Als links in de nabije toekomst een rol van betekenis wil spelen, dan zal het op zijn minst proberen haar idealen (ook) via de representatieve democratie te verwezenlijken. Het doel van links zal zijn om kandidaten te verbinden rond linkse en progressieve idealen en onder kiezers steun te verwerven om met dat gedachtegoed op zoveel mogelijk politieke niveaus invloed te hebben.

Om dat voor elkaar te krijgen is enige mate van organisatie nodig. Het gedachtegoed moet worden uitgewerkt, er moeten kandidaten worden geselecteerd en campagnes gevoerd. De meeste bestaande partijen in West-Europa organiseren dat met behulp van een ledenstructuur. Het zijn ledenpartijen die ernaar streven om burgers formeel lid te maken van hun partij en die hun leden formele rechten geven om zeggenschap uit te oefenen.

Het model van de ledenpartij staat echter onder druk. Sommigen vinden leden een overbodige extra laag tussen kiezers en gekozenen. Anderen denken dat leden een wig drijven tussen kiezers en gekozenen omdat hun opvattingen sterk afwijken van die van kiezers. Naast deze – aloude – kritiek is er de laatste decennia discussie over nut en noodzaak van leden. Partijen hebben dankzij moderne communicatiemiddelen geen leden meer nodig om kiezers te bereiken. En dan zijn er nog de dalende ledentallen: steeds minder mensen sluiten zich aan bij een politieke partij. Kortom, ledenpartijen mogen dan wel de regel zijn, de vraag is of het ledenmodel nog van deze tijd is.

Tussen partijen

Martin Bosma, Kamerlid namens de PVV, vindt van niet. In zijn boek De schijn-élite van de valse munters schrijft hij “die 30.000 mensen die actief partijlid zijn in Nederland, waarom zouden die nou cruciaal zijn voor de Nederlandse democratie? Die ouderwetse ledenstructuur betekent ook het gevaar voor blindheid voor wat er in de samenleving gebeurt.” Ook voormalig GroenLinks-fractievoorzitter Femke Halsema lijkt vraagtekens te plaatsen bij het ledenmodel. De mede door haar bedachte fictieve politieke partij uit de VPRO-serie De Fractie moest een ‘moderne politieke partij’ zijn, ‘zonder leden’ (de Volkskrant, 12-1-2015).

Bosma en Halsema verschillen echter van mening over hoe een partij zonder leden er dan wel uit moet zien. Een moderne politieke partij is in de ogen van Bosma geen intern democratische partij. Wat hem betreft is een partij zonder leden “democratisch het meest zuiver”, omdat kiezers bij verkiezingen hun oordeel kunnen uitspreken over de partij en invloed niet is voorbehouden aan een select groepje leden. Hij lijkt de opvatting te delen dat democratie plaats vindt tussen en niet binnen partijen (Schattschneider 2004 [1942]). Halsema kiest voor een partijvorm waarin er wel sprake is van interne democratie, alleen is de zeggenschap niet langer voorbehouden aan leden: “iedereen [kan] zich op elk moment (…) aansluiten om bij te dragen.”

Alternatief

Als ‘links’ een rol van betekenis wil spelen, dan zal ze zich willen organiseren. Maar hoe?

Welke alternatieven zijn er? En: welk alternatief past uiteindelijk het beste bij een linkse en progressieve partij? Hieronder passeren heel kort vier (gestileerde) partijvormen de revue die voorkomen in de West-Europese praktijk. Bij de bespreking van die partijvormen richten we ons op het aspect van de interne democratie, en dan vooral op de vraag wie wanneer zeggenschap heeft binnen partijen en waarover,

“ Steeds minder mensen sluiten zich aan bij een politieke partij, maar toch moeten we de ledenpartij niet te snel bij het oud vuil zetten ”

De rondgang langs mogelijke partijvormen begint bij de bekende intern democratische variant van de ledenpartij: een model dat lang succesvol is geweest mogen we niet te snel bij het oud vuil zetten. De tweede vorm is een gemengd model waarin zowel leden als niet-leden een rol spelen: de multi speed partij. Daarna volgen twee partijmodellen zónder formele leden, eentje waarbij kiezers mogen meestemmen en een vorm die sterk lijkt op het organisatiemodel van de PVV, waarbij er geen interne democratie is.

Ledenpartij

Ledenpartijen komen in vele vormen en gedaanten. Ze kunnen veel leden hebben of weinig, hiërarchisch of losjes georganiseerd zijn, leden kunnen er direct of indirect zeggenschap hebben over de partij. Een linkse partij zou haar organisatie als ledenpartij kunnen voortzetten met veel zeggenschap voor individuele leden. Elk lid kan meepraten en meebeslissen over de kandidatenlijst, lijsttrekker, het verkiezingsprogramma, beginselprogramma, de statuten en reglementen. Meebeslissen kan op congressen en partijbijeenkomsten, maar ook via online discussiefora en internetstemmingen.

Het is niet zo dat een ledenpartij zich uitsluitend op haar leden richt en niet-leden (kiezers dus) alleen bij verkiezingen in actie mogen komen. De partij communiceert met kiezers via massamedia en via internet, doet opinieonderzoek en geeft kiezers de mogelijkheid om met haar te communiceren. Het blijft echter bij meepraten, niet-leden hebben geen stemrecht.

Het ledenmodel had en heeft voordelen. Anders dan vaak wordt gedacht, hebben leden nog steeds nut. Ze dragen bij aan de financiering, houden de organisatie draaiende en zijn het reservoir waaruit kandidaten worden gerekruteerd. Leden vormen bovendien een stabiele achterban en dragen zo bij aan de inhoudelijke stabiliteit in het gedachtegoed (Den Ridder 2014a).

Maar het traditionele ledenmodel kent ook nadelen. Er is discussie over de vraag waarom alleen dat steeds kleiner wordende clubje leden mag meebeslissen en het is de vraag hoe effectief een intern democratische ledenpartij is op het electorale toneel. Een meer centraal georganiseerde partij zonder interne democratie zou bijvoorbeeld beter in staat kunnen zijn om kiezers aan te spreken en eensgezindheid uit te stralen. Ook zou een model waarbij iemand zich langdurig aan één partij verbindt niet meer passen bij de moderne beweeglijke kiezer.

Multi speed-partij

Ledenpartijen krijgen het verwijt dat ze hun maatschappelijke wortels verliezen en zoeken daarom naar manieren om nieuwe banden aan te gaan met kiezers. Zo ontwikkelen ze zich langzaam in wat Scarrow de multi speed party noemt. Deze partij kent een hoge mate van interne democratie en de besluitvorming staat deels open voor niet-leden.

Het formele partijlidmaatschap bestaat in deze partijvorm nog steeds, maar er zijn daarnaast andere vormen van partijpolitieke betrokkenheid met een officiële status. Zo zijn er ‘light-leden’, of ‘vrienden’ van de partij, mensen die tegen gereduceerd tarief lid zijn en minder of tijdelijke rechten hebben. Er zijn ‘primary-kiezers’, die geen lid zijn van de partij, maar bij open voorverkiezingen of inhoudelijke referenda een klein bedrag betalen om mee te mogen stemmen. En er zijn natuurlijk mensen die de partij volgen via (sociale) media en die mee mogen praten over koers en kandidaten, maar niet meestemmen. Deze groep krijgt in deze partijvorm meer aandacht.

De multi speed-partij stelt meer burgers in staat te participeren én om dat ook in een losser verband te doen bij de partij waartoe men zich op dat moment aangetrokken voelt. Het gevolg is dat de betekenis van partijpolitieke betrokkenheid verandert: het gaat niet meer alleen om het formele lidmaatschap, maar om alle relaties die burgers aangaan met (één of meerdere) politieke partijen.

De verbreding van de interne zeggenschap naar niet-leden zal het aantal formele partijleden verder doen dalen. Voorheen passieve leden zullen overstappen naar ‘lichtere’ participatievormen. Een partij heeft dan minder vaste menskracht om een beroep op te doen en zal, binnen de huidige Nederlandse subsidiewetgeving, minder overheidssubsidie krijgen.

Een ander mogelijk probleem is dat de meestemmende achterban van een partij minder stabiel is. Hoeveel niet-leden meedoen hangt af van de populariteit van het onderwerp waarover wordt gestemd en van de grootte van de achterban op dat moment. Die grootte verandert, omdat het electoraat volatiel is. Dit kan leiden tot inhoudelijke koerswijzigingen: een partij weet niet meer namens wie zij spreekt.

Netwerkpartij

De netwerkpartij heeft geen vaste en stabiele achterban zoals een ledenpartij, maar bindt een wisselend netwerk van mensen aan zich. Dat netwerk bestaat uit mensen die de partij volgen, meepraten en meebeslissen, maar anders dan bij de multi speed-partij is geen van die mensen formeel lid. Diegenen die dat willen, kunnen (online of offline) meepraten over de standpunten van de partij, over de kandidaten en soms zelfs over de statuten en reglementen.

De term netwerkpartij verwijst ook naar het organisatiemodel van de partij. Er is geen landelijke partij met afdelingen, maar een losser franchisesysteem (Carty 2004). Hierbij kunnen lokale kandidaten of groepen van kandidaten die dezelfde ideeën hebben als de landelijke partij zich middels een contract aan de landelijke partij verbinden. Zij verplichten zich daarmee de landelijke uitgezette koers te steunen en dezelfde intern democratische waarden na te streven bij het opstellen van hun programma. Zo kan de partij toch op meerdere politieke niveaus meedoen aan verkiezingen.

Het voordeel van de intern democratische netwerkpartij is dat alle geïnteresseerde kiezers het recht hebben om mee te beslissen over de standpunten en de kandidaten van de partij en deze ook buiten verkiezingstijd ter verantwoording te roepen. Iedereen die dat wil kan bijdragen. De achterban van de partij wordt daarmee een stuk groter, al zal hij wisselend zijn.

De netwerkpartij heeft geen leden die zorgen voor financiële steun of mankracht, krijgt geen overheidssubsidie en is daardoor sterker afhankelijk van donaties en het werk van professionals. Enkele nadelen van de multi speed-partij zijn bovendien in deze partijvorm nog sterker aanwezig: de achterban fluctueert sterker in omvang en achtergrond. Ook de lossere organisatiestructuur kan ervoor zorgen dat de partij inhoudelijk minder eensgezind en koersvast is en op de langere termijn daardoor minder stabiel.

Ledenloze partij

De vierde partijvorm verschilt van de andere drie omdat hij intern niet democratisch is. Leden noch kiezers hebben inspraak. Alleen de partijleider (in een PVV-achtig model) of een klein groepje politici gaat over de koers, kandidaten en statuten (vgl. Hopkin en Paolucci 1999). Kiezers kunnen bij verkiezingen op de partij stemmen en tussen verkiezingen door geld doneren, meepraten als de partij daarom vraagt of vrijwilligerswerk verrichten, maar ze hebben geen formele rechten om zeggenschap uit te oefenen.

Partijen die deze vorm aannemen zetten zich vaak af tegen gevestigde ledenpartijen en vinden het idee van leden ondemocratisch: het primaat ligt in hun ogen bij de kiezers. De afwezigheid van interne democratie kan praktische voordelen hebben: er is geen intern gesteggel en geen achterban die fungeert als tegenmacht. Daardoor kan gemakkelijker een duidelijk en voor kiezers herkenbaar profiel neergezet worden.

Een partij zonder leden en buitenparlementaire organisatie kent ook zo zijn problemen. Opvolgingskwesties zijn lastig en het is moeilijk om op verschillende politieke niveaus aanwezig te zijn en campagne te voeren. Dit brengt problemen met zich mee voor de stabiliteit van de partij op langere termijn. Ook is er voor burgers geen participatie tussen verkiezingen mogelijk.

Wat wil links Welke van de vier modellen past nu het beste bij een moderne linkse partij? Dat hangt af van de visie op democratie, participatie van burgers en de (electorale en inhoudelijke) doelen. Het hangt, kortom, af van wat ‘links’ is en wil zijn (vgl. Scarrow 2015: 20-21).

Is ‘links’ voor een representatieve democratie of streeft ze naar zoveel mogelijk directe democratie? Voorstanders van directe democratie zien intermediaire organisaties zoals partijen sneller als obstakels voor het bereiken van echte democratie (Van Biezen 2004: 9), partijleden worden als nog minder democratisch gezien. Hoe belangrijk is het dat burgers kunnen participeren in de representatieve democratie?

“ Wie hecht aan participatie, tegenmacht en verantwoording, zal pleiten voor een partijmodel waarin leden of kiezers inspraak hebben ”

Partijen mét interne democratie zorgen ervoor dat leden of kiezers ook tussen verkiezingen door, op eigen initiatief, een rol kunnen spelen in de representatieve democratie. Zeggenschap van leden in interne partijaangelegenheden is daarnaast een middel om buiten verkiezingstijd gekozen vertegenwoordigers verantwoording te laten afleggen. Wie hecht aan participatie, tegenmacht binnen partijen en verantwoording, zal daarom pleiten voor een partijmodel waarin leden of kiezers inspraak hebben.

De volgende vraag is dan wie waarover mogen meepraten. Dit hangt af van de vraag wie de partij wil vertegenwoordigen en wat haar doelen zijn. Ideologisch georiënteerde partijen halen hun legitimiteit uit hun ideologie en zullen van diegenen die meebeslissen verlangen dat zij de ideologie steunen. Om dat zeker te weten ligt een ledenmodel het meest voor de hand: het is als het ware een ideologische drempel. Partijen die een specifieke sociale groep representeren of als belangenvereniging optreden, zullen ook voor een ledenmodel kiezen (Scarrow 2015: 21).

Partijen die zichzelf zien als vertegenwoordigers van het electoraat als geheel of van uiteenlopende sociale groepen, kunnen daarentegen kiezen voor een gemengd model of de besluitvorming openstellen voor alle geïnteresseerde kiezers. Naast deze meer ideologische vragen, zijn er ook praktische vragen. Hoe zorg je bijvoorbeeld dat niet-leden die meestemmen de partij ook echt een warm hart toe dragen en de partij niet zullen ‘kapen’?

Tegenmacht

Door niet-leden zeggenschap te geven binnen partijen vergroot links haar achterban, geeft ze een grotere groep burgers een formele stem en creëert ze de mogelijkheid om te participeren zonder een langdurige verbintenis aan één partij. Maar inspraak van niet-leden brengt ook risico’s met zich mee: de mogelijkheid dat de achterban en daarmee de partij inhoudelijk en organisatorisch minder stabiel is.

Het traditionele ledenmodel heeft nog steeds belangrijke voordelen: naast inhoudelijke en organisatorische stabiliteit leveren leden een belangrijke financiële bijdrage (en daarmee onafhankelijkheid) en mensen voor campagnes en kandidatenlijsten. Voor wie belang hecht aan participatie en georganiseerde tegenmacht, is er veel te zeggen voor een model met een stabiele, kenbare achterban die zich kan organiseren.

In een tijd van electorale volatiliteit en ledentallen die ook in 2014 weer gedaald zijn (DNPP 25.2.2015) is het van belang om na te denken over alternatieven voor de ledenpartijen, maar is het ook van belang om stil te staan bij de voordelen van het ledenmodel en te beseffen dat alternatieven ook niet probleemloos zijn. De conclusie dat een moderne linkse partij een partij zónder leden is, kan niet zonder meer worden getrokken.

Literatuur

  • I. van Biezen, De maakbare partijendemocratie? Over de (grond)wettelijke regulering van politieke partijen, Universiteit Leiden, 2010.
  • M. Bosma, De schijn-élite van de valse munters. Drees, extreem rechts, de sixties, nuttige idioten, Groep Wilders en ik, Bert Bakker, Amsterdam 2010.
  • R. Carty, ‘Parties as Franchise Systems. The Stratarchical Organizational Imperative’, in: Party Politics, jrg. 10, nr. 1 (2004), p. 5-24.
  • J.M. Den Ridder, Schakels of obstakels. Nederlandse politieke partijen en de eensgezindheid, verdeeldheid en representativiteit van partijleden (proefschrift), Leiden 2014.
  • J. Hopkin en C. Paolucci, ‘The business firm model of party organisation: Cases from Spain and Italy’, in: European Journal of Political Research, jrg. 35, nr. 3 (1999), p. 307-339.
  • K. Knols, ‘Politiek spel. Reportage achter de schermen bij de fractie’ de Volkskrant, 12 januari 2015.
  • S.E. Scarrow, Beyond party members: Changing approaches to partisan mobilization, Oxford University Press 2015. E. Schattschneider, Party Government. American Government in Action, Transaction Publishers, New Brunswick 2004 [1942].