internationale ondernemingen zoals Monsanto, Syngenta, Dupont en Roche, die de zaadmarkt voor meer dan zestig procent beheersen en door nationale overheden niet kunnen worden aangestuurd. Met hun patenten en wurgcontracten (boeren ‘lenen’ de zaden, ze mogen er niet mee experimenteren) beheersen ze wereldwijd zowel de landbouw als het internationale landbouwbeleid.

Daarnaast heeft de jacht op biobrandstoffen geleid tot land grabbing, dat wil zeggen onteigening van kleine boeren, die zonder duidelijke eigendomsovereenkomsten al eeuwen hun land bewerkten. Juridische regelingen (patentering) maken het onderzoek naar betere zaden en landbouwmethodes een zaak van groot kapitaal.

Niettemin zijn er veel tegenbewegingen, zoals de FAO die agro-ecologie, integrated pest management en voedselbossen ondersteunt. President Obama heeft met een programma van acht miljard dollar ook een internationaal programma opgezet dat uitsluitend is bedoeld voor steun aan kleine boeren (die de meerderheid van de wereldbevolking voeden).

Waardenconflicten

Agro-ecologie is al op veel plekken in de wereld gevestigd. In de westerse landen is het echter nog steeds een uitzondering. De sprookjes die sommigen er over vertellen zijn soms hemeltergend (Fresco 2012). Er wordt gezegd dat iedere vier jaar land braak ligt, dat het watergebruik hoog is, dat de opbrengsten gering zijn en dat het tegen technologie is.

In werkelijkheid is agro-ecologie tegen braakliggende gronden, watergebruik is veel lager dan bij industriële landbouw, en het is vaak heel hightech en kennisintensief. Bij de industriële landbouw zijn de gevestigde machten van chemische en andere landbouwtoeleveringsbedrijven groot en hun lobbywerk verhindert nog steeds dat boeren wetenschappelijke, financiële en politieke hulp wordt geboden bij het omschakelen naar en uitbouwen van agro-ecologische principes.

De agro-ecologie worstelt met allerlei waardenconflicten, en afhankelijk van natuur en cultuur kiest de één een meer gematigde en de ander een meer radicale oplossing. De mijns inziens belangrijkste ethische dilemma’s betreffen de hierboven besproken opbrengsten bij calamiteiten, soort werk, kennis en kennisnetwerken, en consumenten en/of producentengerichtheid.

Internationaal gezien is de dominante trend naar grotere, ongebreidelde markten een race to the bottom. Het ziet er naar uit dat in veel landen de bezwaren tegen deze vorm van globalisering steeds groter worden. Andere vormen van globalisering zijn daarom nodig. Agro-ecologische netwerken, kennisplatforms en deliberatieve democratie kunnen daarbij een grote rol spelen.

Literatuur

  • M. A. Altieri e.a., Agroecologically efficient agricultural systems for smallholder farmers: contributions to food sovereignty – Agronomy for Sustainable Development, published online 14.12. 2011, DOI 10.1007/ s13593-011-0065-6.
  • L. Fresco, Hamburgers in het paradijs, Bakker, Amsterdam 2012.
  • M. Korthals, Voor het eten, Boom, Amsterdam 2002.
  • M. Korthals, Philosophy Producing Food, WUR, Wageningen 2014.
  • W.A. Stoop e.a.,‘A review of agricultural research issues raised by the system of rice intensification (SRI) from Madagascar: Opportunities for improving farming systems for resourcepoor farmers’, Agricultural Systems, 71 (2002), 249-274.
  • A.K. Thakur e.a.,‘An assessment of physiological effects of system of rice intensification (SRI) practices compared to recommended rice cultivation practices in India’, Experimental Agriculture, 46 (2010), 77-98.
  • Th.Tomich e.a.,‘Agroecology: A Review from a Global-Change Perspective’, Annual Review of Environment and Resources, Vol. 36 (2011), 193-222.
  • N. Uphoff, ‘Alternative Paths to Food Security’, in R. Herring (ed.) The Oxford Handbook of Food, Politics, Society, OUP, Oxford 2015.
  • N. Uphoff e.a., ‘Learning about positive plant-microbial interactions from the System of Rice Intensification (SRI)’, Aspects of Applied Biology 98 (2009).